ECLI:NL:OGHACMB:2023:216

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
AUA2023H00116
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister van Arbeid, Integratie en Energie bij verzoeken om opheffing van niet-toelating

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de minister van Arbeid, Integratie en Energie om te beslissen op verzoeken tot opheffing of verkorting van een opgelegde periode van niet-toelating. De appellant, verblijvend in Venezuela, had een verzoek ingediend bij de minister van Arbeid, Integratie en Energie om de aan hem opgelegde periode van niet-toelating van 96 maanden op te heffen. De minister van Justitie had dit verzoek afgewezen en de periode verkort naar 66 maanden. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde de beschikking van de minister van Justitie, waarbij het verzoek aan de minister van Integratie moest worden doorgezonden. De minister van Justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de minister van Justitie niet bevoegd was om te beslissen op het verzoek van de appellant. De bevoegdheid om een periode van niet-toelating te bepalen, verkorten of op te heffen ligt bij de minister van Arbeid, Integratie en Energie, zoals vastgelegd in de Landsverordening instelling ministeries 2022 en het Toelatingsbesluit 2009. De minister van Justitie kan wel een uitzettingsbevel uitvaardigen, maar dit geeft hem niet de bevoegdheid om de periode van niet-toelating te bepalen. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en veroordeelde de minister van Justitie tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden tussen de verschillende ministers en de noodzaak voor de minister van Justitie om zich te houden aan de regels die zijn vastgesteld in de relevante wetgeving. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot vreemdelingenzaken en de verantwoordelijkheden van de verschillende ministeries.

Uitspraak

AUA2023H00116
Datum uitspraak: 15 november 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister van Justitie),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 17 mei 2023 in zaak nr. AUA202203769, in het geding tussen:
[appellant], verblijvend in Venezuela
en
de minister van Justitie
Procesverloop
Op 23 mei 2022 heeft [appellant] de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: de minister van Integratie) verzocht de aan hem opgelegde periode van niet-toelating van 96 maanden op te heffen (hierna: het verzoek).
Op 31 augustus 2022 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het verzoek (hierna: fictieve afwijzing).
Bij beschikking van 27 september 2022 heeft de minister van Justitie het verzoek om volledige opheffing afgewezen en de periode van niet-toelating verkort naar 66 maanden (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 17 mei 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen het verzoek zo spoedig mogelijk door te zenden aan de minister van Integratie.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2023. De minister van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan en mr. C.L. Geerman, beiden werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken. [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Odor, advocaat.
Overwegingen
Inleiding
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1979 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds 10 oktober 1995 in Aruba. Op [geboortedatum] 2010 is in Aruba zijn zoon geboren. [appellant] beschikte laatstelijk van 13 september 2016 tot en met 10 september 2017 over een vergunning tot tijdelijk verblijf. Daarna heeft hij geen nieuwe verblijfstitel aangevraagd. Bij bevelschrift van 11 maart 2022 heeft de minister van Justitie de uitzetting van [appellant] bevolen. Daarbij is vermeld dat aan hem een periode van niet-toelating zal worden opgelegd van 96 maanden. Verder is aan hem een meldingsplicht opgelegd. Bij bevelschrift van 30 maart 2022 heeft de minister van Justitie de inbewaringstelling van [appellant] bevolen ter verzekering van zijn vertrek. Op 5 juni 2022 is hij Aruba uitgezet.
2.1. Op 23 mei 2022 heeft [appellant] de minister van Arbeid, Integratie en Energie met toepassing van artikel 11, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: Tb) verzocht de periode van niet-toelating van 96 maanden op te heffen omdat hij de zorg draagt voor zijn minderjarige zoon, die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Nadat op 31 augustus 2022 bezwaar is gemaakt tegen de fictieve afwijzing, heeft de minister van Justitie bij de bestreden beschikking het verzoek afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [appellant] twee keer eerder Aruba is uitgezet. De minister van Justitie heeft de periode van niettoelating verkort naar 66 maanden omdat [appellant] sinds 11 september 2017 zonder een geldige titel in Aruba verbleef.
Aangevallen uitspraak
3. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minister van Integratie op grond van de Landsverordening instelling ministeries 2022 (hierna: Lim) belast is met het vreemdelingen- en integratiebeleid. Hij is ook de minister die op grond van artikel 11, derde lid, van het Tb bevoegd is om een periode van niettoelating te bepalen, te verkorten of op te heffen. De minister van Justitie is daarom niet bevoegd te beslissen op verzoeken als bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Tb. De bestreden beschikking is onbevoegdelijk gegeven. Dat de minister van Justitie bij het uitvaardigen van een uitzettingsbevel ook een periode van niet-toelating kan opleggen, vindt geen steun in de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu). Daarin staat slechts dat het uitzettingsbevel de periode van niet-toelating vermeldt. Die periode is door de minister van Integratie, zijnde de minister belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, al vastgesteld in artikel 1 van de ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17 van het Tb (hierna: de Regeling).
Hoger beroep
4. De minister van Justitie betoogt dat alleen hij en niet de minister van Integratie bevoegd is tot het bepalen, verkorten, of opheffen van de periode van niet-toelating. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Ltu is de minister, belast met justitiële aangelegenheden, bevoegd tot uitzetting, waarbij tevens de periode van niettoelating in het uitzettingsbevel wordt bepaald. De minister van Justitie legt de periode dus, met toepassing van artikel 1 van de Regeling, op. Dit betreft een exclusieve bevoegdheid van de minister van Justitie, die verantwoordelijkheid draagt voor de grensbewaking en in dat kader ook voor de toegang aan de grens van vreemdelingen. In 2001 viel het vreemdelingenbeleid volledig onder de minister van Justitie, maar sinds 2006 gaat de minister van Justitie alleen nog over het gedeelte grenscontrole en grensbewaking. Het nieuwe ministerie voor vreemdelingenzaken ging over het overige, waaronder visumafgifte en toelating van vreemdelingen. Een periode van niet-toelating heeft betrekking op de grenscontrole en -bewaking en de (weder)toegang van personen en valt dus nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Bij de instelling van de ministeries in 2022 is de grensbewaking nadrukkelijk als een aangelegenheid van de minister van Justitie genoemd. Het Gerecht heeft dit niet onderkend.
4.1. Het Hof is met het Gerecht van oordeel dat niet de minister van Justitie, maar de minister van Arbeid, Integratie en Energie de bevoegde minister is om te beslissen over een periode van niet-toelating. Het betreft een met toepassing van artikel 11, derde lid, van het Tb gedaan verzoek om opheffing van een periode van niettoelating. Op grond van die bepaling kan de minister worden verzocht een in een bevelschrift opgenomen periode van niet-toelating te verkorten of op te heffen. In artikel 1 van het Tb is de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, aangewezen als de minister, bedoeld in het Tb en de daarop rustende bepalingen. Op 1 maart 2022 is de Lim in werking getreden. In artikel 8, tweede lid, van de Lim is bepaald dat het vreemdelingen- en integratiebeleid een aangelegenheid betreft die tot de zorg van het ministerie van Arbeid, Integratie en Energie behoort. Vanaf 1 maart 2022 is dus de minister van Arbeid, Integratie en Energie bevoegd tot verkorting of opheffing van een in een bevelschrift opgenomen periode van niettoelating. [appellant] heeft het verzoek dan ook terecht aan de minister van Arbeid, Integratie en Energie gericht en de minister van Justitie heeft onbevoegdelijk op dat verzoek beslist.
Voor het oordeel dat de minister van Justitie bevoegd is tot het bepalen van de periode van niet-toelating bestaat geen grond. In de Ltu is net als in het Tb de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, aangewezen als de minister bedoeld in de Ltu en de daarop berustende bepalingen. Gelet op de Lim is dit de minister van Arbeid, Integratie en Energie. De in de Ltu gegeven bevoegdheden komen dus toe aan de minister van Arbeid, Integratie en Energie, tenzij de Ltu uitdrukkelijk anders bepaalt. Dat is onder meer het geval bij het uitvaardigen van een uitzettingsbevel. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Ltu is de minister van Justitie bevoegd een met redenen omkleed bevelschrift uit te vaardigen houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Weliswaar
vermeldtde minister van Justitie op grond van diezelfde bepaling in zijn bevelschrift de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd, maar daarmee is de minister van Justitie niet de bevoegdheid gegeven de periode van niettoelating te
bepalen. Deze bevoegdheid komt uitsluitend toe aan de minister van Arbeid, Integratie en Energie die op grond van artikel 15, vierde lid, van de Ltu bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels stelt met betrekking tot de wijze waarop de periode van niet-toelating wordt bepaald. Dat heeft de minister van Arbeid, Integratie en Energie in artikel 11 van het Tb en de daarop gebaseerde Regeling gedaan. De minister van Justitie dient in zijn uitzettingsbevel de periode van niet-toelating te vermelden zoals de minister van Arbeid, Integratie en Energie die in de Regeling heeft bepaald. De nota van toelichting bij het Tb gaat daar ook van uit nu daarin is opgenomen dat het aan de minister, belast met vreemdelingenzaken, is om de duur van niettoelating te bepalen, zowel in het kader van het bevelschrift tot uitzetting van betrokkenen als gedurende de looptijd van de beschikking.
Gelet op het voorgaande vindt de door de minister van Justitie gegeven uitleg dat het bepalen, verkorten en opheffen van een periode van niet-toelating in een uitzettingsbevel een exclusieve bevoegdheid van de minister van Justitie betreft geen steun in de Ltu, Tb en de Regeling. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De minister van Justitie moet ook de proceskosten van [appellant] in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt die vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 mei 2023 in zaak nr. AUA202203769;
II.
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.

Landsverordening instelling ministeries 2022 (AB 2022, no. 18)

[…]
Artikel 3
1. Ingesteld wordt het ministerie van Justitie en Sociale Zaken.
2. De aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Justitie en Sociale Zaken behoren, betreffen:
[…]
-de grensbewaking;
[…]
Artikel 8
1. Ingesteld wordt het ministerie van Arbeid, Energie en Integratie.
2. De aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Arbeid, Energie en Integratie behoren, betreffen:
[…]
-het vreemdelingen- en integratiebeleid.

Landsverordening toelating en uitzetting

[…]
Artikel A
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
migratieambtenaar:een ambtenaar belast met de controle op de identiteit, status en toelating van in Aruba aankomende en van Aruba vertrekkende personen;
Minister:de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid;
[…]
Artikel 15
[…]
2. De uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
3. Bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn wordt aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde periode wordt bepaald.
[…]

Toelatingsbesluit 2009 (A.B. 2009, no. 59)Artikel 1In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]
de Minister:de minister, belast met vreemdelingenzaken- en integratiebeleid;
Migratieambtenaar:een ambtenaar belast met de controle op de identiteit, status en toelating van de in Aruba aankomende en van Aruba vertrekkende personen;
[…]
Artikel 10
De Minister draagt zorg voor het bijhouden van een bestand, waarin worden opgenomen de volledige naam, de geboortedatum en de nationaliteit van de toelatingsplichtige ten aanzien van wie de Minister heeft bepaald dat hij gedurende een bepaalde periode niet tot Aruba wordt toegelaten, omdat hij heeft gehandeld in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening gegeven voorschriften of zich niet heeft gehouden aan de aan zijn toelating verbonden voorwaarden.
Artikel 11
1. Bij regeling van de Minister worden de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten.
2. De met de afgifte van bevelschriften tot uitzetting of verwijdering belaste ambtenaar zendt, hetzij op papier hetzij elektronisch, aan de Minister een afschrift van ieder door hen afgegeven bevelschrift.
3. De in een bevelschrift opgenomen periode van niet-toelating kan door de Minister worden verkort of opgeheven:
a. op een daartoe strekkend schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene,
b. om redenen, aan het algemeen belang ontleend.
[…]
Ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 59)
Artikel 1
De periode van niet-toelating na een beslissing tot uitwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 59) bedraagt:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
- 1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
- 13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
- 19 tot en met 24 maanden: 30 maanden;
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden;
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden;
- 37 tot en met 42 maanden: 48 maanden;
- 43 tot en met 48 maanden: 54 maanden;
- meer dan 48 maanden: 60 maanden;
b. bij illegale binnenkomst in Aruba:
60 maanden;
c. bij de intrekking van de vergunning overeenkomstig artikel 14 eerste lid, van de Landsverordening:
1°. op grond van onderdeel a daarvan: 36 maanden;
2°. op grond van onderdeel b daarvan: 96 maanden;
3°. op grond van een van de onderdelen c, d of f: 36 maanden.
[…]