In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De appellant, een vreemdeling geboren in de Dominicaanse Republiek, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verkregen, maar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd afgewezen vanwege zijn veroordeling voor twee misdrijven, wat volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde vormde. De appellant had in 2020 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van zijn strafrechtelijke verleden, waarbij hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het Hof heeft de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, waarin was geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke belangen van de appellant, ondanks zijn strafrechtelijke veroordeling. Het Hof oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een nieuwe uitleg van het begrip openbare orde toe te passen, zoals door de appellant werd betoogd, en dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig was. De staatssecretaris had de belangenafweging correct uitgevoerd en de afwijzing was gerechtvaardigd, gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en de recente veroordeling van de appellant.
De uitspraak bevestigt dat de staatssecretaris bevoegd was om de aanvraag af te wijzen en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de redenen voor de afwijzing. Het Hof concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op basis van openbare orde gerechtvaardigd was, en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.