Uitspraak
Inleiding
i. [vreemdeling 1] is geboren op [geboortedatum] 1984 in Venezuela en is Curaçao legaal ingereisd op 19 augustus 2016. Op 25 augustus 2021 heeft zij haar aanvraag ingediend, welke door de minister is afgewezen op 18 mei 2022. Zij stelt op basis van een overeenkomst van opdracht met de duur van een jaar werkzaam te zijn als 'facilitator' in een schoolkantine.
ii. [vreemdeling 2] is geboren op [geboortedatum] 1990 in Haïti en is Curaçao legaal ingereisd op 18 januari 2014. Van 6 november 2013 tot en met 30 november 2020 beschikte hij over een vttv voor het verrichten van arbeid in loondienst. Op 4 augustus 2021 heeft hij zijn aanvraag op grond van het IR-beleid ingediend die door de minister is afgewezen op 31 maart 2022. Hij is volgens zijn aanvraag werkzaam als tuinteeltwerker bij [bedrijf].
iii. [vreemdeling 3] is geboren op [geboortedatum] 1972 in Haïti. Zij is Curaçao legaal ingereisd op 25 september 2017. Tot en met 21 augustus 2019 had zij een vttv in het kader van gezinshereniging. Op 29 juli 2021 heeft zij haar aanvraag op grond van het IR-beleid ingediend. Deze aanvraag is door de minister afgewezen op 6 mei 2022. Zij stelt werkzaam te zijn als interieurverzorgster voor twee opdrachtgevers.
iv. [vreemdeling 4] is geboren op [geboortedatum] 1973 in Jamaica en is Curaçao legaal ingereisd op 27 april 2009. Op 22 mei 2021 heeft hij zijn aanvraag ingediend, welke door de minister is afgewezen op 29 maart 2022. Hij heeft in 2017 een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel die op 24 mei 2018 is uitgeschreven. Hij stelt werkzaam te zijn als bouwvakker.
v. [vreemdeling 5] is geboren op [geboortedatum] 1968 in Jamaica en is Curaçao legaal ingereisd op 30 mei 2013. Op 12 augustus 2021 heeft zij haar aanvraag ingediend, welke de minister heeft afgewezen op 13 mei 2022. Zij is volgens haar aanvraag werkzaam als interieurverzorgster voor meerdere opdrachtgevers dan wel huishoudens.
vi. [vreemdeling 6] is geboren op [geboortedatum] 1983 in Haïti. Hij is Curaçao legaal ingereisd op 18 februari 2017. Op 25 mei 2021 heeft hij zijn aanvraag ingediend en de minister heeft deze afgewezen op 25 april 2022. Hij stelt werkzaam te zijn als zelfstandig hovenier.
vii. [vreemdeling 7] is geboren op [geboortedatum] 1982 in Jamaica en is Curaçao legaal ingereisd op 3 september 2012. Op 19 augustus 2021 heeft hij zijn aanvraag ingediend, welke de minister heeft afgewezen op 13 mei 2022. Hij stelt werkzaam te zijn als bouwvakker.
viii. [vreemdeling 8] is geboren op [geboortedatum] 1977 in Venezuela. Hij is Curaçao legaal ingereisd op 28 mei 2017. Op 19 mei 2021 heeft hij zijn aanvraag ingediend, welke de minister heeft afgewezen op 29 maart 2022. Zij is volgens haar aanvraag werkzaam als kapster en banketbakker.
ix. [vreemdeling 9] is geboren op [geboortedatum] 1996 in Haïti. Hij is Curaçao legaal ingereisd op 6 februari 2020. Op 10 september 2021 heeft hij zijn aanvraag ingediend en de minister heeft deze afgewezen op 24 juni 2022. Hij is werkzaam als schoonmaker dan wel tuinonderhouder bij [bedrijf].
x. [vreemdeling 10] is geboren op [geboortedatum] 1990 in China. Hij is Curaçao legaal ingereisd op 23 januari 2015, waarna hem verblijf als rentenier is toegestaan tot 12 januari 2019. Op 3 september 2021 heeft hij een aanvraag ingediend op grond van het IR-beleid. De minister heeft deze afgewezen op 4 november 2021. Hij is werkzaam als onderhoudsbeheerder bij [bedrijf].
Aangevallen uitspraak
Hoger beroep
De minister betoogt daarnaast dat het IR-beleid ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 aan het evenredigheidsbeginsel getoetst is. Die uitspraak gaat over de norm in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en is niet van toepassing op Curaçao. In de Curaçaose wetgeving is ook geen vergelijkbare norm opgenomen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur geven ook geen formele grondslag om de uitspraak van de Raad van State alsnog van toepassing te kunnen achten.
Voor zover de uitspraak toch van toepassing is, betoogt de minister dat het IR-beleid niet onevenredig is. Anders dan het Gerecht heeft overwogen leidt het beleid niet tot ongelijkheid omdat er van gelijke gevallen geen sprake is. Er is namelijk een duidelijke doelgroep bepaald en degenen die buiten die doelgroep vallen, zijn andere gevallen dan de degenen die binnen de doelgroep vallen. Er is dus geen sprake van ongelijkheid. Dat de doelgroep is omkaderd, maakt het IR-beleid niet onevenredig. Ook heeft het Gerecht ten onrechte en zonder enige onderbouwing overwogen dat potentiële werkgevers geen twv kunnen krijgen of dat een zelfstandige geen VV kan krijgen. De ingewilligde aanvragen laten zien dat er vreemdelingen zijn die wél een twv of VV hebben kunnen overleggen. Voorts maakt de omstandigheid dat het beleid niet is afgestemd met de minister van SOAW en EO niet dat er sprake is van onevenredigheid. De verlening van de vttv betreft een aangelegenheid van de minister van Justitie en afstemming met SOAW of EO geeft daarom geen garantie dat het doel of de doelgroep van het IR-beleid anders of ruimer was geformuleerd. Bovendien is de minister niet tot afstemming verplicht.
Voorts is het niet onevenredig dat het IR-beleid niet voorziet in een mogelijkheid om op andere wijze voldoende middelen van bestaan aan te tonen. Er is juist bewust voor gekozen om voor het aantonen van voldoende middelen vast te houden aan het reguliere toelatingsbeleid omdat het beleid slechts tot doel heeft om vreemdelingen die aan alle reguliere voorwaarden te voldoen, behalve het uitlandigheidsvereiste, te laten legaliseren. De minister is niet verplicht om voor de groep die daarbuiten valt begunstigend beleid te maken zodat ook zij kunnen legaliseren. Volgens de minister is het IR-beleid dan ook geschikt, noodzakelijk en evenwichtig. Het beleid is consistent toegepast in vergelijkbare gevallen van vreemdelingen die niet onder de doelgroep vielen. Er was geen andere mogelijkheid om legalisatie van de specifieke groep waarvoor het beleid is bedoeld, mogelijk te maken. In dat beleid is bewust gekozen om een doelgroep te kiezen en daarmee is ook bewust gekozen dat niet iedereen onder doelgroep kan vallen. Nu de vreemdelingen bewust niet onder het beleid zijn gebracht, kan er geen sprake zijn van een onredelijk bezwarende afwijzende beschikking. Dat niet alle vreemdelingen gebruik kunnen maken van het IR-beleid, komt voor hun risico omdat de vreemdeling er zelf voor gekozen heeft om in strijd met de geldende wet- en regelgeving in Curaçao te verblijven.
- Indien met toelating van een vreemdeling een wezenlijk NederlandsAntilliaans (lees inmiddels Curaçaos) belang wordt gediend; of
- In verband met verplichtingen die voorvloeien uit verdragen, waaronder klemmende redenen van humanitaire aard.
Onder Curaçaos belang wordt verstaan dat door de toelating van de vreemdeling een wezenlijk Curaçaos belang wordt gediend. Bij beoordeling van de toelating van de vreemdeling wordt steeds getoetst aan het Curaçaos belang en niet aan het individueel belang van de vreemdeling. De Lav maakt het mogelijk een arbeidsmarkt- en economisch beleid te bepalen. In het kader daarvan is de minister van SOAW bevoegd tot het verlenen, weigeren en intrekken van tewerkstellingsvergunningen. Het daarbij te voeren beleid dient in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te worden vastgelegd. Daarnaast is de minister van EO bevoegd een beleid te bepalen ten aanzien van het verlenen, weigeren en intrekken van vestigings- en directievergunningen voor bedrijven op grond van de Vestigingsregeling voor bedrijven.
"3.1.1 Beleid eerste aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf
Verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot Curaçao dienen in het buitenland te worden afgewacht. Indien de vreemdeling reeds illegaal op Curaçao verblijft kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de LTU.
Per categorie vreemdelingen zijn er "vereisten" lijsten opgesteld waarop staat aangegeven welke documenten de vreemdeling moet overleggen ten einde in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning. Deze documenten dienen conform artikel 7 lid 4 LTU met een zogenaamd model 1 formulier te worden ingediend. Op het verzoek dient zo spoedig mogelijk, in ieder geval uiterlijk 4 maanden na aanvraag, beslist te worden.
[…]
3.2.1 In het kader van arbeid
Of de vreemdeling voor toelating in het kader van arbeid in aanmerking komt, dient aan vier vragen getoetst te worden:
1. hoort de vreemdeling tot een categorie vreemdelingen die in principe voor toelating in aanmerking komt? (Nederlands-Antilliaans (eilandelijk) belang)
2. zijn er voldoende geldelijke middelen van bestaan?
3. is er gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid?
4. wordt er voldaan aan de vreemdelingen voorschriften?
3.3.1. Verblijfsduur eerste aanvraag en verblijfsduur bij verlenging
[…]
Geldigheidsduur:
a. verblijf met als doel arbeid;
Voor de duur van de tewerkstellingsvergunning.
[…]
b. zelfstandige ondernemers/directeur
Ingevolge de vestigingsregeling voor bedrijven dienen zij, die een onderneming willen drijven in het bezit te zijn van een vestigings- en directievergunning afgegeven door (lees) de minister van EO.
Conform de Landsverordening Arbeid Vreemdelingen artikel 3 onder 3 zijn 'zelfstandigen' vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning. Dat betekent dat een directeur van een rechtspersoon die in het bezit is van een directievergunning afgegeven door de minister slechts een vergunning tot tijdelijk verblijf behoeft aan te vragen. Hetzelfde geldt voor een vreemdeling die van de minister van EO toestemming verkrijgt om ingevolge de Landsverordening Vestigingsregeling voor Bedrijven een eenmansbedrijf te mogen vestigen en bedrijven.
De vreemdeling ontvangt een verblijfsvergunning om werkzaam te zijn als directeur/zelfstandige binnen zijn eigen bedrijf. De afhankelijke gezinsleden ontvangen een afhankelijke vergunning.
"[…]
AlgemeenNa de afkondiging hiervan op 13 maart 2020, bevindt Curaçao zich nog steeds in een crisissituatie naar aanleiding van de COVID-19 pandemie. Ter voorkoming van verder verspreiding van COVID-19, zijn er verschillende maatregelen genomen zowel in Curaçao als door de rest van de wereld. Onder deze maatregelen zijn ook maatregelen genomen in verband met internationaal personenverkeer. De burgerluchtvaart van en naar de rest van de wereld is beperkt en/of verboden. Omgekeerd heeft een groot deel van de landen hun luchtverkeer ook afgesloten, van en naar de rest van de wereld. Ten gevolge hiervan konden vreemdelingen het land noch vrijwillig noch gedwongen verlaten.
Ten gevolge hiervan zijn er vreemdelingen die formeel ongedocumenteerd zijn geraakt en anderen die reeds hiervoor zonder een geldige verblijfstitel verbleven, nadat zij het land wel op legale wijze zijn binnengekomen. Een aantal van deze ongedocumenteerden hebben gedurende de periode waarin ze zich in Curaçao bevinden op een informele wijze geïntegreerd binnen onze maatschappij.
Nu nog geen reguliere commerciële vluchten zijn, zal aan degenen die (1) het land op legale wijze binnen zijn gekomen maar (2) geen gevaar vormen voor de openbare orde en de nationale veiligheid en (3) voldoende middelen kunnen aantonen en van toegevoegde waarde kunnen zijn voor onze maatschappij aldus aan de reguliere vereisten kunnen voldoen, een kans worden gegeven zich legaal te vestigen op een verantwoorde wijze: Verantwoord Integratie!
Wettelijk kader legaal verblijfIngevolge artikel 6 juncto artikel 9 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU), samen met het gehanteerde uitvoeringsbeleid worden verzoeken voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) onder normale omstandigheden afgewezen, als een vreemdeling in strijd met de wet- en regelgeving zonder verblijfstitel op Curaçao verblijft. Op dit punt zal in het onderhavige tijdelijk beleid een uitzondering worden gemaakt. Bij het beoordelen van de aanvraag zal geen rekening worden gehouden met het verblijf zonder geldige verblijfstitel na een legale binnenkomst conform artikel 20 van het Toelatingsbeleid. Het voorgestelde beleid is eerder in juni 2020 aan de Raad van Ministers voorgelegd nu dit gevolgen zal hebben voor de gehele gemeenschap. De Raad heeft bij beslissing van 3 juni 2020 ingestemd met het voorgestelde beleid.
"
Integrashon Responsabel"De bovengenoemde tijdelijke uitzondering zal geldig zijn gedurende de periode vanaf
22 maart 2021 tot en met 22 september 2021.Gedurende genoemde periode komen ook ongedocumenteerden die aan de voorwaarden van het toelatingsbeleid voldoen in aanmerking voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. Bij de toetsing van de aanvraag zal geen rekening worden gehouden met het ongedocumenteerd verblijf van de aanvrager, nadat zij legaal het land binnen is gekomen vóór of op 13 maart 2020.
[…]"
-1. Wat houdt het IR-beleid in?
-2. Kwamen de vreemdelingen op grond van het IR-beleid voor toelating in aanmerking?
-3. Is het IR-beleid in algemene zin evenredig?
-4. Zijn de jegens de vreemdelingen op grond van het IR-beleid genomen beschikkingen onevenredig?
"Integrashon responsabel"en dat die er uitdrukkelijk slechts toe strekt ontheffing te verlenen van het uitlandigheidsvereiste: "Bij toetsing van de aanvraag zal geen rekening worden gehouden met ongedocumenteerd verblijf van de aanvrager". De daar geformuleerde regel spreekt voor zich en houdt niet (mede) in dat verblijf zal worden toegestaan aan vreemdelingen die door het (langdurig) verrichten van arbeid in de Curaçaose samenleving zijn geïntegreerd met vrijstelling van (alle) andere voorwaarden uit het reguliere toelatingsbeleid. De minister heeft ook uitdrukkelijk bestreden dat met het IR-beleid een nieuw legalisatiebeleid in de trant van het Brooks Towersakkoord is afgekondigd en terecht gesteld dat dit ook niet uit de beleidsbrief blijkt. Verder heeft hij toegelicht dat in de beleidsbrief centraal staat dat aanvragen steeds moeten worden getoetst en beoordeeld aan de hand van het toelatingsbeleid dat is neergelegd in de HIG 2006 en erop gewezen dat in het vervolg van de brief dan ook verschillende daaruit afkomstige toelatingseisen expliciet worden genoemd.
De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is een glijdende schaal waarop alle intensiteiten tussen vol en terughoudend moeten kunnen worden toegepast.
Bij hoger beroepen over beschikkingen die zijn genomen op basis van een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels geldt dat als de (on)evenredigheid van de beschikking in geschil is en die beschikking (mede) berust op een beleidsregel, het Hof al dan niet uitdrukkelijk ook de evenredigheid van de beleidsregel toetst. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst het Hof of de beschikking voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Slotsom
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 30 november 2022 in zaken nrs. CUR202202538, CUR202201634, CUR202202142, CUR202201846, CUR202201677, CUR202202193, CUR202103891, CUR202202231, CUR202201636 en CUR202202457;
verklaartde in die zaken ingestelde beroepen
ongegrond.
mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.