ECLI:NL:OGEAA:2024:78

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202400189
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het uitzettingsbevel van de minister van Justitie en Sociale Zaken tegen verzoekster

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba de beslissing van de minister van Justitie en Sociale Zaken om verzoekster uit te zetten. Verzoekster, die de Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit heeft, is op 21 juli 2019 legaal Aruba binnengekomen en heeft op 3 februari 2020 een verblijfsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag werd op 29 mei 2020 geweigerd. Verzoekster heeft op 3 juni 2021 een verzoek tot verdragsbescherming ingediend, maar is op 8 januari 2024 aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. De minister heeft op 9 januari 2024 aan verzoekster meegedeeld dat haar verzoek tot verdragsbescherming niet in behandeling wordt genomen. Op 6 maart 2024 heeft het Gerecht de zaak behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de minister.

Het Gerecht heeft het verzoek van verzoekster om het uitzettingsbevel te schorsen afgewezen. Het Gerecht oordeelt dat de minister bevoegd is om het uitzettingsbevel uit te vaardigen, en dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning. De argumenten van verzoekster, waaronder de stelling dat de minister van Integratie bevoegd zou zijn, zijn door het Gerecht verworpen. Het Gerecht concludeert dat er geen reden is om te veronderstellen dat het uitzettingsbevel niet in stand zal blijven na heroverweging door de minister. De beslissing van het Gerecht is dat het verzoek van verzoekster wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2023
Lar nr. AUA202400189

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[Verzoekster],
verblijvend in Aruba,
hierna: verzoekster,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN

zetelend in Aruba,
hierna: de minister,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia en D. Tromp, (DWJZ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht de beslissing van de minister om te bevelen dat verzoekster wordt uitgezet.
1.1
Bij beschikking van 9 januari 2024 heeft de minister hiertoe besloten. Verzoekster heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Zij heeft het gerecht verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure het uitzettingsbevel te schorsen en te bepalen dat verzoekster de bezwaarprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten.
1.3
De minister heeft op 20 februari 2024 producties ingediend.
1.4
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 februari 2024. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting hebben partijen hun pleitnota’s voorgedragen en overgelegd.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht beoordeelt het uitzettingsbevel aan de hand van de daartegen aangevoerde gronden van verzoekster. Het gerecht stelt daarbij voorop dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het uitzettingsbevel. Het is dus nu aan de minister om zijn beslissing opnieuw te beoordelen aan de hand van de aangevoerde bezwaren. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding als het uitzettingsbevel zodanig gebrekkig is dat het na de heroverweging van de minister naar het oordeel van het gerecht niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Of dat om andere redenen de uitvoering van het uitzettingsbevel voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Het gerecht wijst het verzoek om het uitzettingsbevel te schorsen af. De gronden die verzoekster heeft aangevoerd slagen niet. Er is dus geen reden om te oordelen dat het uitzettingsbevel na heroverweging door de minister in de bezwaarfase niet in stand zal blijven.
2.3
Hierna legt het gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoekster heeft de Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit. Zij is op
21 juli 2019 Aruba legaal binnengekomen. Zij heeft op 3 februari 2020 een verblijfsvergunning aangevraagd. Bij beschikking van 29 mei 2020 heeft verweerder haar die vergunning geweigerd.
3.2
Verzoekster heeft op 3 juni 2021 een verzoek tot verdragsbescherming gedaan. Op 22 mei 2022 is zij naar de Dominicaanse Republiek gereisd. Verzoekster is op
12 januari 2023 Aruba opnieuw legaal binnengekomen. Op haar online ingevulde ED Card heeft zij ingevuld dat haar verwachte verblijfduur 5 dagen is.
3.3
Op 26 oktober 2023 heeft het Departamento di Progreso Laboral (DPL) aan
The Clover Food Express verklaard dat er geen bezwaren bestaan tegen de toetreding van verzoekster tot de Arubaanse arbeidsmarkt, onder voorwaarde dat verzoekster gedurende drie jaar niet van werkgever mag veranderen. Op 8 november 2023 heeft verzoekster een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid in loondienst ingediend, om bij The Clover Food Express in de functie van dishwasher te gaan werken.
3.4
Op 8 januari 2024 is verzoekster aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. Zij is op 9 januari 2024 overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.
3.5
Bij brief van 9 januari 2024 heeft de minister van Integratie verzoekster bericht dat zij geen belang meer heeft bij haar verzoek tot verdragsbescherming en dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen.
3.6
Bij brief van 16 januari 2024 heeft The Clover Food Express aan Guarda Nos Costa geschreven dat zij niet langer verzoekster bij haar werkzaam wilde laten zijn in verband met verzoeksters contact met justitie.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan het uitzettingsbevel?
4. Verweerder heeft aan het uitzettingsbevel ten grondslag gelegd dat verzoekster niet beschikt over een geldige verblijfstitel.
Wat vindt het gerecht van de argumenten van verzoekster tegen het uitzettingsbevel?
5. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bepaalt kort gezegd dat personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten maar in het land worden aangetroffen terwijl de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken, kunnen worden uitgezet.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil en ook het gerecht stelt vast dat verzoekster in Aruba is aangetroffen en dat de geldigheidsduur van haar tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken. De minister is dan ook bevoegd om verzoekster uit te zetten.
6.2
Verzoekster voert in haar bezwaarschrift en in haar verzoek om voorlopige voorziening aan dat niet verweerder maar de minister van Integratie bevoegd is om over uitzetting te beslissen. Dat volgt volgens haar uit de uitspraak van het Hof van 15 november 2023. Er dient dan ook rekening gehouden te worden met het beleid van de minister van Integratie. Verzoekster beroept zich verder op artikel 4 van de Beleidsinstructie covid-19 crisisinterventies toelating die later is opgegaan in de Beleidsinstructie (economische) ontwikkelingen post covid-19 van 19 augustus 2022. Volgens verzoekster moet gelet op dat beleid het uitzettingsvereiste achterwege worden gelaten, aangezien verzoekster een positieve verklaring van DPL heeft en verder een aanvraag heeft ingediend om een verblijfsvergunning. Verzoekster mag dan ook in Aruba die aanvraag afwachten. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij gelet op de brief van The Clover Food Express van
16 januari 2024 een nieuwe verblijfsvergunning heeft aangevraagd, nu met als doel om als inwonend dienstbode te werken.
6.3
Dit betoog van verzoekster slaagt niet. Het gerecht motiveert dit als volgt.
6.3.1
Anders dan verzoekster stelt, is het de minister van Justitie en niet de minister van Integratie die bevoegd is tot uitzetting. Dit volgt uit artikel 15, tweede lid, van de Ltu. Daarin staat dat de uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden. In de uitspraak van het Hof van
15 november 2023 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:216) staat dit ook, namelijk in rechtsoverweging 4.1. Het Hof schrijft in die overweging onder andere: "In de Ltu is net als in het Tb de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, aangewezen als de minister bedoeld in de Ltu en de daarop berustende bepalingen. Gelet op de Lim is dit de minister van Arbeid, Integratie en Energie. De in de Ltu gegeven bevoegdheden komen dus toe aan de minister van Arbeid, Integratie en Energie, tenzij de Ltu uitdrukkelijk anders bepaalt. Dat is onder meer het geval bij het uitvaardigen van een uitzettingsbevel. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Ltu is de minister van Justitie bevoegd een met redenen omkleed bevelschrift uit te vaardigen houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten."
6.3.2
Het beleid waar verzoekster zich op beroept, kan haar niet baten. Daartoe is in de eerste plaats relevant dat dit beleid is vastgesteld door de minister van Arbeid, Energie en Integratie en dus niet door de minister van Justitie. In de tweede plaats ziet dit beleid niet op de uitzettingsbevoegdheid maar op de bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning. Anders gezegd, dat verzoekster op grond van het beleid in Aruba de uitkomst van haar vergunningaanvraagprocedure zou mogen afwachten, betekent nog niet dat verweerder om die reden niet bevoegd is haar uit te zetten. In de derde plaats heeft verweerder onweersproken gesteld dat verzoekster ook niet voldoet aan de voorwaarden van het door haar aangehaalde beleid. Zij was op het moment van binnenkomst immers niet in het bezit van een positief advies van DPL en had ook niet een vergunningsaanvraag ingediend bij de DIMAS. Daar komt bij dat uit de stukken en wat op zitting is besproken ook niet volgt dat verzoekster voldoet aan de vereisten om met toepassing van voornoemd beleid in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf.
6.4
Het gerecht ziet in wat verzoekster aanvoert dus geen grond voor het oordeel dat de minister haar niet mag uitzetten.
Conclusie en gevolgen
7. De door verzoekster tegen het uitzettingsbevel aangevoerde argumenten slagen niet. Dat betekent dat de verwachting is dat het uitzettingsbevel in de bezwaarprocedure in stand blijft. Er is geen reden voor het schorsen van het uitzettingsbevel. Het verzoek van verzoekster wordt dus afgewezen.
8. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en ook niet voor het bepalen dat verzoekster haar griffierecht terug moet krijgen.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.