ECLI:NL:OGHACMB:2023:76

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AUA2021H00264, AUA2022H00114, AUA2022H00115, AUA2022H00198, AUA2022H00199 en AUA2022H00200
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraken en schadevergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft betrokkene, wonende in Aruba, verzocht om herziening van eerdere uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 21 april 2017 en 4 mei 2018, alsook om schadevergoeding van de Beheerraad van het Hof. De verzoeken om herziening zijn gebaseerd op herhalingen van eerder verworpen beroepsgronden en enkele nieuwe gronden. Het Hof heeft op 26 april 2023 een zitting gehouden waarbij betrokkene aanwezig was en de Beheerraad vertegenwoordigd werd door mr. L.M. Virginia, advocaat.

Het Hof overweegt dat de verzoeken om herziening geen nieuwe omstandigheden bevatten die aanleiding geven tot herziening, zoals vereist onder artikel 135, tweede lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. De verzoeken worden dan ook afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding. Het Hof bevestigt dat de eerdere uitspraken in stand blijven en dat betrokkene zich moet neerleggen bij de vaststelling dat hij niet is aangesteld als vestigingsmanager en terecht is ontslagen.

Daarnaast wordt opgemerkt dat het beroep tegen het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) niet kan slagen, omdat dit geen rechtspositionele beschikking betreft. Betrokkene wordt aangeraden om een civiele procedure te starten tegen de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA) indien hij het niet eens is met het UPO. De Beheerraad wordt niet veroordeeld tot proceskosten. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 17 mei 2023.

Uitspraak

AUA2021H00264, AUA2022H00114, AUA2022H00115, AUA2022H00198, AUA2022H00199 en AUA2022H00200
Datum uitspraak: 17 mei 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak krachtens artikel 37 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Rijkswet) in de zaken tussen:
[betrokkene], wonende in Aruba,
betrokkene,
en
de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Beheerraad)

Procesverloop

Betrokkene heeft, onder meer, verzocht om herziening van de uitspraken van het Hof rechtsprekend in hoger beroep krachtens artikel 37 van de Rijkswet van 21 april 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:35) en 4 mei 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:85) en om veroordeling van de Beheerraad tot schadevergoeding.
De Beheerraad heeft een contramemorie ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Betrokkene was aanwezig. De Beheerraad heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Virginia, advocaat.

Overwegingen

1. Betrokkene heeft, in geschriften van 31 augustus 2021, 20 juli 2022 en 5 december 2022, verzocht om herziening van de uitspraken van het Hof van 21 april 2017 en 4 mei 2018 en verder om herziening van een aantal uitspraken van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba rechtsprekend in beroep krachtens artikel 37 van de Rijkswet, van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba rechtsprekend in civiel kort geding en van het Gerecht in ambtenarenzaken van Aruba. In het geschrift van 5 december 2022 heeft betrokkene, met verwijzing naar artikel 37 van de Rijkswet, tevens beroep ingesteld tegen het op 31 oktober 2022 door de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: APFA) aan hem toegezonden Uniform Pensioenoverzicht 2021 (hierna: UPO) en daarbij de Beheerraad en de minister van Financiën en Economische Zaken van Aruba als de betrokken bestuursorganen aangemerkt. In twee geschriften van 19 april 2023 heeft betrokkene zijn standpunten nader toegelicht en tevens verzocht om de Beheerraad te veroordelen tot een schadevergoeding van Afl. 7.500.000,-.
2.1
Het Hof overweegt dat de verzoeken om herziening van zijn uitspraken van 21 april 2017 en 4 mei 2018 enerzijds herhalingen inhouden van in de uitspraak van 21 april 2017 uitdrukkelijk verworpen beroepsgronden en anderzijds een aantal nieuwe beroepsgronden bevatten. Dat levert geen omstandigheid op als bedoeld in artikel 135, tweede lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: LA). De verzoeken moeten daarom worden afgewezen. Daaruit volgt dat ook het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
2.2
Dit betekent dat de uitspraken van het Hof van 21 april 2017 en 4 mei 2018 in stand blijven, zowel wat de beslissingen als de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen betreft. Het Hof ziet dat betrokkene blijft volharden in zijn standpunt dat artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet hem zonder enige beperking beschermt tegen wijzigingen in de rechtstoestand waarin hij op 9 oktober 2010 verkeerde. Dat standpunt is onjuist. In de uitspraak van 21 april 2017 heeft het Hof overwogen dat artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet betrekking heeft op en dus beperkt is tot de arbeidsvoorwaarden en dat die bepaling (uitsluitend) garandeert dat die arbeidsvoorwaarden, anders dan met zijn instemming, niet vatbaar zijn voor wijziging ten nadele van betrokkene (door de Beheerraad). Uit de uitspraak van 21 april 2017 volgt ook dat betrokkene zich erbij zal moeten neerleggen dat in rechte onherroepelijk vaststaat dat hij terecht per 1 januari 2012 niet is aangesteld als vestigingsmanager van de vestiging Aruba van het Hof en dat hij eveneens terecht per 1 september 2016 is ontslagen.
2.3
Betrokkene heeft in dit verband nog betoogd dat de beschikking van de Beheerraad van 29 juni 2016 waarbij hij is ontslagen en de uitspraak van het Hof van 21 april 2017 waarbij dat ontslag in hoger beroep in stand is gelaten, van rechtswege nietig zijn. Volgens betrokkene zijn deze gelet op de strekking van artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet en de plaats van die bepaling in de wettelijke systematiek, tot stand gekomen zonder dat daarvoor een wettelijke bevoegdheid bestaat. Het Hof volgt betrokkene hierin niet. Zoals het Hof in zijn uitspraak van 4 mei 2018 heeft overwogen is artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet een bepaling van uitsluitend materieelrechtelijke aard. Die bepaling doorbreekt niet de bevoegdheid van het Hof op grond van artikel 37 van de Rijkswet en ook niet die van de Beheerraad op grond van artikel 54 van de Rijkswet.
3. Het Hof stelt verder vast dat ook de verzoeken om herziening van de uitspraken van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba en het Gerecht in ambtenarenzaken van Aruba geen omstandigheid als bedoeld in artikel 135, tweede lid, van de LA of een daarmee vergelijkbare omstandigheid inhouden. Deze verzoeken kunnen daarom niet slagen en het Hof zal deze niet doorzenden.
4. Het beroep tegen het UPO is ingegeven door het standpunt van betrokkene dat artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet meebrengt dat hij, ondanks de intrekking van de Pensioenverordening landsdienaren (hierna: PVL) per 1 januari 2011 en de vervanging daarvan door een nieuw pensioenstelsel, ook vanaf die datum pensioen opbouwt overeenkomstig de PVL. Daarbij moet er volgens betrokkene rekening mee worden gehouden dat hij per 1 januari 2012 had moeten worden aangesteld als vestigingsmanager van de vestiging Aruba van het Hof en dat hij ten onrechte per 1 september 2016 is ontslagen. Het Hof stelt vast dat het UPO geen rechtspositionele beschikking of handeling inhoudt als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Rijkswet en het Hof zal daarom dit beroepschrift niet doorzenden aan het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba rechtsprekend in beroep krachtens artikel 37 van de Rijkswet. Als betrokkene zich niet kan verenigen met het UPO, zal hij een civiele procedure tegen APFA moeten voeren.
5. De Beheerraad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
wijstde verzoeken om herziening van de uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 21 april 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:35) en 4 mei 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:85)
af;
II.
wijsthet verzoek om de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te veroordelen tot schadevergoeding
af.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter en tevens plaatsvervangend lid van het Hof, en mr. J. Sybesma en mr. W.J.A.M. van Brussel, andere personen als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.