ECLI:NL:OGHACMB:2024:101

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
CUR2024H00144 (in verband met CUR2019H00358, CUR2019H00395 en CUR2019H00359 (CUR2024H00145)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot zekerheidsstelling in faillissementszaak van Banco del Orinoco N.V.

In de zaak tussen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) en de aandeelhouders van Banco del Orinoco N.V. (BdO) heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 18 juni 2024 een beschikking gegeven. CBCS had op 6 juni 2024 een verzoek ingediend tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in verband met het faillissement van BdO, dat op 4 oktober 2019 was uitgesproken. De aandeelhouders, waaronder Cartera de Inversiones Venezolanas C.A. en Banco Occidental de Descuento, hebben op 12 juni 2024 een memorandum ingediend, dat door het Hof werd toegelaten ondanks protest van CBCS. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden, waarbij ook de curatoren aanwezig waren.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot zekerheidsstelling betrekking heeft op alle drie hoger beroepen die door CBCS en de aandeelhouders zijn ingesteld. Het Hof heeft artikel 122 Rv in overweging genomen, dat vereist dat partijen zonder woonplaats in Nederland zekerheid moeten stellen voor proceskosten. Het Hof heeft echter besloten om af te zien van het gelasten van zekerheidstelling, omdat de hoger beroepen al geruime tijd stil liggen en het Hof van mening is dat dit onwenselijk is. Bovendien heeft de curator aangegeven dat er spoed is, aangezien er een verificatievergadering in september gepland staat. Het Hof heeft geconcludeerd dat een zekerheidsstelling zou leiden tot aanzienlijke vertraging, mede door de beperkingen van het Venezolaanse betalingsverkeer.

Uiteindelijk heeft het Hof het verzoek tot zekerheidsstelling afgewezen, met de overweging dat het in het belang van de voortgang van de procedure is om snel tot een oplossing te komen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR2024H00144
in verband met: CUR2019H358, CUR2019H00395 en CUR2019H359 (CUR2024H145).
Uitspraak: 18 juni 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in het incident in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
CENTRALE BANK VAN CURAÇAO EN SINT MAARTEN ("CBCS"),
gevestigd te Curaçao,
geïntimeerde,
thans verzoekster in het incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten,
gemachtigde: mr. R.B. van Hees;
tegen:
de naamloze vennootschap
BANCO DEL ORINOCO N.V. ("BdO"),
gevestigd te Curaçao;
de rechtspersoon naar Venezolaans recht
CARTERA DE INVERSIONES VENEZOLANAS C.A. ("Cartera"),
naar eigen opgave gevestigd te Chacao, Miranda, Venezuela;
en
de rechtspersoon naar Venezolaans recht
BANCO OCCIDENTAL DE DESCUENTO, BANCO UNIVERSAL C.A. ("Banco Occidental")
naar eigen opgave gevestigd te Maracaibo, Zulia, Venezuela;
gezamenlijk te noemen: de aandeelhouders,
thans verweersters in het incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
Betreffende het bij vonnis van 4 oktober 2019 uitgesproken faillissement van BdO, met benoeming van mr. P.E. de Kort tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. M.R.B. Gorsira en (inmiddels) mr. D.C. Narvaez tot curatoren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 6 juni 2024 heeft CBCS een incidenteel verzoek tot het stellen van zekerheid ex artikel 122 Rv ingediend.
1.2.
De aandeelhouders hebben op 12 juni 2024 een ‘Memorandum’ ingezonden. Dat stuk is door het Hof toegelaten, ondanks het protest van CBCS daartegen.
1.3.
Op 13 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatgevonden. Voor CBCS zijn verschenen mr. Carmen De Jesus Martes en mr. Van Hees en voor de aandeelhouders (per video) mr. Bloem. Voorts zijn beide curatoren (mr. Narvaez per video) verschenen. Mr. Bloem heeft gepleit aan de hand van een ingekomen Verweerschrift in het incidenteel verzoek tot zekerheidsstelling en mr. Van Hees aan de hand van een overgelegde pleitnota. Ook de curator mr. Gorsira heeft het woord gevoerd.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.2.
Het Hof gaat ervan uit dat het incidentele verzoek tot zekerheidsstelling betrekking heeft op alle drie hoger beroepen, waarbij CBCS en de aandeelhouders betrokken zijn. Deze drie hoger beroepen zullen op 25 juni 2024 om 11.15 uur mondeling worden behandeld door het Hof.
2.3.
Artikel 122 lid 1 Rv (afwijkingen van de Nederlandse pendant hebben hier geen betekenis) bepaalt, voor zover thans van belang, dat allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats hier te lande die bij een rechter hier te lande een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht zijn op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. De strekking van deze bepaling is te voorkomen dat een gedaagde wordt geconfronteerd met een oninbare proceskostenveroordeling in verband met het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eiser zijn woonplaats heeft.
2.4.
Mede gelet op deze strekking van art. 122 lid 1 Rv moet worden aangenomen dat de bepaling van overeenkomstige toepassing is indien een derde op de voet van artikel 8 van het
Faillissementsbesluit 1931in verzet komt tegen de faillietverklaring van een andere (rechts)persoon (HR 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:36, rov. 3.3.4 laatste zin). Dit geldt evenzeer voor het hoger beroep tegen het verzetvonnis, bedoeld in artikel 9 lid 1 ten 3º Fb. De overeenkomstige toepasselijkheid geldt overigens voor alle drie hoger beroepen.
2.5.
Aangenomen moet worden dat ook in een verzoekschriftprocedure waarop de titel 10 van Boek 1 Rv (artikel 429a tot en met artikel 429r Rv) niet van toepassing is, geldt , zoals artikel 429k lid 3 slot Rv bepaalt, dat de rechter een veroordeling in de proceskosten kan uitspreken. Dit geldt tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (vgl. HR 13 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0543, NJ 1993/96, rov. 3.2). Nu dit laatste niet het geval is ten aanzien van het
Faillissementsbesluit 1931, kan in beginsel ook in een procedure tot faillietverklaring de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de wederpartij kan worden veroordeeld (vgl. HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2474, NJ 1998/68, onder 4).
2.6.
Aangenomen moet worden dat hetzelfde geldt met betrekking tot andere procedures ingevolge het
Faillissementsbesluit 1931(HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2721,NJ 2008/221, rov. 3.4).
2.7.
Met overeenkomstige toepassing van art. 429q lid 5 Rv kan ook in hoger beroep, een uitspraak op een verzoek ingevolge het
Faillissementsbesluit 1931een veroordeling in de proceskosten inhouden.
2.8.
Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten of hij in het gegeven geval tot een zodanige veroordeling aanleiding vindt (vgl. HR 24 oktober 1997, NJ 1998/68, onder 4).
2.9.
Indien de rechter niet verplicht is een proceskostenveroordeling uit te spreken, zoals het geval is in de procedure die met een beschikking eindigt (EJ) op grond van artikel 429k lid 3 slot Rv, in hoger beroep toepasselijk ingevolge art. 429q lid 5 Rv, en de rechter, mede gelet op de aard van het geschil, aannemelijk acht dat geen proceskostenveroordeling zal worden uitgesproken, kan hij afzien van het gelasten van zekerheidstelling (HR ECLI:NL:HR:2019:1580, rov 3.2.2 laatste alinea).
2.10.
Het Hof zal in dit geval afzien van het gelasten van zekerheidsstelling. De hoger beroepen liggen al jaren stil Het Hof acht dit thans onwenselijk. Zo spoedig mogelijk moet daaraan een einde worden gemaakt. De curator heeft gesteld dat spoed geboden is omdat het voornemen bestaat in september aanstaande een verificatievergadering te houden. Een zekerheidsstelling zal tot aanzienlijke vertraging leiden, mede door de beperkingen waaraan het Venezolaanse betalingsverkeer is onderworpen door de sancties van de VS, Canada, UK en EU en dus tot belemmering van de toegang tot de rechter voor de aandeelhouders..
2.11.
Het Hof zal het verzoek afwijzen.
B E S L I S S I N G
Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 18 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.