ECLI:NL:OGEAC:2023:11

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
CUR201701839
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door de overheid met betrekking tot de bekostiging van onderwijs

In deze zaak heeft de Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs op Curaçao (VPCO) het Land Curaçao aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De VPCO stelt dat het Land onterecht onvoldoende financiële middelen verstrekt voor het onderwijs dat zij verzorgt, wat leidt tot een tekort aan kwaliteit. Het gerecht heeft vastgesteld dat het Land zijn wettelijke verplichtingen om deugdelijk onderwijs te waarborgen niet nakomt, vooral gezien het feit dat de bekostigingsnormen sinds 1998 niet zijn aangepast, terwijl de inflatie in die periode ongeveer 60% bedraagt. Hierdoor heeft VPCO financiële tekorten ervaren die haar in staat stellen om kwalitatief goed onderwijs te bieden.

Het gerecht heeft het Land bevolen om binnen zes maanden de tarieven en normen voor de bekostiging van onderwijs aan te passen, zodat deze toereikend zijn om de onrechtmatigheid weg te nemen. Totdat deze aanpassing is doorgevoerd, moet het Land VPCO een voorschot van NAf 2.236.757 per schooljaar betalen, te beginnen met het schooljaar 2023/2024. Het gerecht heeft ook bepaald dat de zaak voor eventuele schadevergoeding naar de schadestaatprocedure moet worden verwezen. De proceskosten zijn voor het Land, dat grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201701839 (voorheen: AR 2017/83225)
Vonnis van 6 februari 2023
inzake
de VERENIGING VOOR PROTESTANTS CHRISTELIJK ONDERWIJS OP CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. R.F. van den Heuvel en M.R.B. Gorsira,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. W.R. Flocker en S. Vierbergen.
Partijen zullen hierna ‘VPCO’ en ‘het Land’ worden genoemd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 maart 2021;
  • de akte uitlating met producties zijdens het Land van 21 juni 2021;
  • de antwoordakte tevens incidenteel verzoek om op eindbeslissing terug te komen met producties zijdens VPCO van 15 november 2021;
  • de akte uitlating producties tevens reactie op incidenteel verzoek om terug te komen op eindbeslissing met producties zijdens het Land van 7 maart 2022;
  • de akte houdende uitlating producties zijdens VPCO van 6 juni 2022.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen bij het tussenvonnis van 15 maart 2021 is overwogen en beslist. Hetgeen partijen vervolgens hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding van die overwegingen en beslissingen terug te komen.
Het Land handelt onrechtmatig
2.2.
Het gerecht heeft in het tussenvonnis van 15 maart 2021 in r.o. 3.10. en 3.11. het volgende overwogen:

3.10. De Inspectie Onderwijs wijst er op dat het bevoegd gezag te allen tijde eindverantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Als bevoegd gezag wordt aangemerkt de schoolbesturen waaronder de scholen ressorteren. VPCO stelt echter dat zij vanwege constante financiële tekorten aan vele verplichtingen niet kan voldoen. Uit de door haar overgelegde brieven van de ‘gezamenlijke bijzondere schoolbesturen’ blijken die financiële tekorten ook door de overige schoolbesturen te worden ondervonden. Maar ook het ministerie van OWCS erkent in haar memo dat financiële tekorten een rol spelen in het matige niveau van het onderwijs. Het gerecht acht voldoende aannemelijk dat financiële tekorten een grote rol spelen in het matige niveau van het onderwijs. Immers volgt uit het rapport van SOAB dat veel tarieven en normen gebruikt in de bekostigingsmethodiek ter vaststelling van de aan de schoolbesturen uit te betalen vergoedingen voor verzorging van het onderwijs, sinds 1998 niet meer zijn aangepast. Dat dit tot financiële tekorten bij de schoolbesturen heeft geleid, kan als vaststaand feit worden aangemerkt als in aanmerking wordt genomen dat uit openbare bronnen (Centraal Bureau voor de Statistiek Curaçao) blijkt dat de inflatie sedert 1998 tot 2020 circa 60% bedraagt.
Met te weinig vergoeding kan VPCO niet aan haar verplichting voldoen tot het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. Het standpunt van het Land dat het zijn discretionaire bevoegdheid is te bepalen wat onder deugdelijk onderwijs valt en welke vergoeding daarvoor dient te worden verstrekt, verliest daardoor aan betekenis. Immers kan het Land, gelet op de overgelegde stukken, in redelijkheid niet volhouden dat het in Curaçao, zowel in het openbaar onderwijs als het bijzonder onderwijs, verzorgde onderwijs als deugdelijk kan worden gekwalificeerd.
3.11.
Al het voorgaande in aanmerking nemende is de conclusie onontkoombaar dat het Land zijn wettelijke plicht tot het verzekeren van deugdelijk onderwijs en zijn daarmee samenhangende plicht tot financiering van dat onderwijs (vooralsnog) onvoldoende nakomt. Het Land zal bij akte nader kunnen ingaan op de stelling van VPCO dat dit handelen als onrechtmatig jegens haar te gelden heeft, en zal het Land in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag op welke wijze volgens het Land alsnog aan bedoelde wettelijke plichten kan worden voldaan. Bij dit laatste merkt het gerecht op dat het Land in zijn laatste akte al heeft aangekondigd zich naar aanleiding van de bevindingen van SOAB te zullen beraden. VPCO zal hierna in de gelegenheid worden gesteld daar bij akte op te reageren.
2.3.
Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten op voornoemde overwegingen van het gerecht. Door het Land is opnieuw uitvoerig weersproken dat zij onrechtmatig zou handelen door het door VPCO verzorgde onderwijs ontoereikend te financieren. Door het Land is echter niet weersproken dat er sedert 1998 geen indexering en/of aanpassing van de tarieven en normen gebruikt in de bekostigingsmethodiek heeft plaatsgevonden. Op het verweer van het Land dat de kwaliteit van het onderwijs voldoende zou zijn en het Land daarom voldoet aan haar wettelijke plicht, is door het gerecht reeds gemotiveerd beslist, zodat aan de herhaalde standpunten in dit kader voorbij zal worden gegaan. Het Land heeft niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat (een groot deel van) de gehanteerde tarieven en normen reeds sedert 1998 ongewijzigd zijn gebleven. Ook de vraag op welke wijze het Land alsnog aan haar wettelijke plichten kan voldoen, is door het Land onbeantwoord gebleven. Het gerecht komt reeds daarom tot de conclusie dat het Land haar plicht tot financiering van het onderwijs onvoldoende nakomt.
2.4.
Door aldus te handelen, handelt het Land onrechtmatig jegens VPCO en is het Land aansprakelijk voor en gehouden tot vergoeding van de als gevolg van dat handelen door VPCO geleden en nog te lijden schade.
Schade
2.5.
VPCO heeft gesteld dat haar schade bestaat uit te weinig bekostiging sedert het schooljaar 2012/2013 van een bedrag van NAf 6.028.201,33 dan wel
NAf 2.236.757 per schooljaar.
2.6.
Voor aanpassing van de tarieven en normen met terugwerkende kracht tot en met 2012 bestaat geen aanleiding. Immers staat vast dat de kwaliteit van het in die jaren verzorgde onderwijs niet met terugwerkende kracht zal kunnen worden hersteld. In die zin kan er daarom ook niet gesproken worden van geleden (vermogens- en/of immateriële) schade in de zin van artikel 6:95 e.v. BW. Dit is mogelijk anders ten aanzien van de bekostiging van de onderhoudskosten voor schoolgebouwen. Ontoereikende bekostiging in dit kader kan gevolgen hebben gehad voor de huidige onderhoudsstaat van de schoolgebouwen, waarvan voldoende is komen vast te staan dat die in een aantal gevallen niet op orde is. Dat de ontoereikende bekostiging in het verleden voor het overige heeft geleid tot schade als bedoeld in artikel 6:95 e.v. BW, is gesteld noch gebleken, zodat voor het met terugwerkende kracht vaststellen van schade, anders dan schade aan de schoolgebouwen door achterstallig onderhoud, geen grond bestaat. Hoe hoog de schade aan de schoolgebouwen exact is, kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Uit de stellingen en verweren van partijen volgt immers dat er inmiddels een project is opgezet waarbij groot onderhoud zal worden gepleegd aan de schoolgebouwen met financiële middelen die door Nederland ter beschikking zullen worden gesteld. Deze schade kan eventueel nader worden vastgesteld in een schadestaat procedure.
2.7.
Dat de tarieven en normen gebruikt in de bekostigingsmethodiek dienen te worden aangepast en verhoogd ten einde te voorkomen dat het door VPCO verzorgde onderwijs nog langer schade – in de zin van verminderde kwaliteit – lijdt, is voldoende vast komen te staan. Het gerecht zal dan ook bepalen dat die tarieven en normen met ingang van het schooljaar 2023/2024 dienen te worden aangepast. Het Land zal worden bevolen over te gaan tot aanpassing van de normen en tarieven en deze vast te stellen op een deugdelijk bedrag dat de onrechtmatigheid wegneemt.
2.8.
Totdat vaststelling van deze nieuwe tarieven en normen heeft plaatsgevonden, zal het Land worden veroordeeld tot betaling aan VPCO van een bedrag van NAf 2.236.757 per schooljaar, bovenop de reeds aan VPCO verstrekte subsidie conform de huidige bekostigingsmethodiek, dit ter voorkoming van verdere schade. VPCO heeft voldoende onderbouwd gesteld dat haar werkelijke kosten voor bekostiging van haar onderwijs jaarlijks minimaal NAf 2.236,757 meer zijn dan het bedrag dat door het Land wordt bekostigd. Deze stelling is door het Land onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het is dan ook voldoende komen vast te staan dat VPCO minimaal dat bedrag extra nodig heeft om deugdelijk onderwijs te verzorgen. Het gerecht zal het Land daarom veroordelen om bij wijze van voorschot, totdat vaststelling van een nieuw tarief heeft plaatsgevonden, een nader bedrag ter bekostiging van het onderwijs van VPCO aan VPCO te betalen teneinde voortzetting van de onrechtmatigheid te beëindigen.
2.9.
Ter vaststelling van de in r.o. 2.6. bedoelde schade en voor zover VPCO meent schade te lijden omdat het in r.o. 2.8. bedoelde voorschot hoger moet zijn, zal het gerecht de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure als hierna te bepalen.
Overig
2.10.
Bij akte van 15 november 2021 heeft VPCO het gerecht verzocht om het Land op grond van artikel 142 Rv te bevelen om informatie over de bekostiging van het Land aan DOS alsnog te verstrekken. Dit verzoek zal worden afgewezen en wel om navolgende redenen.
2.11.
Op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur (LOB) bestond en bestaat voor VPCO de mogelijkheid de door haar (onvoldoende nader gespecificeerde) gewenste informatie bij het Land op te vragen. Het lag op haar weg dit te doen, dit heeft zij echter tot op heden nagelaten. Voor het verstrekken van een onvoldoende nader gespecificeerd bevel aan het Land ziet het gerecht daarom onvoldoende grond. Nog daargelaten dat VPCO dit verzoek in een te laat stadium in de procedure, en dus tardief, heeft gedaan.
2.12.
Aan overige stellingen en verweren van partijen zal voorbij worden gegaan, nu die niet tot een ander oordeel kunnen leiden
Proceskosten
2.13.
Het Land zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van VPCO. Die zullen tot op heden worden begroot op NAf 7.500 aan griffierechten, NAf 578,50 aan deurwaarderskosten en NAf 33.000 (5 ½ punten x tarief 11) aan gemachtigdensalaris.

3.De beslissing

Het Gerecht:
3.1.
beveelt het Land om, binnen een termijn van zes (6) maanden na de dag van deze uitspraak, over te gaan tot aanpassing van de tarieven en normen gebruikt in de bekostigingsmethodiek onderwijs en deze vast te stellen op een bedrag dat toereikend is om het onrechtmatig handelen van het Land jegens VPCO, weg te nemen als bedoeld in r.o. 2.7.;
3.2.
veroordeelt het Land om aan VPCO, ter voorkoming van verdere schade bij wijze van voorschot, te betalen het bedrag van NAf 2.236.757 per schooljaar, ingaande het schooljaar 2023/2024, en dit bedrag per schooljaar te blijven betalen indien en voor zover de aanpassing als bedoeld in 3.1. nog niet heeft plaatsgevonden;
3.3.
verwijst de zaak voor vaststelling van eventuele schade als bedoeld in
r.o. 2.9. naar de schadestaatprocedure;
3.4.
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van VPCO en tot op heden begroot op NAf 7.500 aan griffierechten, NAf 578,50 aan deurwaarderskosten en NAf 33.000 aan gemachtigdensalaris;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en op 6 februari 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.