ECLI:NL:OGHACMB:2022:128

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
CUR2022H00060
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor flat in Toni Kunchi en verhouding tot Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant P.H.M. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 14 februari 2022 werd gedaan. De zaak betreft de bouwvergunning die door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning is verleend voor de bouw van een flat met drie wooneenheden op het perceel Toni Kunchi. Appellant, wonend in de directe omgeving, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij van mening is dat de flat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast. Het Gerecht heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen twee maanden een nieuwe beschikking te geven, waarbij de belangenafweging met betrekking tot de bouwhoogte opnieuw moet worden gemaakt.

De minister heeft vervolgens de bouwvergunning herroepen, maar later weer ingetrokken en het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Het Hof heeft de zaak op 19 oktober 2022 behandeld. De relevante regelgeving, waaronder het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) en het verkavelingsplan Toni Kunchi, zijn in de uitspraak besproken. Het Hof oordeelt dat de minister de belangenafweging niet correct heeft uitgevoerd, met name met betrekking tot de bouwhoogte van de flat, die meer dan de toegestane 8 meter bedraagt. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond, waardoor de bouwvergunning in stand blijft.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van bouwvergunningen, vooral wanneer deze in strijd zijn met bestaande bestemmingsplannen. Het Hof concludeert dat de minister de belangen van de vergunninghouder zwaarder heeft laten wegen dan die van appellant, wat niet onaanvaardbaar is geacht.

Uitspraak

CUR2022H00060
Datum uitspraak: 23 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 14 februari 2022 in zaak nr. CUR201904016, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 27 februari 2018 (hierna: de bouwvergunning) heeft de minister aan [vergunninghouder] een gewijzigde bouwvergunning verleend voor de bouw van een flat met drie wooneenheden in Toni Kunchi op het perceel, kadastraal bekend als meetbrief no. 336/1978 (hierna: het perceel).
Bij beschikking van 30 september 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beschikking van 30 september 2019 vernietigd en bepaald dat de minister binnen twee maanden een nieuwe beschikking geeft met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij beschikking van 12 april 2022 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning herroepen.
Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de minister de beschikking van 12 april 2022 ingetrokken en het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] heeft daartegen gronden ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022. [appellant] werd bijgestaan door mr. A.J. Henriquez, advocaat. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.N. Hollander, vergezeld door F. Winkel, beiden werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. [vergunninghouder] werd vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat.
Overwegingen

Inleiding

De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan onderdeel uitmaakt.
Het perceel, plaatselijk bekend als Toni Kunchi kavel 105, ligt op de hoek van Kaya dr. Oy Sprock en Kaya Papachi Sutherland. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1.250 m². [vergunninghouder] heeft op het perceel een flat met drie woonlagen laten bouwen zodat hij en zijn twee kinderen elk een eigen bouwlaag kunnen bewonen. De flat is inmiddels grotendeels gerealiseerd. [appellant] woont in de directe omgeving van het perceel en vindt dat de flat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast.
Voor het realiseren van zijn bouwplan heeft [vergunninghouder] in 2014 een bouwaanvraag gedaan. Bij beschikking van 3 november 2014 heeft de minister een bouwvergunning verleend voor de bouw van een flat met vier wooneenheden op het perceel. Vervolgens heeft [vergunninghouder] zijn bouwplan gewijzigd in die zin dat er in plaats van vier, drie wooneenheden zullen worden gebouwd. De bouwaanvraag daarvoor heeft hij op 25 februari 2016 ingediend. Op 27 februari 2018 heeft de minister vergunning verleend voor het wijzigen van de bouwvergunning van 3 november 2014 tot de bouw van een flat met drie wooneenheden. De eerder verleende bouwvergunning van 3 november 2014 heeft de minister bij beschikking van 17 september 2019 ingetrokken. Tegen de bouwvergunning heeft [appellant] op 26 april 2018, aangevuld op 21 juni 2018, bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft de minister bij de beschikking van 30 september 2019 ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

4. Het Gerecht heeft onder meer overwogen dat het verkavelingsplan Toni Kunchi geen uitwerking is van de Landsverordening Eilandelijk Ontwikkelingsplan (hierna: het EOP). Dat is ten eerste zo omdat het EOP, anders dan een verkavelingsplan, een landsverordening is waaraan een wetgevingstraject vooraf is gegaan. Daarnaast bepaalt het EOP dat een verkavelingsplan buiten toepassing moet worden gelaten indien dat niet overeenstemt met het EOP. Ten derde is het verkavelingsplan van eerdere datum dan het EOP, zodat het geen uitwerking kan zijn van het EOP. Ten slotte zijn verkavelingsplannen zelden vindbaar of raadpleegbaar waardoor het onduidelijk is of verkavelingsplannen wel of niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen.
Vervolgens heeft het Gerecht overwogen dat de bebouwingsregels in het verkavelingsplan Toni Kunchi niet overeenstemmen met de bebouwingsregels in het EOP en om die reden op grond van de overgangsbepalingen in het EOP buiten toepassing moeten blijven. Over de bouwhoogte heeft het Gerecht overwogen dat de minister zonder nadere motivering is uitgegaan van een bouwhoogte van 8,85 m(eter), terwijl de Adviescommissie bezwaarschriften volgens de rekenmethode van het EOP uitgaat van een bouwhoogte van 10,08 m. Vaststaat in ieder geval dat de bouwhoogte meer dan 8 m bedraagt. Het EOP schrijft in zo'n geval voor dat er over de bouwhoogte een belangenafweging wordt gemaakt, maar dat heeft de minister niet gedaan. De beschikking van 30 september 2019 moet om die reden worden vernietigd. Het Gerecht heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de minister in een nadere motivering nog steeds niet deugdelijk heeft onderbouwd waarom de bouwhoogte 8,85 m bedraagt. Verder bevatten het verweerschrift en de nadere motivering de conclusie dat er geen sprake is van hinder voor omwonenden, maar de vereiste daaraan ten grondslag liggende belangenafweging ontbreekt. De minister is opgedragen deze belangenafweging alsnog te maken met inachtneming van de uitspraak, waarbij de minister uit dient te gaan van een bouwhoogte van 10,08 m.

Nieuwe beschikkingen

5. Bij beschikking van 12 april 2022 heeft de minister het bezwaar van [appellant] van 26 april 2018 gegrond verklaard en de bouwvergunning herroepen. Deze beschikking heeft de minister vervolgens bij beschikking van 6 mei 2022 ingetrokken en het door [appellant] gemaakte bezwaar van 26 april 2018 opnieuw ongegrond verklaard. Op grond van artikel 78c van de Landsverordening administratieve rechtspraak wordt het hoger beroep van [appellant] geacht mede betrekking te hebben op de beschikking van 6 mei 2022. In de nieuwe beschikking heeft de minister alsnog een nadere motivering gegeven over de wijze waarop de bouwhoogte is berekend en hoe de belangen zijn afgewogen. Daarvoor heeft de minister verwezen naar het advies van de Adviescommissie van 31 mei 2019, met uitzondering van hetgeen is opgenomen over de berekening van de bouwhoogte. Voor de belangenafweging over de bouwhoogte is verwezen naar het advies van de dienst Ruimtelijke Ordening en Planning (hierna: ROP) van 4 mei 2022. [appellant] heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de beschikking van 6 mei 2022 en heeft daartegen beroepsgronden aangevoerd.

Hoger beroep

Volgorde van bespreking

6. Het Hof zal eerst het hoger beroep van [appellant] tegen de aangevallen uitspraak bespreken. Daarna bespreekt het Hof het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen de beschikking van 6 mei 2022.

Hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak

7. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat het Gerecht ten onrechte heeft geprobeerd de formele bestuurlijke lus toe te passen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, stelt het Hof vast dat het Gerecht de formele bestuurlijke lus niet heeft toegepast. Deze beroepsgrond kan daarom niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
8. Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen het oordeel van het Gerecht dat het verkavelingsplan Toni Kunchi buiten toepassing moet blijven. Het buiten toepassing laten van een verkavelingsplan is volgens hem in strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. Het feit dat het EOP een landsverordening is, maakt volgens hem niet dat het EOP het verkavelingsplan volledig opzij kan zetten. Het verkavelingsplan heeft juridisch gewicht omdat dat op basis van dwingende afspraken tussen verkavelaars en het Bestuurscollege van het toenmalige eilandgebied Curaçao tot stand is gekomen. De belangrijkste gemaakte afspraak is dat per perceel niet meer dan één woning mag worden gebouwd. [appellant] mocht verwachten dat de bouwaanvraag aan die belangrijke afspraak in het verkavelingsplan zou worden getoetst. Net als in eerste aanleg wijst [appellant] op de uitspraak van het Hof van 7 mei 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:222. Anders dan het Gerecht heeft overwogen, is de nu voorliggende situatie vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van 7 mei 2019. Weliswaar heeft het Hof in de uitspraak van 27 juli 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:142 geoordeeld dat een verkavelingsplan buiten toepassing moet worden gelaten als dat in strijd is met het EOP, maar het Hof heeft dat in die uitspraak niet als algemene regel geformuleerd. Ook heeft het Hof geen afstand genomen van de uitspraak van 7 mei 2019.
Verder voert hij aan dat het buiten toepassing laten van verkavelingsregels zonder enige belangenafweging onrechtmatig is. De overgangsbepaling in artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP kan niet los worden gezien van de overige bepalingen van het EOP die telkens een belangenafweging voorschrijven. Ook voert [appellant] aan dat voor het buiten toepassing laten eerst een formele procedure zou moeten worden doorlopen, zoals ook is opgenomen in artikel 20, vijfde lid, onder a, van het EOP.

Het toetsingskader

9. Gelet op artikel 22, achtste lid, van de Bwv wordt een bouwaanvraag getoetst aan de bestemmingsvoorschriften van een goedgekeurd ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorend bij een goedgekeurd verkavelingsplan. Het Hof stelt vast dat voor het bij de bouwaanvraag betrokken perceel, (bestemmings)voorschriften zowel in een ontwikkelingsplan als in een verkavelingsplan zijn opgenomen.
9.1.
Wat het ontwikkelingsplan betreft, is het perceel in het EOP bestemd als "Stedelijk woongebied". Artikel 3, tweede lid, onder a, van de bijbehorende bestemmingsvoorschriften staat bebouwing en andere voorzieningen toe ten behoeve van onder meer woondoeleinden. Daarmee is dus onder meer de bouw van een flat toegestaan. Verder zijn er onder h voorschriften gegeven over de bouw van een flat op een bouwperceel waarop slechts één woning staat of mag worden gebouwd.
9.2.
Wat het verkavelingsplan betreft, maakt het perceel deel uit van het bij brief van 5 maart 1966 door het bestuurscollege goedgekeurde verkavelingsplan "Toni Koentje, P.A. 65-14a, blad 5-M-62" (hierna: verkavelingsplan Toni Kunchi). Op grond van de bijbehorende voorschriften mag per perceel niet meer dan één woning worden gebouwd.
Wat is een goedgekeurd verkavelingsplan?
10. De minister stelt zich op het standpunt dat niet alle verkavelingsplannen als goedgekeurde verkavelingsplannen in de zin van artikel 22, achtste lid, van de Bwv kunnen worden beschouwd. Volgens de minister gaat het uitsluitend om verkavelingsplannen die op grond van de Landsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao (hierna: EROC) tot stand zijn gekomen. Het verkavelingsplan Toni Kunchi is tot stand gekomen op grond van de reeds ingetrokken paragraaf 10 van de Bwv zodat dat geen verkavelingsplan is als bedoeld in artikel 22, achtste lid, van de Bwv. Het Hof volgt de minister niet in dat verweer en overweegt daarover het volgende.
10.1.
Vóór de totstandkoming van de EROC werden verkavelingsplannen vastgesteld op grond van paragraaf 10 van de Bwv (zie ook de uitspraak van het Hof van 23 december 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:239). Deze plannen werden opgesteld naar aanleiding van een voornemen van een grondeigenaar tot het oprichten of uitbreiden van woningcomplexen. Zij bevatten niet alleen voorschriften over de aan te leggen wegen zoals bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Bwv, maar ook bebouwingsvoorschriften. Deze verkavelingsplannen werden, samen met de voorschriften over de wegen en de bebouwing, goedgekeurd door het Bestuurscollege. Met de invoering van de Landsverordening grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning (hierna: Lvgro) op 15 februari 1982 en de EROC op 3 oktober 1983 is de figuur van het ontwikkelingsplan ontstaan. Het stellen van bebouwingsvoorschriften in een verkavelingsplan is daarmee overbodig geworden. Paragraaf 10 van de Bwv is dan ook door middel van artikel 42, onder k, van de EROC ingetrokken. Toch was het Bestuurscollege op grond van hoofdstuk XIV van de EROC bevoegd om nog gedurende vijf jaar verkavelingsplannen goed te keuren. Uit de memorie van toelichting bij de EROC volgt dat deze bevoegdheid was opgenomen ter overbrugging van de periode totdat de eerste ontwikkelingsplannen door de Eilandsraad van het toenmalige eilandgebied Curaçao zouden worden voorbereid. Deze overbruggingsperiode was nodig omdat zonder paragraaf 10 van de Bwv geen wettelijke mogelijkheid bestond om in een verkavelingsplan, zoals toen gebruikelijk was, afspraken te maken over de bebouwing van een kavel, aldus de memorie van toelichting.
10.2.
Gelet hierop volgt het Hof de minister in het standpunt dat er een onderscheid kán worden gemaakt tussen verkavelingsplannen die op grond van paragraaf 10 van de Bwv tot stand zijn gekomen en die op grond van hoofdstuk XIV van de EROC tot stand zijn gekomen. Dat onderscheid leidt er echter niet toe dat alleen laatstbedoelde verkavelingsplannen als een goedgekeurd verkavelingsplan in de zin van artikel 22, achtste lid, van de Bwv kunnen worden aangemerkt. Ten eerste geeft de tekst van dat artikel daar geen enkel aanknopingspunt voor omdat daarin geen onderscheid is gemaakt tussen een verkavelingsplan dat op basis van de Bwv of de EROC tot stand is gekomen. Artikel 22, achtste lid, gaat slechts uit van een goedgekeurd verkavelingsplan en voor beide typen verkavelingsplannen geldt dat die door het Bestuurscollege moeten worden goedgekeurd. De hiervoor genoemde memorie van toelichting geeft ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat met een goedgekeurd verkavelingsplan uitsluitend een verkavelingsplan is bedoeld dat op grond van de EROC tot stand is gekomen en is goedgekeurd. Dat het om beide typen verkavelingsplannen gaat, strookt ook met het EOP waarin voor wat het overgangsecht betreft ook is uitgegaan van beide typen verkavelingsplannen. Daarnaast acht het Hof het gelet op de rechtszekerheid onwenselijk om artikel 22, achtste lid, van de Bwv zo uit te leggen dat slechts hoeft te worden getoetst aan verkavelingsplannen die op grond van de EROC tot stand zijn gekomen. Niet gebleken is dat er in de praktijk een onderscheid is gemaakt tussen beide typen plannen. Zo werden beide typen plannen als toetsingskader voor bouwaanvragen gebruikt. Dat de minister onlangs is gaan twijfelen over de rechtsgeldigheid van de verkavelingsplannen die op basis van de Bwv tot stand zijn gekomen, is onvoldoende om nu te oordelen dat met een goedgekeurd verkavelingsplan slechts plannen zijn bedoeld die op grond van de EROC tot stand zijn gekomen. Voor de vraag of een bouwaanvraag aan een verkavelingsplan moet worden getoetst is dus slechts van belang of er voor de bij de bouwaanvraag betrokken gronden een door het Bestuurscollege goedgekeurd verkavelingsplan is. Of dat goedgekeurde verkavelingsplan op grond van de Bwv of de EROC tot stand is gekomen, doet niet ter zake.
Moet het verkavelingsplan Toni Kunchi buiten toepassing worden gelaten?
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de bouwaanvraag van [vergunninghouder] getoetst aan de onder 8.1 en 8.2 weergegeven voorschriften van het EOP en het verkavelingsplan Toni Kunchi. Deze voorschriften stemmen niet met elkaar overeen. Op grond van het EOP is op het perceel onder meer de bouw van een flat toegestaan, terwijl op grond van het verkavelingsplan op het perceel slechts één woning mag worden gebouwd. Alleen al hierom kan de uitspraak van het Hof van 7 juni 2019 [appellant] niet baten, omdat het Hof in die uitspraak heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de voorschriften van het EOP en het in die zaak van toepassing zijnde verkavelingsplan niet met elkaar overeenstemmen. Het was in die zaak dan ook niet nodig om te beoordelen of het verkavelingsplan op grond van artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP buiten toepassing moest blijven. Dat ligt anders in het nu ter beoordeling voorliggende geval, omdat er in dit geval wel sprake is van een conflict tussen de voorschriften van het EOP en een verkavelingsplan.
11.1.
Bij een conflict tussen voorschriften moet worden beoordeeld welk voorschrift voor moet gaan en dus welk voorschrift buiten toepassing moet blijven. De Bwv bevat daarover geen bepaling, maar het EOP wel. Artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP bepaalt dat de voorschriften van een verkavelingsplan buiten toepassing moeten blijven indien deze niet overeenstemmen met globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften. Gelet hierop moet het voorschrift in het verkavelingsplan Toni Kunchi dat bepaalt dat slechts de bouw van één woning is toegestaan in dit geval buiten toepassing blijven. Het Hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat daarvoor eerst een belangenafweging moet worden gemaakt of een formele procedure moet worden doorlopen. De tekst van artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP geeft daar geen enkele aanleiding toe. Ook is er geen grond voor het oordeel dat, ondanks de overgangsregeling in artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP, meer gewicht moet worden toegekend aan de voorschriften van het verkavelingsplan Toni Kunchi dan aan de voorschriften van het ontwikkelingsplan. Daartoe is, naast de redenen die het Gerecht in de aangevallen uitspraak heeft gegeven, het volgende van belang.
11.2.
Een ontwikkelingsplan, en uitdrukkelijk dus niet een verkavelingsplan, is het in de Lvgro en de EROC wettelijk aangewezen instrument om de op langere termijn na te streven ontwikkeling van een bepaald gebied aan te geven. Het EOP is een dergelijk ontwikkelingsplan en geeft daarmee, anders dan het verkavelingsplan Toni Kunchi, de meest recente inzichten weer over de gewenste ontwikkelingen in een bepaald gebied, in dit geval Toni Kunchi. Daarnaast is van belang dat het EOP tot stand is gekomen volgens een in de Lvgro en de EROC voorgeschreven procedure waardoor de totstandkoming van een ontwikkelingsplan met de nodige procedurele waarborgen, zoals inspraak, is omkleed. Ook is het EOP vastgesteld door de Eilandsraad, het orgaan van gekozen volksvertegenwoordigers binnen het toenmalige eilandgebied Curaçao. Dat kan niet worden gezegd van het verkavelingsplan Toni Kunchi dat door het Bestuurscollege is opgesteld en goedgekeurd in samenspraak met de desbetreffende grondeigenaar. Dat [appellant] verwachtte dat het verkavelingsplan Toni Kunchi het bestaande ruimtelijke kader weergaf en dat alle bouwaanvragen daaraan zouden worden getoetst, kan er niet toe leiden dat het EOP, het wettelijke instrument voor ruimtelijke ordening dat democratisch tot stand is gekomen, niet als zodanig mag worden toegepast. Dat het EOP het wettelijke instrument voor ruimtelijke ordening is, leidt er juist toe dat aan het EOP een groter gewicht moet worden toegekend dan aan een verkavelingsplan. De Eilandsraad heeft dat ook als zodanig tot uitdrukking gebracht in het overgangsrecht dat in artikel 20, vijfde lid, van het EOP is opgenomen.
11.3.
Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht op goede gronden overwogen dat het bebouwingsvoorschrift uit het verkavelingsplan Toni Kunchi buiten toepassing moet blijven en dat de minister de bouwaanvraag in dit geval alleen aan het EOP moet toetsen. Het betoog slaagt niet.
Beroep van rechtswege tegen de beschikking van 6 mei 2022
12. [appellant] voert aan dat de minister nog steeds geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Er is alleen gewicht toegekend aan het belang van [vergunninghouder], terwijl hij alleen maar uit financiële overwegingen hoger dan 8 m wil bouwen. Als gevolg daarvan zal het woon en leefklimaat van [appellant] onaanvaardbaar worden aangetast. Ten eerste is er gelet op de inkijkmogelijkheid vanuit de flat naar de woning van [appellant] sprake van een onaanvaardbare inbreuk op zijn privacy. Ten tweede zorgt de overschrijding van de maximale bouwhoogte voor onrechtmatige hinder omdat [appellant] er altijd van uit is gegaan dat zijn uitzicht vrij zou blijven. Onder verwijzing naar een taxatierapport van 22 juli 2019 voert hij aan dat als gevolg van verlies van privacy en uitzicht zijn woning minder waard zal zijn. Ook om die reden had zijn belang zwaarder moeten wegen dan het belang van [vergunninghouder].
12.1.
Het Hof stelt vast dat de minister in de beschikking van 6 mei 2022 en het bijbehorende advies van ROP van 4 mei 2022 is uitgegaan van een bouwhoogte van 10,08 m. Gelet op artikel 3, tweede lid, onder d, van het EOP moet de minister slechts het met de 2,08 m extra bouwhoogte te dienen belang afwegen tegen de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving die door de grote bouwhoogte eventueel kan ontstaan.
Uit het advies volgt dat een overschrijding van 2,08 m van de maximale bouwhoogte nodig is omdat [vergunninghouder] een flat met drie woonlagen wenst zodat hij en zijn twee zoons ieder een eigen woonlaag hebben. Er is gekozen voor een gestapelde woning zodat op het perceel voldoende ruimte overblijft voor een tuin en parkeerplaatsen. Ook is er daardoor voldoende vrije ruimte ten opzichte van het perceel van de buren. In het advies is bezien welke gevolgen de bouwhoogte heeft voor de toetreding van licht en lucht in de woning van [appellant] en de gevolgen voor zijn privacy. Ook is bezien of de bouwhoogte ontsierend is voor de omgeving. Daarbij is niet alleen de 2,08 m extra bouwhoogte betrokken, maar de totale bouwhoogte van 10,08 m. Over licht en lucht staat in het advies dat de toetreding daarvan niet zal veranderen door de ligging van de woning van [appellant] ten opzichte van de flat. Wat de privacy betreft is onderzocht in hoeverre er inkijk is vanuit de flat op de woning van [appellant]. Blijkens het advies kan er vanuit de ramen van de slaapkamers aan de achtergevel van de flat worden gekeken naar het terrein van [appellant]. Deze ramen bevinden zich op een afstand van 6,5 m van de erfgrens. Ook vanuit de ramen op de eerste en tweede verdieping is er deels zicht op de tuin en woning van [appellant], maar de afstand tussen de gevel van de flat en de gevel van [appellant] bedraagt ongeveer 24 m. De mogelijke inkijk op de woning is gelet op de afstanden van geringe aard. Bovendien bedraagt de afstand tussen de gevel van de flat en de erfgrens meer dan 2 m. Die afstand is gelijk aan de afstand genoemd in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, zodat er voor wat betreft inkijk geen sprake kan zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering of onrechtmatige hinder. Over de mogelijke ontsiering van de omgeving is vermeld dat het perceel in een bestaande woonwijk ligt die zich kenmerkt door percelen met grote hoogteverschillen. Het perceel waarop de flat wordt gebouwd bevindt zich op het laagst gelegen gedeelte van de Kaya P. Sutherland en is 2 m ingegraven. De gemiddelde hoogte van de daken in Kaya P. Sutherland ligt tussen de 31,1 en 38,6 boven het Normaal Midden Peil. De hoogte van het dak van de flat is 33,7 boven dat Peil en valt dus binnen het bereik van hoogtes van de andere woningen in de straat. Verder is de flat niet afwijkend van de gangbare architectuur of hedendaagse manieren van bouwen. Van een ontsiering van de omgeving is geen sprake, aldus het advies van ROP.
12.2.
Het Hof overweegt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] als gevolg van de overschrijding van 2,08 m niet onaanvaardbaar zal worden gehinderd. Ter zitting is met behulp van de bouwtekeningen vastgesteld dat alleen het trappenhuis en het platte dak dat omrand is met een muurtje van 90 cm de bouwhoogte van 8 m overschrijden. Dat het platte dak als dakterras zal worden gebruikt, blijkt niet uit de bouwtekening. Gelet op de gebruiksmogelijkheden van het trappenhuis en het platte dak en de afstanden tussen de flat en de woning van [appellant] is daarom geen sprake van een onaanvaardbare schending van privacy als gevolg van inkijk. Weliswaar heeft de overschrijding van de bouwhoogte van 2,08 m enige gevolgen voor de privacy en het uitzicht van [appellant], maar die gevolgen zijn niet dusdanig groot dat de belangenafweging in het voordeel van [appellant] had moeten uitvallen. Er is immers geen garantie om gevrijwaard te blijven van een aantasting van privacy of uitzicht. Dat [appellant] niet had verwacht dat er naast hem een flat zou worden gebouwd, betekent niet dat daardoor zijn privacy en uitzicht onaanvaardbaar worden aangetast. Voorts blijkt uit het overgelegde taxatierapport niet dat de waarde van de woning van [appellant] door de overschrijding van de bouwhoogte van 2,08 m minder waard wordt. De minister heeft dan ook het belang van [vergunninghouder] bij een hogere bouwhoogte zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij een bouwhoogte van 8 m. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

13. Het hoger beroep van [appellant] tegen de aangevallen uitspraak is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht moet, voor zover deze door [appellant] is aangevallen, worden bevestigd.
13. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen de beschikking van 6 mei 2022 is ongegrond. Dit betekent dat de minister het bezwaar van [appellant] van 26 april 2018 ongegrond heeft mogen verklaren. De bouwvergunning blijft dus in stand.
13. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevallen;
II.
verklaarthet van rechtswege ontstane beroep van P.H.M. [appellant] tegen de beschikking van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning van 6 mei 2022 met kenmerk 2022/012312-A,
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

[…]
Artikel 78c
1. Een hoger beroep heeft mede betrekking op een beschikking ter uitvoering van de uitspraak van het Gerecht, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Indien een bestuursorgaan een beschikking geeft ter uitvoering van een uitspraak van het Gerecht en tegen die uitspraak hoger beroep is ingesteld, doet het bestuursorgaan van die beschikking onverwijld mededeling aan het Hof.

Landsverordening grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning

[…]
Artikel 7
1. Met inachtneming van bij eilandsverordening te stellen regelen stellen eilandsraden voor hun eilandgebied een of meer ontwikkelingsplannen vast, waarin de op langere termijn na te streven ontwikkeling van het daarin begrepen gebied wordt aangegeven. Bij deze plannen houden zij rekening met de algemene doelstellingen, vermeld in artikel 3, en, indien een ontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 4 is vastgesteld, met het ontwikkelingsprogramma.
[…]
Artikel 9
1. De eilandsraad kan in het ontwikkelingsplan bestemmingsvoorschriften opnemen voor in het plan begrepen grond.
2. Deze voorschriften worden vervat in een of meer afzonderlijke bestemmingskaarten met bijbehorende bepalingen.
3. Met inachtneming van de bij de in artikel 7, eerste lid, bedoelde eilandsverordening te stellen regelen, kunnen de bestemmingsvoorschriften beperkingen inhouden ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen grond en van het gebruik van die grond en de zich daarop bevindende opstallen.

Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao

[…]
Hoofdstuk II Ontwikkelingsplannen
Artikel 2
Het ontwikkelingsplan geeft de op langere termijn na te streven ontwikkeling van het daarin begrepen gebied aan, waarbij rekening wordt gehouden met de algemene doelstellingen en met het ontwikkelingsprogramma respectievelijk vermeld in de artikelen 3 en 4 van de Landsverordening.
[…]
Hoofdstuk XIV Verkavelingsplannen
Artikel 33
Voor een periode van ten hoogste vijf jaar na de inwerkingtreding van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao geldt de navolgende overgangsregeling voor het verkavelen van grond, voor gebieden waarvoor geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 25 is genomen, of geen ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften ter inzage is gelegd.
[…]
Hoofdstuk XV Overgangs- en slotbepalingen
[…]
Artikel 42
Met ingang van de datum, waarop deze eilandsverordening in werking treedt of op zodanig ander tijdstip als bij het in artikel 41, tweede lid bedoelde eilandsbesluit wordt bepaald, wordt de Bouw- en Woningverordening 1935 (PB 1952, no. 14) gewijzigd als volgt:
[…]
e. aan het slot van artikel 22 worden ingevoegd lid 7 en 8 luidende:
[…]
8. Dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
[…]
k. Paragraaf 10 vervalt.
[…]

Landsverordening Eilandelijk ontwikkelingsplan Curaçao

[…]
Artikel 3. Stedelijk woongebied
[…]
2.
a. Toegestaan zijn bebouwing en andere voorzieningen ten behoeve van:
1. Woondoeleinden;
[…]
d. Indien bouwvergunning wordt aangevraagd voor bebouwing met een grote bouwhoogte dan 8 meter, dient een afweging plaats te vinden tussen het met die grotere bouwhoogte te dienen belang en de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving, welke door die grotere bouwhoogte eventueel kan ontstaan.
[…]
h. Indien bouwvergunning of bestemmingswijziging wordt aangevraagd voor de bouw van een flat op een bouwperceel, waarop slechts 1 woning staat of mag worden gebouwd, geldt, indien er geen andere stedenbouwkundige beletselen zijn, als uitgangspunt, dat:
1. Per woning in die flat tenminste een oppervlakte van 200 m2 van het bouwperceel beschikbaar moet zijn;
2. Per woning in die flat tenminste 1 parkeerplaats op het bouwperceel beschikbaar moet zijn.
[…]
Artikel 20. Overgangsrecht
[…]
5.
a. Rechtsgeldige verkavelingsplannen, welke tot stand zijn gekomen op grond van paragraaf 10 van de Bouw- en woningverordening 1935 of op grond van de overgangsregeling van hoofdstuk XIV EROC blijven van kracht behoudens intrekking of wijziging ervan op de wijze, zoals voor beide typen van verkavelingsplannen gebruikelijk was.
b. Voor zover de globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met de onder a bedoelde verkavelingsplannen, blijven deze laatste buiten toepassing.
[…]

Bouw- en woningverordening 1935

[…]
Paragraaf 4. Bouwvergunningen en eisen aan de weg te stellen
[…]
Artikel 22
Een beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering is steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op een of meer der volgende omstandigheden:
[…]
8. Dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
[…]
Paragraaf 10. Voorschriften bij het oprichten of uitbreiden van woningcomplexen (VERVALLEN)
Artikel 39
1. De eigenaar van gronden, die voornemens is daarop meer dan drie woningen op te richten of te laten oprichten, of het aantal woningen op die gronden tot meer dan drie uit te breiden, is verplicht, alvorens daarmede een aanvang te maken, bij het bestuurscollege een plan van bebouwing in dubbel op een schaal 1:1000 in te dienen, aangevende de gronden, die voor wegen zullen worden opengelaten.
2. Het bestuurscollege stelt op het plan het aantal, de richting, de lengte en de breedte van de aan te leggen wegen vast en doet een der dubbelen aan de eigenaar terugzenden.
Artikel 40
1. De eigenaar is verplicht op zodanige tijdstippen als naar mate van de voortgang der werkzaamheden telkens door het bestuurscollege zal worden bepaald, de in het tweede lid van het vorig artikel bedoelde wegen te doen aanleggen.
2. De eigenaar is verplicht de aanleg te doen plaats hebben naar de aard van het te bebouwen gedeelte en overeenkomstig de werkwijze als toegepast in de naburige en soortgelijke complexen, in ieder bijzonder geval door het bestuurscollege vast te stellen.
Artikel 41
1. Het is verboden op de gronden, bestemd voor de in het tweede lid van artikel 39 bedoelde wegen enig gebouw op te richten, te laten oprichten of te hebben.
2. Wanneer het bestuurscollege besluit in deze gronden greppels, buizen, leidingen, kabels of riolering vanwege het eilandsbestuur te doen aanbrengen, of tot het aanleggen of hebben daarvan aan natuurlijke personen of rechtspersonen vergunning te verlenen, zal, indien omtrent de vergoeding van mogelijke schade of omtrent de aankoop van bedoelde grond geen overeenstemming wordt verkregen, worden overgegaan tot onteigening overeenkomstig de voorschriften van de Onteigeningsverordening (P.B.1935, no.19) zoals deze is of zal worden gewijzigd.