ECLI:NL:OGHACMB:2018:85

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
AUA2017H00193, AUA2017H00203 en AUA201700204
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroepschrift in bestuursrechtelijke zaken en de rechtsmiddelen in de Landsverordening ambtenarenrechtspraak Aruba

In deze zaak heeft appellant, wonende te Aruba, beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 21 april 2017. Het beroep is ingediend op 20 oktober 2017 en betreft een verzoek om herziening of een beroepschrift habeas corpus. De Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft een contra-memorie ingediend. Tijdens de zitting op 13 april 2018 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij de vernietiging van de eerdere uitspraak beoogde en een hernieuwde behandeling van het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Appellant stelde dat artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie hem een rechtsingang bood.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is. De Landsverordening ambtenarenrechtspraak Aruba biedt geen rechtsmiddel tegen een uitspraak in hoger beroep, behalve in het geval van een verzoek om herziening. Het Hof heeft vastgesteld dat de bepaling waar appellant zich op beroept, uitsluitend materieelrechtelijk van aard is en geen rechtsingang biedt. Daarom is het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding van appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door een bijzondere kamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.

Uitspraak

Registratienummers: AUA2017H00193, AUA2017H00203 en AUA201700204
Uitspraak: 4 mei 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
UITSPRAAK
krachtens artikel 37 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie in de zaken tussen:
[Appellant],
wonende te Aruba,
hierna: appellant
en
de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie,
zetelend in alle landen,
hierna: Beheerraad,
gemachtigde: de advocaat mr. L.A.M. Virginia.

1.Procesverloop

Appellant heeft bij geschrift van 20 oktober 2017 (hierna: het beroepschrift) "beroep" ingesteld dan wel "een verzoek om herziening" ingediend dan wel "een beroepschrift habeas corpus" ingediend tegen de uitspraak van het Hof van 21 april 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:35).
De Beheerraad heeft een contra-memorie ingediend.
Op 15 december 2017 heeft appellant een door het Hof gestelde vraag schriftelijk beantwoord en de gronden van het beroepschrift aangevuld.
Het beroepschrift is op 13 april 2018 te Aruba behandeld ter zitting van het Hof, waar appellant is verschenen in persoon en de Beheerraad is vertegenwoordigd door mr. Virginia, vergezeld van mr. J. Sap vice-president van (de vestiging Aruba van) het Hof, en E. Kross, vestigingsmanager.

2.Overwegingen

1. Het Hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroepschrift.
2. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij niet beoogt een verzoek om herziening te doen als bedoeld in artikel 135, eerste en tweede lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de LA). Wel beoogt hij de vernietiging van de uitspraak van het Hof van 21 april 2017 en vervolgens een hernieuwde behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 13 december 2016 in de zaken GAZA 1518/16, 1802/16 en 1867/16. De rechtsingang daartoe wordt volgens appellant geboden door artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: de Rijkswet).
3.1.
Het Hof volgt, met de Beheerraad, appellant hierin niet. Op de behandeling van een beroep als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Rijkswet en van een daarop volgend hoger beroep is ingevolge artikel 37, zesde lid, van de Rijkswet de LA van toepassing. De LA voorziet, behalve het verzoek om herziening, bedoeld in artikel 135, eerste en tweede lid, van de LA, niet in een rechtsmiddel tegen een uitspraak in hoger beroep. Ook artikel 37 van de Rijkswet voorziet daarin niet. Het beroep van appellant op artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet komt er in wezen op neer dat hij vindt dat de uitspraak van 21 april 2017 daarmee in strijd is en dat de bescherming die deze bepaling biedt aan ambtenaren als appellant, meebrengt dat hij deze te allen tijde in rechte moet kunnen inroepen. Dit betoog ziet er echter aan voorbij dat artikel 61, eerste lid, van de Rijkswet een bepaling van uitsluitend materieelrechtelijke aard is en daarom evenmin een rechtsingang biedt.
3.2.
Dit betekent dat het beroepschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard en het door appellant gedane verzoek om veroordeling van de Beheerraad tot schadevergoeding reeds om die reden moet worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
- verklaart het beroepschrift van 20 oktober 2017 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gewezen door mr. T.G.M. Simons, voorzitter en tevens plaatsvervangend lid van het Hof, en mr. J. Sybesma en mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, andere personen als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 mei 2018 in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Simons w.g. Beerse
voorzitter griffier