Uitspraak
30 september 2020 in de zaak met BBZ nrs. CUR201901788 tot en met CUR201901794 in het geding tussen:
1.Procesverloop
NAf 150.
2.Feiten
26 november 2009 van de Directie Fiscale zaken overgelegd met als aanhef “Beleid inzake Ministeriële Beschikking d.d. 16 oktober 2009 (P.B. 2009, no. 63) tot wijziging van de Beschikking ex-patriates 1998 (P.B. 1998, no. 228)”. Hierin is onder meer opgenomen:
3.Geschil in hoger beroep
NAf 150.000 de digra daar in 2012 (het toetsjaar) niet aan voldoet; wel bedraagt het inkomen van de digra meer dan NAf 100.000.
4.Het oordeel van het Gerecht
.Daarvoor gelden als voorwaarden dat de periode tussen de beëindiging van de oorspronkelijke dienstbetrekking en de aanvang van de opvolgende dienstbetrekking niet meer dan drie maanden bedraagt en dat de opvolgende werkgever kan aantonen dat de regeling op de werknemer van toepassing is geweest alsmede wie de voormalige werkgever van de werknemer is.
.Gelet op deze bewoording, met name door het gebruik van de term ‘opnieuw’, is het Gerecht van oordeel dat voor toepassing van de overgangsregeling geen sprake is van een aanvraag tot voorzetting van de bestaande ex-patriate status, maar van een nieuw verzoek. Uit de toelichting bij de Beschikking ex-patriates 1998 (PB 1998, no. 228) volgt geen andersluidende uitleg. Dit brengt mee dat op grond van de overgangsregeling in artikel III, lid 2, PB 2009, no. 63 (zie 4.11) de bepalingen gelden zoals deze luiden vanaf 14 november 2009, waaronder de inkomenseis van NAf 150.000.
5.Gronden
)voldaan dient te worden aan de voorwaarden van artikel 2 zoals die luidden bij de beoordeling van het verzoek van 8 april 2008, en niet aan de eerst bij ministeriële beschikking van 14 november 2009 gewijzigde salariseis van NAf 150.000. Bij de beoordeling van het verzoek van 8 april 2008 was de salariseis NAf 100.000.
)