ECLI:NL:OGEAA:2025:44

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
AUA202404226
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van verblijfsvergunning en uitzettingsbevel

In deze zaak heeft de verzoeker, een Ecuadoriaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op Aruba. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie op 1 oktober 2024, wat leidde tot bezwaar van de verzoeker op 8 november 2024. De verzoeker heeft zich vervolgens tot het gerecht gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Het gerecht heeft de zaak op 8 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De verzoeker was eerder in verzekering gesteld wegens verdenking van mishandeling en had een bevel tot uitzetting ontvangen. Het gerecht overwoog dat de verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien er al een onherroepelijk uitzettingsbevel was. De verzoeker had ook een terugkeerverbod van 24 maanden opgelegd gekregen vanwege zijn illegale verblijf op Aruba. Het gerecht concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning op basis van openbare orde en veiligheid gerechtvaardigd was, en dat de verzoeker geen valide argumenten had aangedragen om het terugkeerverbod ongedaan te maken.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat het belang van de verweerder om de openbare orde te handhaven zwaarder woog dan het belang van de verzoeker om in Aruba te blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de beslissing werd uitgesproken door rechter W.C.E. Winfield op 22 januari 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 22 januari 2025
Lar nr. AUA202404226

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
Gemachtigde mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE, VERWEERDER,

gemachtigde: mr. R.A. Wix.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om op Aruba werkzaam te zijn en te verblijven.
Verweerder heeft deze aanvraag in de beschikking van 1 oktober 2024 (de bestreden beschikking) afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker op 8 november 2024 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker zich op 28 november 2024 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorziening ex artikel 54 van de Lar.
Het gerecht heeft het verzoek op de zitting van 8 januari 2025 behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

OVERWEGINGEN

Wat zijn de relevante feiten?
1 Verzoeker heeft de Ecuadoriaanse nationaliteit. Op 28 augustus 2024 is hij als toerist toegelaten tot Aruba. Verzoeker heeft Aruba echter niet na het verstrijken van de termijn waarbinnen hij als toerist mocht verblijven, verlaten.
1.1
Verzoeker is op 1 mei 2024 in verzekering gesteld, omdat hij verdacht wordt van mishandeling. Hij heeft vervolgens 20 dagen in voorlopige hechtenis verbleven en is op 21 mei 2024 overgedragen aan de Guarda Nos Costa Aruba. Verzoeker is daarna in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechter-commissaris heeft de bewaring onrechtmatig geacht en deze op 22 mei 2024 opgeheven.
1.2
De minister van Justitie en Sociale Zaken heeft aan verzoeker op 21 mei 2024 een bevel tot uitzetting uitgereikt. De grondslag voor dat bevel is gelegen in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Verzoeker heeft Aruba namelijk, nadat de termijn waarbinnen hij als toerist was verstreken, niet verlaten. Er is tevens een terugkeerverbod van 24 maanden aan verzoeker opgelegd vanwege de periode van illegaal verblijf. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard in de beschikking van 21 augustus 2024. Verzoeker heeft hiertegen geen beroep ingesteld, zodat deze beschikking in rechte vast is komen te staan en in deze procedure van de rechtmatigheid ervan moet worden uitgegaan.
1.3
Verzoeker heeft in april of mei 2024, daarover konden partijen geen duidelijkheid verschaffen, een verzoek om een verblijfsvergunning ingediend. Hij was al enige tijd bezig met het regelen van zijn verblijf op Aruba, want op 28 maart 2024 is aan hem een positieve verklaring tot toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt afgegeven (DPL). Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning echter afgewezen, onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en g, van de van de Ltu. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en een verzoek ex artikel 54 van de Lar bij het gerecht ingediend.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
2 Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.1
Verweerder heeft er op de zitting op gewezen dat de procedure waartegen verzoeker nu opkomt alleen gaat over zijn recht op een verblijfsvergunning. Schorsing van de bestreden beschikking, kan verzoeker niet baten, want er ligt nog steeds een onherroepelijk geworden uitzettingsbevel en hij zal Aruba dus nog steeds moeten verlaten. Verzoeker kan met deze procedure zijn uitzetting dus niet voorkomen en er is daarmee geen spoedeisend belang.
3. Het gerecht ziet dat anders en vat het verzoek van verzoeker zo op dat hij verzoekt om te worden behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde tijdelijke verblijfsvergunning. Als aan verzoeker een tijdelijke verblijfsvergunning wordt toegekend, dan zou dat tot gevolg kunnen hebben dat het uitzettingsbevel van de minister van Sociale Zaken en Justitie niet in stand kan blijven. Toelating en uitzetting gaan immers niet samen. Ook het in het uitzettingsbevel neergelegde terugkeerverbod staat niet aan het aannemen van spoedeisendheid in de weg. De bevoegdheid tot opheffing of verkorting van het terugkeerverbod berust immers bij verweerder en deze zou daar in het kader van de besluitvorming over verzoekers vergunningaanvraag een voor hem gunstige beslissing over kunnen nemen. Verzoeker heeft in dat kader terecht verwezen naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 15 november 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:216. Als er een kansrijke aanvraag om toelating ligt, kan dat gevolgen hebben voor zowel het uitzettingsbevel als het daarin neergelegde terugkeerverbod. Verzoeker verzoekt het gerecht om zich hierover uit te laten. Daarin schuilt een spoedeisend belang voor verzoeker.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, van de LTU. Ingevolge dat artikel kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door verweerder worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren (sub a) en indien de toelatingplichtige naar het oordeel van de Minister een gevaar vormt of kan gaan vormen voor de openbare orde of veiligheid (sub g).
4.1
In bezwaar heeft verzoeker gesteld dat de aanname dat verzoeker een gevaar vormt of kan gaan vormen voor de openbare orde in strijd is met de onschuldpresumptie. Verzoeker is namelijk niet veroordeeld en zijn strafzaak is voor onbepaalde tijd aangehouden.
4.2
Het gerecht geeft verzoeker hierin geen gelijk. Voor de vaststelling dat een vreemdeling een bedreiging vormt of kan gaan vormen voor de openbare orde, is niet vereist dat deze (onherroepelijk) is veroordeeld voor een misdrijf. De verdenking van het plegen van een strafbaar feit kan voldoende zijn. Dat is niet in strijd met de onschuldpresumptie. Verweerder heeft bij de beoordeling betrokken dat verzoeker wordt verdacht van zware mishandeling en hij heeft hierin voldoende aanleiding kunnen zien om hem te beschouwen als een (mogelijk) gevaar voor de openbare orde. Dat de strafzaak van verzoeker voor onbepaalde tijd is aangehouden, heeft ermee te maken dat er nog getuigen gehoord moeten worden. De aanhouding voor onbepaalde duur is dus niet iets wat in het voordeel van verzoeker mee moet wegen.
5 Aan toelating staat op dit moment niet alleen in de weg dat verzoeker wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, maar is ook relevant dat er een onherroepelijk terugkeerverbod van 24 maanden ligt. Dit terugkeerverbod staat ook in de weg aan toelating van verzoeker. Verzoeker wil dat verweerder gebruik maakt van de bevoegdheid dit terugkeerverbod ongedaan te maken, maar heeft hiervoor geen valide argumenten aangedragen.
5.1
Verzoeker heeft namelijk niet betwist dat hij vanaf 2 september 2023 illegaal in Aruba heeft verbleven. Het terugkeerverbod is opgelegd vanwege dit illegale verblijf. Weliswaar is het besluit genomen door de minister van Sociale Zaken en Justitie, maar de regels over het opleggen van een terugkeerverbod zijn door verweerder zelf opgesteld. Verweerder heeft zelf aan een illegaal verblijf van tussen de 13 en 18 maanden een periode van niet terugkeer naar Aruba van 24 maanden gekoppeld. Waarom hij hiervan terug zou moeten komen, is door verzoeker niet nader toegelicht. De enkele omstandigheid dat verzoeker op het moment van de zitting nog niet was uitgezet, is daarbij niet relevant. Bij de vraag of het terugkeerverbod opgeheven zal moeten worden, zal ook een rol kunnen spelen dat verzoeker verdacht wordt van het plegen van een ernstig misdrijf tijdens zijn illegale verblijf in Aruba. Dit weegt niet in zijn voordeel. Het gerecht ziet dus geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder het terugkeerverbod zal opheffen, zodat ook dit terugkeerverbod gedurende in elk geval 24 maanden aan toelating van verzoeker in de weg staat.
6. Verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een andere conclusie. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat zijn zaak gelijk is aan de zaak van de vreemdelinge waarnaar hij heeft verwezen. Dat ook in haar situatie een onherroepelijk geworden uitzettingsbevel met terugkeerbesluit is uitgevaardigd en er openbare orde aspecten een rol spelen, is niet gesteld, laat staan onderbouwd.
7. Het gerecht komt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.
Kan een belangenafweging van de het gerecht tot schorsing leiden?
8. Het gerecht moet bij een verzoek ex artikel 54 van de Lar ook altijd nog zelf bekijken of het niet schorsen onevenredig nadeel voor verzoeker met zich brengt. Als al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat het besluit geschorst moet worden of er een andere voorziening moet worden getroffen. Het gerecht begrijpt dat verzoeker in Aruba wil blijven wonen. Daar staat het belang van verweerder tegenover om conform het beleid geen mensen toe te laten die een gevaar vormen voor de openbare orde of veiligheid en tegen wie een terugkeerverbod is opgelegd. Naar het oordeel van het gerecht gaat het belang van verweerder in dit geval boven het belang van verzoeker.
Conclusie
9. Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking in de bezwaarprocedure naar alle waarschijnlijkheid in stand zal blijven. Gelet hierop is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2025 in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.