ECLI:NL:OGHACMB:2023:86

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA2022H00051
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking convenant inzake asbesthoudend afval op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een verzoek van [appellante], die in haar hoedanigheid als erfgenaam van haar echtgenoot, een afschrift van een convenant tussen het Land Aruba en Valero Refinery Aruba (hierna: Valero) wil verkrijgen. Dit convenant zou afspraken bevatten over het opruimen van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij. De minister van Algemene Zaken heeft het verzoek om openbaarmaking op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) afgewezen, omdat er volgens hem geen dergelijk convenant bestaat.

[Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en later beroep ingesteld tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting van het Hof op 29 maart 2023 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, ondersteund door een milieudeskundige, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran.

Het Hof heeft overwogen dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen schriftelijk convenant bestaat. De advocaat-generaal heeft eerder verklaard dat er geen afzonderlijk schriftelijk convenant bekend is, en het Hof acht de mededeling van de minister geloofwaardig. Het Hof concludeert dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een document onder de minister berust dat aan haar verzoek kan voldoen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

AUA2022H00051
Datum uitspraak: 7 juni 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede in haar hoedanigheid van erfgenaam van [echtgenoot appellante], wonend in Aruba (hierna: [appellante]),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 7 februari 2022 in zaak nr. AUA202100479, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling, thans de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 1 oktober 2020 heeft de minister het verzoek van [appellante] om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob), afgewezen.
Op 29 oktober 2020 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 22 februari 2021 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaar (hierna: de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij beschikking van 15 april 2021 heeft de minister het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2022 heeft het Gerecht het door [appellante] tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak, tegelijkertijd met zaak nr. AUA2022H00086, ter zitting behandeld op 29 maart 2023. [appellante] is verschenen, vergezeld door [milieudeskundige], milieudeskundige. De minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, vergezeld door [toezichthouder], toezichthouder bij de Directie Natuur en Milieu (hierna: DNM).

Overwegingen

Inleiding
[appellante] woont in de woonwijk Lago Heights in San Nicolas. Deze woonwijk ligt in de directe omgeving van de raffinaderij. Op 6 juni 2020 heeft zij via een Lob-verzoek verzocht om een afschrift van een convenant tussen het Land Aruba en Valero Refinery Aruba (hierna: Valero) waarin afspraken zijn gemaakt over het opruimen van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij. De minister heeft het Lob-verzoek, gehandhaafd na bezwaar, afgewezen omdat er geen convenant is gesloten tussen het Land en Valero. Een Amerikaans bedrijf heeft met Valero een werkdocument opgesteld waarin is beschreven hoe het opbergen, bewaren en opslaan van asbest zal worden gedaan, maar het Land is bij het opstellen daarvan geen partij geweest omdat dit alleen Valero en het bedrijf aangaat. Het Land kan dan ook geen gevolg geven aan het Lob-verzoek.
Het Gerecht heeft overwogen dat uit de stukken in het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting vast is komen te staan dat het specifieke convenant waar [appellante] een afschrift van wil, bestaat. De minister stelt zich daarom terecht op het standpunt dat van een niet bestaand document geen informatie kan worden verschaft. Er zijn wellicht andere documenten over de verwerking of storting van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij waar [appellante] om kan verzoeken. Een beoordeling hierover gaat evenwel de grenzen van dit geschil te buiten, aldus het Gerecht.

Hoger beroep

3. [ [appellante] voert aan dat er een document moet zijn waarin schriftelijk afspraken zijn gemaakt tussen het Land en Valero over het opruimen van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij. De advocaatgeneraal F. van Deutekom (hierna: de A-G) heeft namelijk tijdens een zitting van het Hof (sectie strafrecht) op 27 maart 2018 verklaard dat in een convenant is overeengekomen dat Valero asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij mag deponeren. Dat dit convenant er is, volgt ook uit het "Asbestos Containing Material (ACM) Consolidation and Land Cell Closure Work Plan" dat Arcadis U.S. Inc. op 6 september 2016 heeft opgesteld (hierna: Work Plan). Het convenant of een andere schriftelijke overeenstemming over het opruimen van asbesthoudend afval wil [appellante] in handen te krijgen.
3.1.
Artikel 1, eerste lid, van de Lob luidt:
"1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de Minister: de minister wie het aangaat;
document: een bij de Minister berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat."
Artikel 2, eerste lid, van de Lob luidt:
"1. Een ieder kan de Minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten."
Artikel 3, derde lid, van de Lob luidt:
"3. De Minister deelt de beslissing op het verzoek schriftelijk aan de verzoeker mede; een gehele of gedeeltelijke afwijzing wordt gemotiveerd."
3.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat er geen convenant, dan wel een schriftelijke overeenstemming is tussen het Land en Valero over het storten van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij.
3.3.
Zoals het Hof recentelijk heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:69) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en zo'n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Lob hoeft een bestuursorgaan alleen informatie te verstrekken als die informatie in een schriftelijk stuk is opgenomen. De mededeling van de minister dat er geen op schrift gesteld convenant is, komt het Hof niet ongeloofwaardig voor. De minister heeft zich vanaf het begin op het standpunt gesteld dat het door de A-G bedoelde convenant niet bestaat. De A-G heeft naderhand ook verklaard dat hem geen afzonderlijk schriftelijk convenant tussen het Land en Valero bekend is. Dit heeft hij ook aan [appellante] bericht en daarbij uitgelegd dat hij tijdens de zitting van 27 maart 2018 doelde op het Work Plan waarin beschreven is welke procedures moeten worden gevolgd bij het opslaan en bewaren van asbest. [appellante] heeft ter zitting toegelicht dat zij dit Work Plan al kent en dat haar Lobverzoek ziet op het convenant waar de A-G aan refereerde. Echter blijkt nergens uit dat dit convenant daadwerkelijk bestaat. Dát er afspraken zijn gemaakt over het opruimen van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij acht het Hof niet onaannemelijk, maar niet is gebleken dat deze afspraken zeer concreet in een convenant of een ander schriftelijk stuk zijn vastgelegd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er wel een convenant of ander schriftelijk stuk met deze afspraken onder de minister berust. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.