ECLI:NL:OGHACMB:2023:69

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AUA2022H00238
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking nevenfuncties bezwaaradviescommissie op grond van Landsverordening openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van de nevenfuncties van de leden van de Bezwaaradviescommissie Landsverordening administratieve rechtspraak (Bac Lar) op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). De minister van Justitie en Sociale Zaken heeft in een beschikking van 14 september 2021 aangegeven dat de gevraagde informatie niet bij hem berust en dat hij deze informatie bij de leden van de Bac Lar heeft opgevraagd. Na bezwaar van [appellant] en een daaropvolgend beroep, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 28 september 2022 de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 maart 2023 heeft het Hof de zaak behandeld. Het Hof oordeelt dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de gevraagde informatie niet onder hem berust. Het Hof stelt vast dat het aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat de informatie wel bij de minister berust, wat niet is gebeurd. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat de minister niet verplicht is om informatie op te vragen die niet onder hem berust. De minister heeft weliswaar informatie opgevraagd bij de Bac Lar, maar dit betekent niet dat hij verplicht is om informatie te verzamelen die niet bij hem bekend is. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

AUA2022H00238
Datum uitspraak: 26 april 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 28 september 2022 in zaak nr. AUA202200102, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 14 september 2021 heeft de minister op het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob) beslist.
Op 19 oktober 2021 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 19 januari 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 28 september 2022 (ECLI:NL:OGEAA:2022:337) heeft het Gerecht het dat beroep gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2023. [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran en mr. Y.F.M. Kaarsbaan, beiden werkzaam bij Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Op 16 oktober 2020 heeft [appellant] op grond van de Lob verzocht om openbaarmaking van de nevenfuncties van de leden van de Bezwaaradviescommissie Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Bac Lar). Bij de beschikking van 14 september 2021 heeft de minister te kennen gegeven dat de verzochte informatie niet bekend was en dat de informatie bij de leden van de Bac Lar is opgevraagd. De door de leden verstrekte informatie is in de beschikking opgenomen. Daartegen heeft [appellant] op 19 oktober 2021 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. Op 19 januari 2022 heeft hij de gronden van het bezwaar aangevuld en verduidelijkt dat zijn bezwaar ziet op de weigering om de nevenfuncties van de voorzitter en de secretaris van de Bac Lar openbaar te maken. Eveneens op 19 januari 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar.
Het Gerecht heeft de ongemotiveerde fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en vervolgens aanleiding gezien om zelf voorziend het bezwaar van 19 oktober 2021, zoals aangevuld op 22 januari 2019, ongegrond te verklaren. Daarover is overwogen dat de minister de van de leden van de Bac Lar ontvangen informatie aan [appellant] heeft gegeven en dat daarmee alle bij de minister bekende informatie is verstrekt. Daarmee heeft de minister voldoende gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat hij op deugdelijke wijze heeft voldaan aan het Lobverzoek. Van de minister kan niet worden gevergd dat hij naar aanleiding van enig verzoek op grond van de Lob zelf op zoek gaat naar informatie die niet onder hem berust, aldus het Gerecht.
[appellant] voert in hoger beroep aan dat in artikel 7, derde lid, van de Lar eisen zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van de leden van de Bac Lar. Het moet controleerbaar zijn of aan deze eisen is voldaan. Het is dan ook aan de minister om zich van de onafhankelijkheid van de voorzitter van de Bac Lar te vergewissen en het belang van openbaarmaking daarvan zou zwaar moeten wegen. De verzochte informatie zou daarom onder de minister moeten berusten of behoren te berusten. [appellant] wil daarom nog steeds informatie van de nevenfuncties van de voorzitter, de secretaris [naam secretaris] en de overige leden van het secretariaat.
3.1.
Artikel 1, eerste lid, van de Lob luidt:
"1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de Minister: de minister wie het aangaat;
document: een bij de Minister berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat."
Artikel 2, eerste lid, van de Lob luidt:
"1. Een ieder kan de Minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten."
Artikel 3, derde lid, van de Lob luidt:
"3. De Minister deelt de beslissing op het verzoek schriftelijk aan de verzoeker mede; een gehele of gedeeltelijke afwijzing wordt gemotiveerd."
Artikel 7, derde lid, van de Lar luidt:
"3. De voorzitter en de vice-voorzitter maken geen deel uit van en zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan op welks beschikkingen deze landsverordening van toepassing is. Hetzelfde geldt voor ten minste de helft van het totaal aantal leden en voor hun plaatsvervangers."
3.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat bij hem geen informatie over de nevenfuncties van de leden van de Bac Lar berust. Dat geldt ook voor nevenfuncties van de (voormalige) voorzitter en secretaris.
3.3.
Het Hof oordeelt als volgt. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3410). De minister heeft aangegeven dat hij na onderzoek geen informatie over nevenfuncties van leden van de Bac Lar heeft kunnen vinden en dat hem bij navraag gebleken is dat die informatie ook niet bij de Bac Lar berust. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is. Het Hof gaat er daarom van uit dat de gevraagde informatie niet onder de minister berust.
3.4.
De stelling van [appellant] dat informatie over nevenfuncties van leden van de Bac Lar bij de minister zou
behorente berusten om te kunnen controleren of aan artikel 7, derde lid, van de Lar is voldaan betekent, wat daar ook van zij, niet dat op de minister de verplichting rust om informatie over nevenfuncties bij (voormalige) leden van de Bac Lar op te vragen. De rechtspraak van de ABRvS waarin een dergelijke verplichting is aangenomen, ziet op documenten waarvan aannemelijk is dat deze door een bestuursorgaan zijn vervaardigd of ontvangen, maar deze bij onderzoek niet worden aangetroffen. In een dergelijk geval mag van het bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen (ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:899). Voor documenten waarvan niet aannemelijk is dat deze bij een bestuursorgaan berusten of hebben berust geldt deze verplichting niet, ook niet wanneer het van goed bestuur zou getuigen als het bestuursorgaan wel over deze documenten zou beschikken. Overigens is de minister [appellant] tegemoet gekomen door informatie over nevenfuncties bij leden van de Bac Lar op te vragen en heeft hij de ontvangen informatie ook aan [appellant] verstrekt. Het Gerecht heeft dan ook met juistheid overwogen dat de beslissing op het Lob-verzoek in stand kan blijven. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.