Uitspraak
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van het Gerecht
Wettelijke regeling
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een tweede woning van belanghebbende in Nederland, terwijl zij haar hoofdverblijf in Aruba heeft. De belanghebbende heeft in Aruba over het jaar 2015 een nihilaangifte gedaan, maar de Inspecteur heeft de tweede woning in Nederland betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting. Het Hof oordeelt dat op basis van de nieuwe wettelijke bepaling er geen plaats is voor heffing van inkomstenbelasting voor het eigen gebruik van de tweede woning. De belanghebbende heeft een eigen woning in Aruba en een tweede woning in Den Haag, die niet verhuurd wordt en ter beschikking staat van de belanghebbende. De Inspecteur heeft de inkomsten van de tweede woning vastgesteld op 8% van de WOZ-waarde, maar het Hof stelt dat het eigen gebruik van de woning geen voordeel vormt dat belast kan worden. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg wordt bevestigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.