ECLI:NL:OGHACMB:2022:197

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
BON2022H00008
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op basis van openbare orde na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De appellant, een vreemdeling geboren in de Dominicaanse Republiek, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verkregen, maar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd afgewezen vanwege zijn veroordeling voor twee misdrijven, wat volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde vormde. De appellant had in 2020 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van zijn strafrechtelijke verleden, waarbij hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Het Hof heeft de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, waarin was geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke belangen van de appellant, ondanks zijn strafrechtelijke veroordeling. Het Hof oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een nieuwe uitleg van het begrip openbare orde toe te passen, zoals door de appellant werd betoogd, en dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig was. De staatssecretaris had de belangenafweging correct uitgevoerd en de afwijzing was gerechtvaardigd, gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en de recente veroordeling van de appellant.

De uitspraak bevestigt dat de staatssecretaris bevoegd was om de aanvraag af te wijzen en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de redenen voor de afwijzing. Het Hof concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op basis van openbare orde gerechtvaardigd was, en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

BON2022H00008
Datum uitspraak: 30 november 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op Bonaire,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) van 31 januari 2022 in zaak nr. BON202100091, in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop
Bij beschikking van 3 november 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, afgewezen (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd voor zover de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting via een videoverbinding met Bonaire behandeld op 18 oktober 2022. [appellant], bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. de Graaf, vergezeld door R.R. Lami, beiden werkzaam bij de Rijksdienst Caribisch Nederland, zijn verschenen.
Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1992 in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. In 2014 is hij naar Bonaire gereisd en sindsdien zijn aan hem verschillende verblijfstitels verleend voor het verblijfsdoel arbeid in loondienst. Op 13 januari 2017 is [appellant] gehuwd met [echtgenote]. Zij heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel gezinshereniging. Uit het huwelijk is op 5 december 2021 een kind geboren.
1.1.
Op 22 juli 2020 heeft [appellant] de minister verzocht aan hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen (hierna: de aanvraag). Bij de bestreden beschikking heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [appellant] bij onherroepelijk geworden vonnis van het Gerecht van 13 februari 2020 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een taakstraf van tachtig uur wegens mishandeling en vernieling. Omdat [appellant] op Bonaire een familie en gezinsleven uitoefent als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft de staatssecretaris ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor het verblijfsdoel "uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM".

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd voor zover de aanvraag is afgewezen omdat de staatssecretaris geen belangenafweging heeft gemaakt. Vervolgens is de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld alsnog de belangen af te wegen. Bij brief van 25 november 2021 heeft de staatssecretaris dat gedaan en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Het Gerecht heeft overwogen dat de belangenafweging de afwijzing van de aanvraag kan dragen. Door de verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd leidt de afwijzing van de aanvraag niet tot verblijfsbeëindiging van [appellant] of zijn echtgenote. Verder speelt de opgelegde straf bij de vraag of er een ernstig feit is gepleegd geen rol, omdat blijkens het beleid van de staatssecretaris daarvoor bepalend is of de gepleegde strafbare feiten zijn bedreigd met een gevangenisstraf van drie jaren of meer. Daarvan is in het geval van [appellant] sprake. Ten slotte acht het Gerecht de omstandigheid dat de werkgever van [appellant] als gevolg van de afwijzing van de aanvraag elk jaar opnieuw een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen, niet zwaarwegend genoeg. In het voorgaande heeft het Gerecht aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand te laten.

Hoger beroep

Nieuwe uitleg van het begrip openbare orde?
3. [appellant] betoogt dat het Gerecht de bestreden beschikking had moeten toetsen in overeenstemming met een drietal uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2067, ECLI:NL:RVS:2020:2068 en ECLI:NL:RVS:2020:2069. Volgens hem volgt uit die uitspraken dat de staatssecretaris bij een afwijzing op grond van de openbare orde niet langer hoeft te onderbouwen dat een vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. In plaats daarvan moet de staatssecretaris rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en onderbouwen waarom het noodzakelijk is om het verblijf van de vreemdeling op Bonaire uit te sluiten.
3.1.
Het Hof overweegt dat voornoemde uitspraken van de Afdeling samenhangen met drie verwijzingsuitspraken waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie is verzocht om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op een aantal vragen over onder meer de uitleg van het begrip openbare orde bij toepassing van het Unierecht, waaronder de Schengengrenscode en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Omdat het Unierecht niet in de openbare lichamen van de BES geldt, is er geen aanleiding om bedoelde uitspraken van de Afdeling op het geval van [appellant] toe te passen. Ook overigens is daar geen aanleiding toe omdat bedoelde uitspraken gaan over vreemdelingen die het grondgebied van de desbetreffende lidstaat moeten verlaten omdat hun verblijfstitel is ingetrokken. Dat is in het geval van [appellant] niet zo omdat hij in plaats van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft verkregen. Het Hof gaat daarom voorbij aan het betoog dat het Gerecht een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging.
Is de afwijzing van de aanvraag onevenredig?
4. [appellant] betoogt dat er nog steeds geen deugdelijke belangenafweging is gemaakt. Het is volgens hem niet noodzakelijk om zijn aanvraag af te wijzen omdat de straf die hem is opgelegd zodanig laag is dat geen sprake kan zijn van een gevaar voor de openbare orde. Bovendien heeft de staatssecretaris in zijn strafrechtelijke veroordeling geen aanleiding gezien om zijn verblijf te beëindigen. Hij heeft immers een vergunning tot tijdelijk verblijf verkregen. Daarnaast betoogt hij dat de afwijzing onredelijk bezwarend is omdat hij als gevolg daarvan moet blijven voldoen aan de Wet arbeid vreemdelingen BES (hierna: Wav). Dat gaat gepaard met de nodige onzekerheden, waaronder de vraag of zijn werkgever jaarlijks een tewerkstellingsvergunning kan verkrijgen.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: Wtu) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd door Onze Minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Op grond van artikel 5.45, eerste lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: Btu), voor zover hier van belang, wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niet-tijdelijk doel, indien de vreemdeling:
[…]
b. niet bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, en hem geen maatregelen, bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht BES, is opgelegd;
[…].
4.2.
Het Hof stelt vast dat [appellant] gelet op zijn strafrechtelijke veroordeling niet aan de voorwaarde in artikel 5.45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Btu voldoet. De staatssecretaris was daarom in beginsel bevoegd om de aanvraag af te wijzen. Tussen partijen is in geschil of de staatssecretaris dat gelet op de aan [appellant] opgelegde straf en de betrokken belangen heeft mogen doen. Daarover overweegt het Hof het volgende.
4.3.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat [appellant] zich in 2019 schuldig heeft gemaakt aan twee misdrijven waarop een gevangenisstraf van drie jaren of meer staat op zichzelf voldoende grond oplevert om de aanvraag met het oog op de openbare orde af te wijzen. In dat verband heeft de staatssecretaris zwaar laten meewegen dat de strafrechtelijke veroordeling zeer kort voor de aanvraag plaatsvond, namelijk vijf maanden. In de persoonlijke omstandigheden van [appellant] is geen aanleiding gezien om de belangenafweging in zijn voordeel uit te laten vallen. Daarbij heeft de staatssecretaris betrokken dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot een verblijfsbeëindiging van [appellant] of zijn echtgenote. Ook is gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [appellant] ten tijde van zijn veroordeling nog niet beschikte over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en dus geen zicht had op een bestendige voortzetting van zijn verblijf. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich bij de afwijzing van de aanvraag voldoende rekenschap gegeven van de persoonlijke belangen van [appellant]. Het Hof volgt hem daarom niet in zijn betoog dat de belangen nog steeds niet deugdelijk zijn afgewogen.
4.4.
Ook ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van de afwijzing van de aanvraag voor [appellant] zodanig groot zijn dat de afwijzing onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het feit dat [appellant] in de vijf jaren die aan de aanvraag vooraf zijn gegaan, is veroordeeld voor twee misdrijven waarop een gevangenisstraf van drie jaren of meer staat, weegt zwaar in zijn nadeel mee. Dat [appellant] een relatief lage straf opgelegd heeft gekregen, kan niet afdoen aan zijn recente veroordeling. Daarin heeft de staatssecretaris dan ook aanleiding mogen zien om de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met het oog op de openbare orde af te wijzen. De staatssecretaris heeft onderkend dat de afwijzing leidt tot een verblijfsbeëindiging van [appellant] en dat dat gevolgen heeft voor het familie- en gezinsleven dat hij tijdens zijn legale verblijf op Bonaire heeft opgebouwd. Met die gevolgen heeft de staatssecretaris in het kader van de evenredigheid rekening gehouden door aan [appellant] een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat het met het oog op de openbare orde niet noodzakelijk was om de aanvraag af te wijzen. Het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en daarmee het bestendigen van iemands verblijfsrecht op Bonaire kan niet gelijk worden gesteld met het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Verder maakt het enkele feit dat [appellant] als gevolg van de afwijzing nog langer onder het regime van de Wav valt en er dus voor hem een tewerkstellingsvergunning moet worden aangevraagd, niet dat hij onredelijk wordt benadeeld. De staatssecretaris heeft in dit geval dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag te af te wijzen. Het Gerecht is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Slotsom

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.