ECLI:NL:OGHACMB:2024:200

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
SXM2023H00030
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van de voorzitter van de Raad van Toezicht in het advocatentuchtrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of de voorzitter van de Raad van Toezicht in Sint Maarten persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een waarschuwing die aan een advocaat is opgelegd. De advocaat, die in eerste aanleg eiseres was, heeft in hoger beroep gesteld dat de voorzitter onrechtmatig heeft gehandeld en dat het Land Sint Maarten ook aansprakelijk is. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van de advocaat afgewezen, waarna de advocaat in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de procedure en de feiten in detail beoordeeld, waaronder de rol van de voorzitter van de Raad van Toezicht en de interacties met de klager. Het Hof concludeert dat de voorzitter handelde in de hoedanigheid van rechter en dat zijn gedragingen deel uitmaakten van zijn rechterlijke taken. De vorderingen van de advocaat zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de voorzitter onrechtmatig heeft gehandeld. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt de advocaat in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Zaaknummers: SXM202200707 – SXM2023H00030
Uitspraak: 23 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[ADVOCAAT],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres,
thans appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
procederende in persoon,
tegen
1.
[RECHTER],
wonende in Europees Nederland,
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde (in principaal hoger beroep),
gemachtigde: mr. W.J. Noordhuizen,
2. de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
zetelend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld.
Partijen worden hierna [advocaat], [rechter] en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

De Raad van Toezicht heeft een waarschuwing opgelegd aan een advocaat.
In deze rechtszaak betoogt de advocaat dat de voorzitter van de Raad van Toezicht persoonlijk aansprakelijk is uit onrechtmatige daad en dat ook het Land aansprakelijk is.
Het Gerecht heeft de vorderingen van de advocaat afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 6 maart 2023 ingekomen akte van appel is [advocaat] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 25 januari 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 17 april 2023 ingekomen memorie van grieven heeft [advocaat] veertien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht en haar eis vermeerderd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vermeerderde eis zal toewijzen, met veroordeling van [rechter] en het Land, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
2.3
Bij op 16 juni 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft [rechter] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen en de vermeerderde eis van [advocaat] zal afwijzen, met veroordeling van [advocaat], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
2.4
Bij op 26 juli 2023 ingekomen memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, heeft het Land de grieven van [advocaat] bestreden en zelf twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen met verbetering van gronden (en met vernietiging van door het Land bestreden gronden), en de vermeerderde eis van [advocaat] zal afwijzen, met veroordeling van [advocaat], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
2.5
Op 13 december 2023 hebben [advocaat] en de gemachtigde van [rechter] pleitnotities ingediend. Het Land heeft ervan afgezien pleitnotities in te dienen.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[advocaat] is advocaat in Sint Maarten.
3.1.2
Vanaf ten laatste 2018 tot de zomer van 2022 was [rechter] lid van het Gemeenschappelijk Hof. Hij werkte als rechter bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten.
3.1.3
In 2018 was [rechter] voorzitter van de Raad van Toezicht in Sint Maarten.
3.1.4
Op 12 maart 2018 heeft de Raad van Toezicht een brief ontvangen van [zoon klaagster] (hierna: [zoon klaagster]). Naar aanleiding daarvan heeft [rechter] bij e-mail van 14 maart 2018 aan [zoon klaagster] geschreven:
I am the Chairman of the Disciplinary Board of Attorneys in Sint Maarten. In this capacity I refer to your letter of March 12th 2018 concerning captioned matter.
Having read this letter I cannot fully understand its purpose. Do you file a complaint against mr. Mounir-Alam? Do you wish the Board to investigate this matter?
I am willing to sit down with you and talk about this matter so that I will be able to better understand the intentions. If so, please let me know by email so that we can set up a meeting.
Daarop heeft [zoon klaagster] als volgt geantwoord:
Thanks for your quick reply, appreciated.
Yes, [klaagster] would like to file a complaint against [advocaat] and request that the Board investigate this matter with some degree of urgency.
(...)
Thanks in advance for your assistance ad cooperation in this important matter; I look forward to meeting with you, possibly/hopefully next week.
Op 27 maart 2018 heeft [rechter] een gesprek gevoerd met [zoon klaagster]. [zoon klaagster] heeft daarvan een verslag gemaakt waarin onder meer staat:
Verslag van dinsdag 27 maart 2018
[zoon klaagster]: (...) One particular document which is used in 2006 [advocaat] falsified. This what was used. (...) We are not sure but she is using that document in the particular case. I will write it and leave my mother sign it.
R: don’t need no investigation. I think the petition should be rephrased and written in a letter addressed to the Chairman.
Bij e-mail van 4 april 2018 heeft [zoon klaagster] onder meer het volgende geschreven aan [rechter]:
Please note I submitted the modified letter in duplicate, signed bij [klaagster]; We look forward to an early assessment/evaluation and conclusion of the document in question, thank you.
Thanks in advance for your attention, assistance/input, appreciated.
3.1.5
Op 3 april 2018 heeft [zoon klaagster] namens zijn moeder een klacht tegen [advocaat] ingediend bij de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de klacht gegrond verklaard en aan [advocaat] een waarschuwing opgelegd.
Vorderingen in eerste aanleg
3.2
In deze rechtszaak heeft [advocaat] in eerste aanleg gevorderd, verkort weergegeven:
a. verklaring voor recht dat [rechter] in strijd heeft gehandeld met art. 28 Advocatenlandsverordening 1959 (hierna: Adv.lv.);
b. verklaring voor recht dat [rechter] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, met bevel aan het Land [rechter] te instrueren zijn excuses aan te bieden;
c. verklaring voor recht dat [rechter] aansprakelijk is, met bevel aan [rechter] en het Land tot schadevergoeding, op te maken bij staat;
d. verklaring voor recht dat [rechter] onrechtmatig heeft gehandeld door [advocaat] bij de mondelinge behandeling van 3 september 2018 toe te schreeuwen en af te blaffen, met bevel aan [rechter] om zijn excuses aan te bieden en bevel aan het Land [rechter] daartoe te instrueren;
e. bepaling van de termijn voor de excuses op twee weken na de uitspraak;
f. voorziening als door het Gerecht aangewezen geacht;
g. oplegging van dwangsommen;
h. veroordeling tot betaling van wettelijke rente;
i. veroordeling in de proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen. Hiertoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen. Het Gerecht gaat zonder bewijslevering voorbij aan de stelling van [advocaat] dat [rechter] zich heeft bemoeid met de inhoud van de klacht zoals die uiteindelijk bij de Raad van Toezicht is ingediend. [advocaat] heeft die stelling onvoldoende onderbouwd (4.4). Art. 28 Adv.lv. geldt ook voor de voorzitter van de Raad van Toezicht. [rechter] heeft gehandeld in strijd met de letter van die bepaling, maar niet in strijd met de strekking van die bepaling (4.5). [rechter] heeft met zijn interventie niet onrechtmatig gehandeld. Daarom kan onbesproken blijven of hem persoonlijke aansprakelijkheid kan treffen en of de mogelijkheid van schade aannemelijk is (4.6). Excuses zijn niet afdwingbaar (4.7). De stelling dat [rechter] zich bij de mondelinge behandeling van 3 september 2018 onbehoorlijk heeft gedragen, is onvoldoende onderbouwd (4.8). Niet is gebleken van een belang bij de verklaringen voor recht (4.9).
Vorderingen in hoger beroep
3.4
In hoger beroep heeft [advocaat] haar eis vermeerderd. Zij vordert nu:
te verklaren voor recht dat [rechter] door zijn in het verzoekschrift omschreven niet objectieve en bevooroordeelde handelwijze art 6 lid 1 EVRM heeft geschonden en onrechtmatig jegens [advocaat] heeft gehandeld en dat [rechter] en het Land aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [advocaat] geleden en nog te lijden schade en [rechter] en/of het Land te veroordelen tot vergoeding van deze schade aan [advocaat], welke schade nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente,
en/of
te verklaren voor recht dat [rechter] onrechtmatig jegens [advocaat] heeft gehandeld met name door [advocaat] niet objectief, niet onpartijdig en niet onbevooroordeeld te behandelen, in elk geval de schijn daarvan heeft gewekt met name door:
a. met [zoon klaagster] te mailen over een tegen [advocaat] in te dienen klacht gedurende de periode van 14 maart 2018 tot 4 april 2018 zonder [advocaat] daarover te informeren; en
b. [zoon klaagster] voor een persoonlijk gesprek daarover uit te nodigen en dit gesprek met [zoon klaagster] te organiseren en te voeren d.d. 27 maart 2018 zonder [advocaat] daarover te informeren en [advocaat] het recht te onthouden bij dit gesprek aanwezig te zijn en aan [advocaat] het recht op hoor en wederhoor te onthouden; en
c. [zoon klaagster] op 27 maart 2018 te adviseren dat onderzoek van de aantijgingen onnodig was, terwijl onderzoek naar zulke ernstige aantijgingen van vervalsing duidelijk van primordiaal belang is voor [advocaat] en noodzakelijk was alvorens over te gaan tot een klacht en het blootstellen van [advocaat] aan ongefundeerde lichtvaardige verdachtmakingen; en
d. [zoon klaagster] te adviseren dat de klacht herformuleerd moest worden; en
e. ondanks alle contacten met [zoon klaagster] over de klacht, zulks buiten medeweten en aanwezigheid van [advocaat], daarop q.q. voorzitter van de Raad van Toezicht bij de behandeling van deze klacht tegen [advocaat] op te treden; en
f. [advocaat] tijdens de behandeling van de klacht niet objectief, partijdig en bevoordeeld en onbeleefd te behandelen door haar toe te schreeuwen en niet de kans te geven het woord te voeren; en
g. [advocaat] te overvallen met het “lezen” van de klacht op een zodanig subjectieve, partijdige wijze dat deze kon leiden tot een maatregel tegen [advocaat]; en
h. te weigeren [advocaat] tijd te gunnen tegen dit “lezen” waardoor aan de klacht een andere wending werd gegeven, zich te kunnen voorbereiden,
door welke onrechtmatige handelingen [advocaat] schade heeft geleden en nog lijdt voor welke schade [rechter] en/of het Land aansprakelijk zijn en [rechter] en/of het Land te veroordelen om deze schade aan [advocaat] te vergoeden, welke schade nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
en/of
te verklaren voor recht dat [rechter] misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie als rechter/voorzitter van de Raad van Toezicht door [zoon klaagster] te adviseren en met name door zijn advies dat onderzoek naar de aantijgingen onnodig was heeft meegewerkt aan het blootstellen van [advocaat] aan op lichtvaardige wijze door [zoon klaagster] over haar uiten van ongefundeerde, ernstige aantijgingen die inbreuk maken op haar eer en goede naam hetgeen onrechtmatig is jegens [advocaat] en ten gevolge waarvan zij schade heeft geleden en nog lijdt voor welke schade [rechter] en/of het Land aansprakelijk zijn en [rechter] en/of het Land te veroordelen de schade aan [advocaat] te vergoeden, welke schade op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Beoordeling door het Hof
3.5
De Raad van Toezicht is een onafhankelijk, bij wet ingesteld orgaan, belast met tuchtrechtspraak (art. 20 Adv.lv.). De voorzitter wordt benoemd door de Gouverneur en is bij voorkeur een lid van het Gemeenschappelijk Hof (art. 21 lid 2 Adv.lv.). Indien de voorzitter van de Raad van Toezicht een lid van het Gemeenschappelijk Hof is (zoals in dit geval [rechter] dat was), dienen de werkzaamheden die hij in de hoedanigheid van voorzitter van de Raad van Toezicht verricht, te worden aangemerkt als rechterlijke werkzaamheden, die het bestuur van het Gemeenschappelijk Hof aan hem heeft toebedeeld op de voet van art. 12 lid 3 Rijkswet GHvJ. Indien [rechter] de aan hem verweten gedragingen heeft verricht, heeft hij dat dus gedaan ter uitvoering van een rechterlijke taak. Dat geldt voor alle in deze zaak aan hem verweten gedragingen.
3.6
In HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6788, NJ 1972/137 en HR 8 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0814, NJ 1993/558 heeft de Hoge Raad een maatstaf ontwikkeld voor staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak in Nederland. Volgens die maatstaf, verkort weergegeven, is de Staat der Nederlanden slechts aansprakelijk indien:
a. bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat geen eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden, en:
b. tegen die beslissing geen rechtsmiddel open staat of heeft opengestaan.
In dit geval is niet voldaan aan voorwaarde b (zodat in het midden kan blijven of voldaan is aan voorwaarde a). Tegen de beslissing van de Raad van Toezicht om een waarschuwing aan [advocaat] op te leggen heeft immers hoger beroep opengestaan op de Raad van Appel.
3.7
In HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7834, heeft de Hoge Raad een andere maatstaf ontwikkeld voor de aansprakelijkheid voor een (scheids)rechterlijke uitspraak die vernietigd is naar aanleiding van een daartegen ingesteld rechtsmiddel. Volgens deze maatstaf bestaat die aansprakelijkheid slechts indien de (scheids)rechter met betrekking tot de vernietigde beslissing opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt.
Deze maatstaf is in dit geval niet van toepassing, omdat gesteld noch gebleken is dat de beslissing van de Raad van Toezicht is vernietigd.
3.8
In zijn conclusie voor HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:425, is advocaat-generaal B.J. Drijber ingegaan op maatstaven in het Unierecht voor staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak.
Die maatstaven zijn in dit geval niet van toepassing, omdat er geen aanknopingspunten met het Unierecht zijn gesteld of gebleken.
3.9
De maatstaf voor aansprakelijkheid van het Land voor werkzaamheden van [rechter] ter voorbereiding van de beslissing van de Raad van Toezicht is in elk geval niet ruimer dan de hiervoor onder 3.6 weergegeven maatstaf. Hetzelfde geldt voor de maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van [rechter] voor die werkzaamheden. Zie hierover ook 3.17 hierna.
3.1
Ratio van deze maatstaf is onder meer dat de wettelijke regeling waarin het hoger beroep is opengesteld (in dit geval is dat de Advocatenlandsverordening 1959) geacht moet worden uitputtend te hebben voorzien in de bescherming van de belangen die voor de partijen zijn betrokken bij de verkrijging van een juiste beslissing. In dit geval: voor zover in de stellingen van [advocaat] het standpunt besloten ligt dat zij niet klachtwaardig gehandeld heeft en dat de Raad van Toezicht daarom aan haar geen waarschuwing had mogen opleggen, is in de bescherming van haar daarbij betrokken belangen uitputtend voorzien doordat er hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Toezicht openstond. Die belangen worden dus niet op enige andere wijze beschermd. Het is daarom niet mogelijk om de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk te stellen voor werkzaamheden die ertoe geleid hebben dat de Raad van Toezicht een waarschuwing aan [advocaat] heeft opgelegd, voor zover die werkzaamheden gelden als verricht ter voorbereiding en behandeling van de klachtzaak.
3.11
Hierop lopen alle vorderingen stuk, aangezien alle aan [rechter] verweten gedragingen geacht moeten worden te zijn verricht ter voorbereiding of behandeling van de klachtzaak. Dit geldt ook voor de stellingen van [advocaat], kort gezegd, dat [rechter] invloed heeft gehad op de indiening en de inhoud van de klacht tegen [advocaat], op de uitleg die tijdens de mondelinge behandeling aan de klacht is gegeven en op de wijze waarop de Raad van Toezicht de klacht in zijn beslissing heeft uitgelegd. Daarnaast geldt dat [advocaat] haar stellingen dienaangaande onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het enkele beroep op de
e-mails en het verslag van het gesprek van 27 maart 2018 is ontoereikend. Weliswaar blijkt daaruit dat [rechter] [zoon klaagster] heeft uitgenodigd om deze in een gesprek in de gelegenheid te stellen de bedoeling van de eerdere brief toe te lichten en dat [rechter] [zoon klaagster] heeft gevraagd formeel een klacht te formuleren en die schriftelijk in te dienen, maar dat betwist [rechter] ook niet. Uit de overlegde stukken kan niet worden afgeleid dat de inhoud van de klacht wezenlijk is veranderd door advies van [rechter]. [advocaat] heeft de gedingstukken van de klachtzaak niet overgelegd en de beslissing van de Raad van Toezicht evenmin. Dat lag wel op haar weg. Aldus valt voor het Hof niet na te gaan hoe de klacht luidt, welke uitleg de Raad van Toezicht eraan gegeven heeft en welke overwegingen de Raad van Toezicht aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Het is niet aan het Hof om die stukken ambtshalve op te vragen.
3.12 [
[advocaat] heeft een beroep gedaan op art. 28 lid 1 Adv.lv. Blijkens de tekst ervan ziet die bepaling uitsluitend op leden van de Raad van Toezicht en de Raad van Appel en niet mede op de voorzitters. Blijkens art. 21 Adv.lv. maakt de Advocatenlandsverordening een uitdrukkelijk onderscheid tussen deze functionarissen. Ratio voor het niet noemen van de voorzitters in art. 28 lid 1 Adv.lv. is wellicht dat het optreden van rechters al op andere wijze is genormeerd (thans bijvoorbeeld in art. 6 Rijkswet GHvJ). In het midden kan blijven of [rechter] enige norm heeft geschonden door zijn rechtstreekse contacten met [zoon klaagster]. Ook als dat zo is, moeten die contacten geacht worden deel uit te maken van de werkzaamheden die [rechter] heeft verricht in het kader van de voorbereiding en de behandeling van de tuchtklacht. De hiervoor onder 3.6 weergegeven maatstaf geldt dus ook voor die contacten. De maatstaf geldt evenzeer voor de verwijten dat [rechter] [advocaat] niet op de hoogte heeft gebracht van zijn contacten met [zoon klaagster] en ook voor de omstandigheid dat [rechter] na zijn contacten met [zoon klaagster] is opgetreden als voorzitter van de Raad van Toezicht bij de behandeling en afdoening van de klacht.
3.13
Ook uitlatingen die [rechter] bij de mondelinge behandeling van de klacht heeft gedaan, zijn gedaan in het kader van de behandeling van de klacht. Bij de mondelinge behandeling heeft de voorzitter niet alleen tot taak om de klachtonderdelen te bespreken, hetgeen pijnlijk voor de beklaagde kan zijn, maar ook om de orde te bewaken, in welk kader de voorzitter het in voorkomende gevallen redelijkerwijs nodig kan achten zijn stem te verheffen en een procesdeelnemer het woord te ontnemen. Niet geheel uitgesloten moet worden geacht dat een voorzitter in een zeer uitzonderlijk geval tijdens een mondelinge behandeling zich in zodanige bewoordingen en op zodanige wijze uit, dat dit geheel los komt te staan van de behandeling van de zaak, zodat niet meer gesproken kan worden van een uitlating in het kader van de behandeling van de zaak. [advocaat] heeft echter niet gesteld dat dit in dit geval is gebeurd. Zoals het Gerecht heeft overwogen, heeft [advocaat] niets gesteld over wat [rechter] feitelijk zou hebben gezegd en in welke context hij dat zou hebben gezegd. Zij heeft de uitlatingen van [rechter] weliswaar onder meer onbeschoft, bevooroordeeld, discriminerend en vernederend genoemd, en gesproken van constant toeschreeuwen en afblaffen, maar die kwalificaties leveren geen feitelijke onderbouwing van haar stellingen op. Aangezien [advocaat] onvoldoende heeft gesteld, wordt zij niet toegelaten tot bewijslevering over de gang van zaken bij de mondelinge behandeling van de klacht.
3.14
Indien de gedragingen van [rechter] ertoe hebben geleid dat de klachtprocedure bij de Raad van Toezicht niet heeft voldaan aan de eisen van art. 6 EVRM, dan brengt dat nog niet mee dat [rechter] of het Land aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Dat volgt reeds uit voorgaande oordelen. Daarnaast geldt dat hoger beroep tegen de uitspraak van de Raad van Toezicht ertoe had kunnen dienen om te bevorderen dat de tuchtrechtelijke procedure als geheel beschouwd zou voldoen aan de eisen van art. 6 EVRM. In het midden kan hierbij blijven in welke gevallen een tuchtrechtelijke procedure onder het bereik van art. 6 EVRM valt (zie daarover plaatsvervangend procureur-generaal F.F. Langemeijer onder 2.8-2.9 voor HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51).
3.15
De door [advocaat] gebruikte kwalificatie “misbruik van machtspositie” maakt het voorgaande niet anders. Het beroep op misbruik van machtspositie (dat kan een vorm van onrechtmatige daad zijn) stuit evenzeer af op de omstandigheid dat niet aan de maatstaven voor aansprakelijkheid is voldaan.
3.16
Nu niet tot aansprakelijkheid kan worden geconcludeerd, kunnen ook de verklaringen voor recht niet worden toegewezen bij gebrek aan zelfstandig belang. Het Hof komt ook niet toe aan schadebegroting of verwijzing naar de schadestaatprocedure en neemt ook geen plicht aan om excuses te maken (dat kan in voorkomende gevallen een vorm van schadevergoeding zijn).
3.17
Ten overvloede gaat het Hof nog in op het volgende. In Europees Nederland geldt art. 42 lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren:
Voor schade die een rechterlijk ambtenaar bij de vervulling van zijn ambt aan een derde toebrengt en waarvoor hij zelf krachtens de wet aansprakelijk zou zijn, is jegens de derde uitsluitend de Staat aansprakelijk.
Een dergelijke bepaling ontbreekt voor rechterlijke ambtenaren bij het Gemeenschappelijk Hof. Persoonlijke aansprakelijkheid van een lid van het Gemeenschappelijk Hof jegens een derde is dus niet uitgesloten. Indien de rechter persoonlijk aansprakelijk is, is het land van het Koninkrijk dat de rechter bij de uitvoering van zijn rechterlijke taak vertegenwoordigde, hoofdelijk aansprakelijk. Zowel voor de persoonlijke aansprakelijkheid van het lid van het Gemeenschappelijk Hof als voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van het betrokken land geldt de hiervoor onder 3.6 genoemde maatstaf.
In dit geval trad [rechter] blijkens zijn e-mail van 14 maart 2018 op als voorzitter van de Raad van Toezicht van Sint Maarten, zodat indien hij persoonlijk aansprakelijk is, het land Sint Maarten hoofdelijk aansprakelijk is. Hierbij is niet van belang dat de klacht afkomstig is van een klager uit Saba en betrekking heeft op een geschil waarbij een perceel in Saba en diverse inwoners van Saba betrokken zijn.
3.18
Het principaal hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Het incidenteel hoger beroep was onnodig, maar dat komt het Land niet op een proceskostenveroordeling te staan. [advocaat] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [advocaat] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [rechter] en gevallen en tot op heden begroot op NAf 249,50 aan verschotten en NAf 5.000,00 aan salaris voor de gemachtigde en aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op NAf 249,50 aan verschotten en NAf 4.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, in beide gevallen te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 23 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.