ECLI:NL:OGEAM:2024:52

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202300762 – LAR 81/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemzaak tegen maatregel van bewaring, verwijdering, ongewenstverklaring en inreisverbod

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure die volgde op een beroep van eiser tegen een aantal bestuursrechtelijke maatregelen. Eiser, een Haïtiaanse nationaliteit, was op 3 juli 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld en kreeg een verwijderingsbeschikking, waarbij hij als ongewenst vreemdeling werd aangemerkt met een terugkeerverbod van drie jaar. Eiser heeft tegen deze maatregelen beroep ingesteld, stellende dat hij legaal Sint Maarten was binnengekomen en dat de maatregelen in strijd waren met zijn recht op gezinsleven en het verbod op onmenselijke behandeling zoals vastgelegd in het EVRM.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 20 juli 2023 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juni 2024, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.K.A. Hart. De verweerder, de Minister van Justitie van Sint Maarten, verscheen niet op de zitting. Het Gerecht oordeelde dat de bewaring van eiser niet meer ter beoordeling stond, omdat deze al was opgeheven na zijn verwijdering medio juli 2023. Het beroep tegen de verwijderingsbeschikking werd ongegrond verklaard, maar het Gerecht oordeelde dat de ongewenstverklaring en het terugkeerverbod niet op een wettelijke grondslag berustten. Dit leidde tot de vernietiging van deze onderdelen van de beschikking.

Het Gerecht concludeerde dat de wetgeving van Sint Maarten geen basis biedt voor de ongewenstverklaring en het terugkeerverbod in het geval van verwijdering op grond van artikel 19 van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (Ltu). De uitspraak heeft implicaties voor de bevoegdheden van de Minister van Justitie en de wetgever van Sint Maarten, die mogelijk de wetgeving moet aanpassen om duidelijkheid te scheppen over de combinatie van verwijdering, ongewenstverklaring en terugkeerverbod. Eiser werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 5 augustus 2024
Zaaknummer: SXM202300762-LAR00081/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.K.A. HART,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

Het bevel tot bewaring van eiser van 3 juli 2023, en de verwijderingsbeschikking van eveneens 3 juli 2023 waarbij eiser wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling met een terugkeerverbod van drie jaren en waarin wordt bevolen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast met het oog op verwijdering.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 20 juli 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift met producties heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 juni 2024. Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen (bij dienstbrief van 14 mei 2024 alsmede door verspreiding van een zittingsrol) niet verschenen.
2.3.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] in Haïti en heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Eiser heeft met [naam partner] twee kinderen. Beide kinderen zijn geboren op Curaçao, in 2004 en in 2009, en wonen sedert januari 2021 in Nederland.
3.2
Eiser is in 2016 Sint Maarten ingereisd. Hij was toen in het bezit van een sedula uit Curaçao en een Haïtiaans paspoort.
3.3
Uit de verwijderingsbeschikking blijkt dat contact is gezocht met de autoriteiten in Curaçao, die hebben meegedeeld dat eiser beschikte over een permanente verblijfsvergunning, maar dat die in 2019 is ingetrokken omdat eiser niet langer op Curaçao bleek te wonen. De aanvraag van eiser om een vergunning tot tijdelijk verblijf op Curaçao is op 27 mei 2019 afgewezen.
3.4.
Volgens het proces-verbaal van staandehouding is eiser op 3 juli 2023 gecontroleerd door ambtenaren van de Mobile Control Unit. Eiser kon toen geen geldig verblijfsdocument laten zien.
3.5.
In het Border Management System is de aankomst of het vertrek van eiser niet geregistreerd. Eiser heeft ook geen aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een verblijfstitel.
3.6.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder de verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd, ter verwijdering van eiser. Eiser is daarna medio juli 2023 uit Sint Maarten verwijderd.
3.7.
Bij beslissing van 26 juli 2023 heeft het Gerecht het verzoek van eiser om de bestreden beschikkingen te schorsen afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht:
- de bewaring met onmiddellijke ingang op te heffen;
- eiser toe te staan op Sint Maarten te verblijven om alsnog een verblijfsvergunning aan te kunnen vragen; en
- al dan niet repatriëring naar Curaçao te bevelen.
4.2.
Eiser legt daaraan het volgende ten grondslag. Eiser is legaal Sint Maarten binnengekomen omdat hij toen in het bezit was van een paspoort en een sedula van Curaçao. Als gevolg van de coronapandemie kon eiser niet terugkeren naar Curaçao en is hij in Sint Maarten gebleven. Hij dacht dat hij zich als burger van Curaçao ook in Sint Maarten kon vestigen. Hij had immers werk en was verzekerd tegen ziektekosten. Eiser vormt geen gevaar voor de openbare orde in Sint Maarten. Door omstandigheden heeft eiser niet tijdig kunnen ageren tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning op Curaçao. Het verwijderen van eiser naar Haïti schaadt zijn recht op familie- en gezinsleven, omdat dat hem zal belemmeren contact te onderhouden met zijn twee op Curaçao geboren kinderen. Ook is verwijdering naar Haïti in strijd met artikel 3 van het EVRM omdat hij in Haïti zal worden blootgesteld aan een onveilige situatie en onmenselijke behandeling.

5.De beoordeling

Het bevel tot bewaring van eiser

5.1.
Eiser is op 3 juli 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (Ltu). Omdat de bewaring reeds medio juli 2023 is opgeheven in verband met de verwijdering van eiser uit Sint Maarten heeft eiser thans geen belang meer bij een oordeel van het Gerecht over de rechtmatigheid van het bevel tot bewaring. Daarbij is van belang dat eiser niet heeft gevraagd om schadevergoeding wegens beweerdelijk onrechtmatige vreemdelingendetentie. Het beroep tegen het bevel tot bewaring moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De beschikking tot verwijdering
6. Op 3 juli 2023 heeft verweerder eveneens besloten tot verwijdering van eiser uit Sint Maarten.
6.1
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij al sinds 2016 in Sint Maarten woont en voor zijn kinderen zorgt. Eiser stelt dat verwijdering in strijd komt met het op grond van artikel 8 van het EVRM te beschermen gezinsleven. Volgens eiser betekent verwijdering uit Sint Maarten dat hij het contact met zijn kinderen zal verliezen. Dit vanwege de situatie in Haiti. Hij heeft in Haïti niets om naar terug te gaan. Eiser heeft een partner in Sint Maarten en hij heeft er een vaste verblijfplaats. Hij is, kortom, volledig geïntegreerd in de samenleving van Sint Maarten. Eiser betoogt dat verweerder niet in redelijkheid tot verwijdering heeft kunnen besluiten.
6.2
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ltu kan de minister van justitie personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen uit Sint Maarten verwijderen, of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het Land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
6.3
Het Gerecht neemt aan dat eiser medio 2016 Sint Maarten is ingereisd vanuit Curacao en dat hij toen in het bezit was van een geldig identiteitsdocument. Niet is echter gebleken dat eiser toen beschikte over een geldige verblijfstitel voor Sint Maarten. Mogelijk dat eiser toen een kort toeristisch verblijf is toegestaan. De stelling van eiser dat hij zich vrij kon vestigen op Sint Maarten omdat hij beschikt(e) over een verblijfsvergunning voor Curcao is onjuist. Los daarvan is gebleken dat de de autoriteiten op Curacao de verblijfsvergunning van eiser in 2019 hebben ingetrokken. Een aanvraag om voor een nieuwe verblijfsvergunning op Curacao in aanmerking te komen is in mei 2019 afgewezen. Niet is gebleken dat eiser op Sint Maarten een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft gedaan. Ten tijde van de bestreden maatregel verbleef eiser dan ook zonder recht of titel op Sint Maarten en was er geen zicht op legalisering van het illegale verblijf van eiser op Sint Maarten.
6.4
Dit betekent dat verweerder bevoegd was de verwijdering van eiser te gelasten. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die reden geven te oordelen dat verweerder van die bevoegdheid in dit geval geen gebruik mocht maken. De door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden zijn geen reden voor een andersluidend oordeel. Daarbij is van belang dat eiser in 2016 zijn gezin op Curacao heeft verlaten om op Sint Maarten een nieuw bestaan op te bouwen en dat zijn kinderen sedert 2021 in Nederland wonen. Eiser kan ook buiten Sint Maarten contact met hen onderhouden. Voor zover eiser doelt op de mogelijkheid om samen te kunnen wonen met zijn (nieuwe) partner op Sint Maarten, geldt dat deze samenwoning is ontstaan tijdens een periode van onrechtmatig verblijf op Sint Maarten. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat hetgeen door eiser is aangevoerd onvoldoende is om te oordelen dat de bestreden beschikking is genomen in strijd met het recht op gezinsleven van eiser zoals neergelegd in artikel 8 EVRM (
‘family life’). De situatie op Haiti was ten tijde hier van belang (3 juli 2023) niet dusdanig dat verweerder om die reden moest afzien van verwijdering van eiser. Het betoog van eiser over de situatie op Haiti is te algemeen van aard om aannemelijk te achten dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst onderworpen wordt aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Voorts is ter zitting is gebleken dat ook toentertijd met enige regelmaat vreemdelingen vanuit Sint Maarten naar Haiti zijn verwijderd. Het beroep op artikel 3 EVRM slaagt daarom niet.
6.4
Het verzoek van eiser om verweerder te gelasten eiser naar Curacao te doen repatrieren, in plaats van naar Haiti, kan niet slagen. De vraag naar welk land wordt verwijderd of uitgezet is van feitelijke aard en vooral afhankelijk van het kunnen beschikken over een geldig reisdocument en identiteitsbewijs en van de medewerking van het land waarnaar zal worden verwijderd of uitgezet. Het Gerecht beoordeelt de rechtmatigheid van de beschikking tot verwijdering uit Sint Maarten; het is niet aan het Gerecht om verweerder te gelasten eiser naar Curacao te (doen) repatrieren.
6.5
De conclusie is dat het beroep, voor zover gericht tegen de beschikking tot verwijdering, ongegrond is.
De beschikking tot ongewenstverklaring en het terugkeerverbod
7. Van de beschikking tot verwijdering van 3 juli 2023 maakt onderdeel uit de ongewenstverklaring van eiser en het terugkeerverbod, inhoudend dat eiser voor de duur van drie jaar de toegang tot Sint Maarten is ontzegd.
7.1
Het beroep is mede gericht tegen deze ongewenstverklaring en het terugkeerverbod. Het Gerecht ziet zich, gelet daarop, ambtshalve gesteld voor de vraag of de opgelegde ongewenstverklaring en het terugkeerverbod zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag en daarmee of verweerder bevoegd was om eiser ongewenst te verklaren en hem een terugkeerverbod op te leggen. Het antwoord daarop is ontkennend. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
Ongewenstverklaring / terugkeerverbod en de Ltu Sint Maarten
7.2.
Hoewel de toelating en uitzetting van vreemdelingen geen Koninkrijksaangelegenheid betreft en de landen binnen het Koninkrijk hierover hun eigen regels mogen vaststellen, stelt het Gerecht vast dat tussen de wettelijke regelingen over toelating en uitzetting van de landen grote verschillen bestaan, zowel inhoudelijk als terminologisch.
7.3.
De bestreden beschikking betreft een verwijdering van een vreemdeling op grond van artikel 19 Ltu, waarin tevens de ongewenstverklaring van die vreemdeling is opgenomen en aan de vreemdeling een terugkeerverbod is opgelegd. Het Gerecht stelt vast dat de Ltu Sint Maarten geen bepalingen bevat over de ongewenstverklaring van vreemdelingen, ook niet in combinatie met de verwijdering van vreemdelingen. Dit is anders voor de BES-eilanden, waar in de artikelen 16d en 16e van de Wet toelating en uitzetting BES de (opheffing van) ongewenstverklaring uitdrukkelijk is geregeld en waarin aan de ongewenstverklaring ook rechtsgevolgen zijn verbonden. Weliswaar bepaalt artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Ltu Sint Maarten dat ‘personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht, kunnen worden uitgezet’. Het ‘niet wenselijk verblijf van bepaalde personen’ in deze bepaling maakt onderdeel uit van de toepassingsvoorwaarde voor de bevoegdheid tot uitzetting van de procureur-generaal. Het gaat in deze bepaling niet om ongewenstverklaring met eigenstandige rechtsgevolgen. Dit leidt tot de conclusie dat de ongewenstverklaring van vreemdelingen in de Ltu Sint Maarten niet is geregeld, althans niet voor vreemdelingen die door de minister van justitie op grond van artikel 19 Ltu uit Sint Maarten kunnen worden verwijderd.
7.4.
Het terugkeerverbod is wel in de Ltu Sint Maarten geregeld, maar alleen voor de uitzetting op grond van artikel 15 Ltu en niet voor de verwijdering op grond van artikel 19 Ltu. Artikel 15, tweede lid, Ltu Sint Maarten bepaalt dat de uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de procureur-generaal, houdende het bevel Sint Maarten binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten met verbod daarin terug te keren. Een soortgelijke bepaling ontbreekt in artikel 19 Ltu Sint Maarten, dat gaat over de verwijdering van personen door de minister van justitie, zoals aan de orde bij eiser in de bestreden beschikking.
Wat in Sint Maarten en Curaçao onder verwijdering wordt verstaan, wordt in Aruba en op de BES-eilanden uitzetting genoemd. Aruba kent een regeling van het terugkeerverbod in artikel 15, tweede lid, van de Ltu Aruba; De BES-eilanden kennen geen regeling van het terugkeerverbod.
7.5.
Het Gerecht heeft in de Ltu Sint Maarten geen grondslag aangetroffen voor ongewenstverklaring of een terugkeerverbod voor de situatie van verwijdering van vreemdelingen op grond van artikel 19, eerste of tweede lid, van de Ltu Sint Maarten en evenmin een delegatiebepaling. Het Gerecht komt daarom tot de conclusie dat in de Ltu de grondslag ontbreekt voor de minister van justitie om bij verwijderingsbeschikkingen op grond van artikel 19 Ltu over te gaan tot ongewenstverklaring en het opleggen van een terugkeerverbod.
7.6.
Het Gerecht ziet in de uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 juni 2006 (ECLI:NL:OGNAA:2006:BG1525, van 14 december 2012 (ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7697), en van 22 november 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:187) geen reden voor een ander oordeel, omdat die uitspraken betrekking hebben op de uitleg en toepassing van artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit Sint Maarten en niet op de vraag of in de Ltu een grondslag aanwezig is voor ongewenstverklaring en een terugkeerverbod voor vreemdelingen die op grond van artikel 19 Ltu mogen worden verwijderd. Het Gerecht gaat hierna in op de vraag of het Toelatingsbesluit Sint Maarten een zelfstandige grondslag biedt voor ongewenstverklaring en een terugkeerverbod voor te verwijderen vreemdelingen.
Ongewenstverklaring / terugkeerverbod en het Toelatingsbesluit Sint Maarten
7.7.
Het Gerecht stelt vast dat het Toelatingsbesluit Sint Maarten niet is een Landsbesluit-sec op basis van de algemene bestuursbevoegdheid van de regering van Sint Maarten, maar een Landsbesluit-ham dat berust op bij de Ltu Sint Maarten gedelegeerde bevoegdheden. Dit volgt ook uit de aanhef van het Toelatingsbesluit Sint Maarten, waarin is aangegeven dat daarin (alleen) regels zijn opgenomen ter uitvoering van de artikelen 7, zesde lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van de Ltu Sint Maarten.
7.8.
Hiervoor is vastgesteld dat de Ltu Sint Maarten de ongewenstverklaring niet kent en het terugkeerverbod alleen regelt bij uitzetting door de procureur-generaal. Tevens is vastgesteld dat de Ltu terzake geen delegatiebepaling bevat. Hieruit volgt dat het Toelatingsbesluit Sint Maarten over de ongewenstverklaring en het terugkeerverbod bij uitzetting en verwijdering geen zelfstandige normstelling mag bevatten.
7.9.
Anders dan verweerder, is het Gerecht van oordeel dat het Toelatingsbesluit Sint Maarten die normstelling ook niet bevat. Het Gerecht stelt vast dat het Toelatingsbesluit Sint Maarten geen nadere regels bevat over de uitzetting en de verwijdering van vreemdelingen als bedoeld in artikel 15 en 19 Ltu Sint Maarten, dus ook geen regels over ongewenstverklaring en een terugkeerverbod in de situatie van uitzetting of verwijdering.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ongewenstverklaring en het terugkeerverbod hun grondslag vinden in artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit Sint Maarten. Dat standpunt is onjuist reeds om de hiervoor genoemde reden dat een delegatiebepaling ontbreekt. Maar los daarvan kan dit standpunt - gelet op de tekst van deze bepaling - niet worden gevolgd. Daartoe is het volgende van belang.
7.10.
Artikel 2 van het Toelatingsbesluit Sint Maarten is een uitwerking van artikel 8 van de Ltu Sint Maarten. Artikel 8 Ltu Sint Maarten luidt als volgt:
‘1.Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen ter bevordering van het toerisme en ten behoeve van bemanningsleden van schepen en luchtvaartuigen voorschriften worden gegeven, waarbij wordt afgeweken van het bepaalde bij de artikelen 6 en 7, ten aanzien van vergunningen tot tijdelijk verblijf met een geldigheidsduur van ten hoogste drie maanden. Daarbij kan een verlenging toeristisch verblijf worden geregeld.
2.Onder toerist wordt verstaan ieder die niet langer dan drie maanden in Sint Maarten blijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in Sint Maarten geen werkzaamheden tegen beloning verricht.
3.Voor de verstrekking van een verklaring verlenging toeristisch verblijf, is ten bate van de Landskas een vergoeding verschuldigd.’
Artikel 2 Toelatingsbesluit Sint Maarten luidt:
‘1.Toeristen mogen zonder vergunning tot tijdelijk verblijf Sint Maarten binnenkomen en hier verblijven gedurende een periode van maximaal 30 dagen. Voor toeristen die vóór binnenkomst in Sint Maarten in het bezit dienen te zijn van een visum geldt eveneens een periode van maximaal 30 dagen, tenzij hun visum is uitgegeven voor een kortere termijn.
2.De in het eerste lid bedoelde periode is maximaal drie maanden voor toeristen van Nederlandse, Belgische en Luxemburgse nationaliteit en voor staatsburgers van landen, waarmee het Koninkrijk der Nederlanden een mede op Sint Maarten toepasselijke overeenkomst inzake afschaffing van de visumplicht heeft gesloten, of ten aanzien waarvan het Koninkrijk der Nederlanden bij mede op Sint Maarten toepasselijke unilaterale maatregel de visumplicht heeft afgeschaft.
3.Toeristen zijn onderworpen aan de bepalingen die gelden voor personen, die tot tijdelijk verblijf zijn toegelaten.
4.Door of namens de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, kan aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in Sint Maarten worden ontzegd. Van zodanige beslissing kan niet in beroep worden gegaan.
5.De minister kan de in de leden 1 en 2 van dit artikel neergelegde regeling schorsen, behalve ten aanzien van personen van Nederlandse, Belgische of Luxemburgse nationaliteit. Indien de schorsing staatsburgers van landen betreft, waarmee het Koninkrijk der Nederlanden een mede op Sint Maarten toepasselijke overeenkomst inzake afschaffing van de visumplicht heeft gesloten, brengt de minister de schorsing, onder vermelding van de motieven die daartoe geleid hebben onverwijld ter kennis van de Gevolmachtigde Minister, die de Koninkrijksregering daaromtrent ten spoedigste inlicht.
6.De in dit artikel neergelegde regeling geldt eveneens voor bemanningsleden van schepen en luchtvaartuigen met dien verstande echter dat hun recht op verblijf vervalt op het tijdstip van vertrek van het schip of luchtvaartuig.’
7.11.
Het Gerecht stelt vast dat artikel 8 Ltu Sint Maarten en artikel 2 Toelatingsbesluit Sint Maarten betrekking hebben op twee categorieën personen: toeristen en bemanningsleden van schepen en luchtvaartuigen. Artikel 8 Ltu Sint Maarten opent de mogelijkheid om bij Lb-ham voorschriften te geven ter bevordering van het toerisme. Artikel 2, eerste tot en met vierde lid, Toelatingsbesluit Sint Maarten kent uitsluitend regels over de binnenkomst van ‘toeristen’ op Sint Maarten. Artikel 2, vierde lid, Toelatingsbesluit houdt de bevoegdheid in om aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst te weigeren of hen een langer (toeristisch) verblijf in Sint Maarten als bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Ltu Sint Maarten te ontzeggen. Nog los van het hiervoor gegeven oordeel dat in een Lb-ham niet een zelfstandige bevoegdheid in het leven kan worden geroepen, kan in artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit Sint Maarten niet de bevoegdheid worden ingelezen om vreemdelingen, ook die niet als toerist Sint Maarten zijn ingereisd, en die mogen worden uitgezet of verwijderd omdat aan de toepassingsvoorwaarden daartoe is voldaan, ongewenst te verklaren en een terugkeerverbod op te leggen.
Conclusie
7.12.
Op grond hiervan komt het Gerecht tot de conclusie dat in de Ltu Sint Maarten en het Toelatingsbesluit Sint Maarten de grondslag ontbreekt om vreemdelingen die op grond van artikel 19 Ltu Sint Maarten mogen worden verwijderd, zoals eiser, daarnaast ongewenst te verklaren en een terugkeerverbod op te leggen. Omdat de wettelijke grondslag voor deze ingrijpende en belastende maatregelen ontbreekt, moet de verwijderingsbeschikking, voor zover eiser daarbij ongewenst is verklaard en aan hem een terugkeerverbod is opgelegd, wegens strijd met de wet worden vernietigd.
Wat betekent dit voor partijen?
8. Voor eiser betekent dit, dat hij wel uit Sint Maarten kon en mocht worden verwijderd, welke verwijdering overigens reeds heeft plaatsgevonden, maar dat hij niet ongewenst verklaard had mogen worden. Omdat hieraan geen afzonderlijke rechtsgevolgen zijn verbonden, raakt dit de rechtspositie van eiser niet zo zeer. Voor eiser is vooral van belang dat het terugkeerverbod – met terugwerkende kracht tot 3 juli 2023 - niet geldt. Dit betekent dat eiser de toegang tot Sint Maarten niet kan worden ontzegd louter omdat dit in strijd zou zijn met de hem opgelegde terugkeerverbod voor drie jaar. Indien eiser Sint Maarten weer zou willen inreizen als toerist of anderszins dient hij zich uiteraard wel te houden aan alle wettelijke regels en voorschriften die gelden voor de toegang tot Sint Maarten.
8.1
Voor verweerder heeft onderstaand oordeel verderstrekkende gevolgen. Uit dit oordeel volgt dat verweerder - zolang de wet niet is aangepast - vreemdelingen die op grond van artikel 19 Ltu uit Sint Maarten worden verwijderd, niet ook ongewenst kan verklaren. Evenmin kan verweerder aan deze categorie vreemdelingen een terugkeerverbod opleggen.
Het is aan de wetgever van Sint Maarten om desgewenst de Ltu Sint Maarten en het Toelatingsbesluit Sint Maarten te wijzigen en daarin bepalingen op te nemen waaruit duidelijk blijkt of de bevoegdheid tot uitzetting en verwijdering kan worden gecombineerd met ongewenstverklaring en/of een terugkeerverbod en, zo ja, onder welke voorwaarden. Daarbij kan een grondslag voor delegatie worden opgenomen, zodat in het Toelatingsbesluit Sint Maarten hierover nadere regels kunnen worden gesteld.
Proceskosten en griffierecht
9. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

10.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het bevel tot bewaring van eiser per 3 juli 2023 niet-ontvankelijk;
  • vernietigt de verwijderingsbeschikking van 3 juli 2023, voor zover eiser daarbij ongewenst is verklaard en aan hem een terugkeerverbod van drie jaar is opgelegd en verklaart het beroep in zoverre gegrond;
  • verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- aan proceskosten en een bedrag van NAf 150,-- aan gestort griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 5 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
  • Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
  • Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
  • Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
  • De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
  • Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.