5.8.In de LWB oud waren onder meer de navolgende bepalingen met betrekking tot de aanslagregeling opgenomen:
“Hoofdstuk III
Voldoening op aanslag en navordering
Artikel 25
Op de lichamen bedoeld in de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A, is in afwijking van Hoofdstuk II het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing.
De in de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A, bedoelde lichamen worden aangemerkt als belastingplichtigen.
De Inspecteur kan aan het bestuur van een lichaam (…) een aangiftebiljet in tweevoud uitreiken.
Het bestuur aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van deze termijn bij de Inspecteur een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
(…)
Het bestuur van het lichaam aan wie een aangiftebiljet is tweevoud is verstrekt is gehouden een van de biljetten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud naar waarheid in te vullen en te ondertekenen en binnen zestig dagen na de verstrekking bij de Inspecteur in te dienen.
(..).
Artikel 29
Aanslagen worden vastgesteld door de Inspecteur.
Indien na de verstrekking van een aangiftebiljet, ondanks schriftelijke aanmaning, verzuimd is aangifte te doen (…), kan de Inspecteur bij wijze van navorderingsaanslag een boete opleggen van ten hoogste 100% van het nagevorderde belasting.
(…).
1. De Inspecteur kan een navorderingsaanslag opleggen tot vijf jaar na afloop van het jaar waarover de belasting wordt geheven: (…)”