Uitspraak
f189.660.836,- en het te veel verleende voorschot van NA
f2.346.222,- teruggevorderd.
f212.259.539,- en het te veel verleende voorschot van NA
f1.143.391,- teruggevorderd (hierna: vaststellingsbeschikking).
Inleiding
Voor de personele kosten wordt als normering gehanteerd een te vergoeden aantal uren per onderwijssoort, per school of opleiding en per leerling voor directie, onderwijzend personeel en niet-onderwijzend personeel. Het te vergoeden aantal uren wordt vertaald in formatiepunten (artikel 3, eerste lid, van het Lbo). VPCO kan het aantal formatiepunten aan personeel inzetten en de minister vergoedt vervolgens de daadwerkelijke salariskosten van het ingezette personeel.
Voor de exploitatiekosten wordt als normering gehanteerd een te vergoeden bedrag per onderwijssoort, per school of opleiding en per leerling (artikel 3, tweede lid, van het Lbo).
Aan de hand van deze normering wordt uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het schooljaar de voorlopige vergoeding voor de personele en de exploitatiekosten vastgesteld (artikel 4 van het Lbo). Dit gebeurt op basis van het aantal leerlingen dat per 1 december van het voorafgaande schooljaar was ingeschreven.
VPCO moet telkens opgave doen van de personele bezetting en het aantal leerlingen per school of opleiding op de peildatums 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni (artikelen 11 en 12 van het Lbo).
Uiterlijk op 1 december na afloop van het schooljaar verstrekt de minister ten behoeve van de financiële verslaggeving een op basis van de normering, bedoeld in artikel 3 van het Lbo, vastgesteld overzicht van de werkelijke vergoedingen voor de personele kosten in formatiepunten en voor de exploitatiekosten per school of opleiding (een zogeheten afrekenstaat). Daarbij gaat de minister voor het aantal leerlingen uit van het gemiddelde van de aantallen ingeschreven leerlingen per school of opleiding op de peildatums (artikel 13 van het Lbo).
Vervolgens moet VPCO uiterlijk op 1 februari na afloop van het schooljaar de financiële verslaggeving bij de minister indienen (artikel 15 van het Lbo). Uiterlijk zes maanden daarna stelt de minister het bedrag vast van de definitieve vergoeding voor de personele en de exploitatiekosten (artikel 17 van het Lbo).
VPCO heeft in verband met de exploitatieproblemen nog een andere civiele procedure gevoerd bij het Gerecht. Bij vonnissen van 15 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:46, en 6 februari 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:11, heeft het Gerecht geoordeeld dat het Land zijn wettelijke plicht tot het verzekeren van deugdelijk onderwijs en de daarmee samenhangende plicht tot financiering van dat onderwijs onvoldoende nakomt. De tarieven en normen moeten met ingang van het schooljaar 2023/2024 worden aangepast en tot die tijd moet aan VPCO per schooljaar een voorschot van NA
f2.236.757,- worden toegekend. Tegen deze vonnissen is hoger beroep ingesteld. De tenuitvoerlegging van de vonnissen is als gevolg van een incidenteel vonnis in hoger beroep van het Hof van 10 juli 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:131, geschorst voor de duur van het hoger beroep. Op de hoger beroepen is nog niet beslist.
f1.929.297,-.
f2.537.887,-.
f2.535.655,-.
f2.567.864,-.
f166.765.718,-. De vergoeding voor de exploitatiekosten is definitief vastgesteld op NA
f19.543.068,- en die voor additionele kosten op NA
f3.352.050,-. Na verrekening is er over de schooljaren NA
f2.346.222,- te veel voorschot verleend aan VPCO. Dit bedrag zal van VPCO worden teruggevorderd.
f1.143.391,-.
Aangevallen uitspraak
Het Gerecht heeft vervolgens overwogen dat gelet op de vaststellingsbeschikking VPCO geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen de beschikking van 26 mei 2022. Dit beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de vaststellingsbeschikking is ontvankelijk en gegrond. Deze beschikking moet worden vernietigd omdat deze mede ziet op het schooljaar 2019/2020 en dus gebaseerd is op een te laag voorschotbedrag. Voorts is er tussen partijen een discussie over de in de vaststellingsbeschikking opgenomen bedragen voor BVZ-premies en MARC/MACC voor één of twee scholen. De discussie moet in het voordeel van VPCO worden uitgelegd omdat VPCO wat de BVZ-premies betreft voldoende onderbouwd heeft dat de bedragen niet kloppen. De minister heeft daar onvoldoende op gereageerd. Verder is van belang dat de vaststellingsbeschikking uiterlijk zes maanden na indienen van de financiële verslaglegging moet worden vastgesteld. Nu de minister dat pas jaren later doet, maakt dit dat eventuele nadelige consequenties voor zijn rekening en risico komen. De minister moet de vaststellingsbeschikking op deze twee punten nader motiveren. Daarnaast heeft de minister niet onderbouwd waarom een bedrag van NA
f8.299.814,- aan pensioenpremies voor APC in mindering is gebracht. Ook slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de minister ten aanzien van de Dienst Openbare Scholen (hierna: DOS) geen definitieve vergoeding vaststelt.
Ten slotte is de vaststellingsbeschikking op het punt van de personele kosten onjuist gelet op de uitspraak van het Gerecht van eveneens 8 november 2023 in de zogenoemde doorschalingskwestie.
Als gevolg van de uitspraak zal de minister voor de schooljaren 2019/2020 tot en met 2022/2023 met gewijzigde voorschotbeschikkingen moeten komen als het gaat om de exploitatiekosten. Verder zal de minister opnieuw definitief moeten vaststellen welke bedragen over de schooljaren 2009/2010 tot en met 2019/2020 aan personele kosten, exploitatiekosten en additionele kosten aan VPCO worden toegekend, aldus het Gerecht.
Beoordeling van het hoger beroep
f2.996.810,-.
f16.855.361 in 2000/2001 naar NA
f25.261.974 in 2022/2023. Tegelijkertijd is het aantal leerlingen in die periode gedaald van 38.049 naar 28.664. Per saldo betekent dit volgens de minister dat de gemiddelde vergoeding per leerling is gestegen met 48%. Dit gegeven onderstreept naar het oordeel van het Hof dat de normen uit 2009 wel degelijk in de loop van de jaren zijn aangepast. In dit verband acht het Hof daarnaast niet zonder betekenis dat VPCO volgens haar jaarrekening 2020-2021 een bedrag van NA
f6,1 miljoen aan liquide middelen bezat. Weliswaar zijn die middelen, naar VPCO stelt, ook noodzakelijk om eventuele terugvorderingen van de minister voor te veel betaalde voorschotten, zoals die kunnen blijken uit de vaststellingsbeschikking(en) te betalen, maar deze middelen geven een indicatie dat VPCO met de door haar ontvangen bekostiging is uitgekomen.
f420.358 in plaats van de toegekende vergoeding van NA
f333.602. Partijen hebben hierover, zoals in 4.1 is overwogen, inmiddels overeenstemming bereikt. Mede gelet op de verhoging van de normbedragen die inmiddels is doorgevoerd acht het Hof het thans mogelijk het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Daarmee worden nieuwe procedures over bevoorschotting en definitieve vaststelling over de desbetreffende schooljaren voorkomen. Het Hof zal bepalen dat de voor het schooljaar 2023/2024 geldende percentages vanaf het schooljaar 2019/2020 stapsgewijs percentueel moeten worden verhoogd volgens de volgende tabel:
Slotsom
vernietigtde uitspraak van het Gerecht van 8 november 2023 voor zover daarbij is bepaald dat de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport binnen zes maanden nieuwe beschikkingen moet geven met inachtneming van die uitspraak;
bepaaltdat de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport binnen drie maanden nieuwe beschikkingen moet geven met inachtneming van deze uitspraak;
bevestigtde uitspraak van het Gerecht van 8 november 2023, voor zover aangevallen, voor het overige;
bepaaltdat het door de minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur in hoger beroep gestorte griffierecht door de griffier van het Hof wordt terugbetaald.