ECLI:NL:OGHACMB:2019:239

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
CUR2018H00293
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verlening van een bouwvergunning in het kader van het ontwikkelingsplan Wechi

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlening van een bouwvergunning voor de bouw van 62 woningen in Wechi. De appellanten, een vereniging en een stichting, hebben in hoger beroep de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao aangevochten, die eerder hun beroep tegen de bouwvergunning ongegrond had verklaard. De minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning had op 1 februari 2016 een bouwvergunning verleend aan de stichting Fundashon Kas Popular (FKP) voor de bouw van deze woningen, ondanks dat er nog geen ontwikkelingsplan voor Wechi was vastgesteld.

Het Hof heeft overwogen dat het Gerecht terecht heeft getoetst of de bouwvergunning moest worden geweigerd op basis van de weigeringsgronden in artikel 22 van de Bouw- en Woningverordening (BWV). Het Hof concludeert dat er geen weigeringsgrond aanwezig was en dat de bouwvergunning dus niet in strijd met de wet is verleend. De appellanten voerden aan dat de minister in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) had gehandeld door niet te beslissen op bezwaarschriften tegen het ontwerp-ontwikkelingsplan. Het Hof oordeelde dat deze argumenten niet opgingen, omdat de situatie zoals beschreven in de rechtsoverwegingen van het Gerecht leidde tot de conclusie dat de bouwvergunning rechtmatig was verleend.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent de verlening van bouwvergunningen en de noodzaak van een vastgesteld ontwikkelingsplan voor het gebied.

Uitspraak

CUR2018H00293
Datum uitspraak: 23 december 2019
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de vereniging [naam], en
2. de stichting [naam],
beide gevestigd in Curaçao,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 juli 2018 in zaak nr. CUR201601282 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning
Procesverloop
Bij beschikking van 1 februari 2016 heeft de minister aan de stichting Fundashon Kas Popular (hierna: FKP) een bouwvergunning verleend voor de bouw van 62 woningen te Wechi, zoals weergegeven op de daarbij vermelde bouw- en situatietekeningen.
Bij uitspraak van 11 juli 2018 (ECLI:NL:OGEAC:2018:172) heeft het Gerecht het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De minister en FKP hebben een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2019, waar appellanten, vertegenwoordigd door hun onderscheiden voorzitters Y. Raveneau en L. Narain, bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. A.C. van Hoof en L. Davelaar, beiden advocaat, vergezeld door G. Hollander, werkzaam bij het Ministerie, zijn verschenen. Voorts is FKP ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door haar directeur A. Con, vergezeld door M.A. Becher, bestuurslid van FKP, en J. de Wind, jurist werkzaam bij FKP, bijgestaan door mr. H.W. Braam, advocaat.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Het Gerecht heeft de door de minister en FKP in beroep naar voren gebrachte betogen, er toe strekkende dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, in rechtsoverweging 2 van zijn uitspraak terecht verworpen.
Appellanten betogen dat het Gerecht niet heeft onderkend dat de minister niet bevoegd is een bouwvergunning te verlenen totdat er een ontwikkelingsplan en/of een verkavelingsplan voor Wechi is vastgesteld dan wel goedgekeurd.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het ontwerp-ontwikkelingsplan Wechi in procedure is gebracht en van 12 maart 2006 tot en met 19 april 2006 ter inzage is gelegd. Onder meer appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het ontwerp-ontwikkelingsplan. Op dit bezwaar is nog niet beslist. Het ontwerp-ontwikkelingsplan is nog niet vastgesteld en voor Wechi gelden geen bestemmingsvoorschriften.
3.2. Op grond van artikel 22a, eerste lid van de Bouw- en Woningverordening (hierna: de BWV) houdt het Bestuurscollege de beslissing op het verzoek om bouwvergunning aan, indien er geen grond is die vergunning te weigeren en (onder andere) een ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften ter inzage is gelegd. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat deze aanhoudingsverplichting is doorbroken, nu de in het tweede lid van dat artikel bedoelde termijn voor vaststelling van het ontwerp-ontwikkelingsplan, neergelegd in artikel 11, negende lid, van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao (AB 1980, no. 6; hierna: EROC), ten tijde van het geven van de bij het Gerecht bestreden beschikking reeds lang was verstreken. Voorts heeft het Gerecht terecht overwogen dat artikel 22a, derde lid, van de BWV alleen betrekking heeft op het geval dat de aanhoudingsplicht nog geldt. Daaraan voegt het Hof toe dat ook artikel 22a, vierde lid, van de BWV, alleen geldt in het geval dat de aanhoudingsplicht niet is doorbroken.
3.3. De figuur van het verkavelingsplan is ontstaan op grond van paragraaf 10 (Voorschriften bij het oprichten of uitbreiden van woningcomplexen, artikel 39 en verder) van de BWV. Deze paragraaf en de figuur van het verkavelingsplan zijn vervallen met inwerkingtreding van de EROC op 3 oktober 1983. In hoofdstuk XIV (Verkavelingsplannen, artikel 33 en verder) van de EROC is een overgangsregeling voor het verkavelen van grond opgenomen. Die overgangsregeling geldt indien voor een gebied nog geen ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften ter inzage is gelegd. Nu niet in geschil is dat voor Wechi een ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften ter inzage is gelegd, mist de overgangsregeling voor het verkavelen van grond uit de EROC toepassing.
3.4. De conclusie is dat, nu voor Wechi nog geen ontwikkelingsplan is vastgesteld en de overgangsregeling voor het verkavelen van grond toepassing mist, het Gerecht terecht heeft getoetst of de verlening van de bouwvergunning moet worden geweigerd op een of meer van de in artikel 22 van de BWV, aanhef en onder 1 tot en met 8 genoemde weigeringsgronden. Dat artikel behelst een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat houdt in dat een bouwvergunning alleen op de in die bepaling vermelde gronden mag worden geweigerd, terwijl als zo een weigeringsgrond zich voordoet de bouwvergunning op grond daarvan moet worden geweigerd. Op dit punt komt de minister geen nadere beleidsruimte toe. Voor een afweging van belangen zoals appellant die gelet op hetgeen in hoger beroep en ter zitting van het Hof is aangevoerd bepleit biedt dit artikel dus geen ruimte.
4. Het Gerecht heeft in rechtsoverweging 4 van zijn uitspraak terecht en op goede gronden overwogen dat de bouwvergunning niet is verleend in strijd met artikel 22, aanhef en onder 7, van de BWV. De argumenten die appellanten in hoger beroep in dit verband onder verwijzing naar het concept-ambtsbericht van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao over het ontwerp-ontwikkelingsplan Wechi 2006 aanvoeren, doet aan deze rechtsoverweging niet af. In dit ambtsbericht gaat het over de planologische invulling van het gehele gebied Wechi met vele honderden woningen, terwijl het in deze zaak gaat om de bouw van 62 woningen in een klein deel van dat gebied. Dat dit bouwplan de eerste fase vormt van het meeromvattende plan voor de invulling van het gehele gebied, doet er niet aan af dat dit bouwplan als op zichzelf staand beoordeeld moet worden. Voor eventuele andere woningen zal een nieuwe procedure moeten worden gevolgd. Strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel doet zich, anders dan appellanten betogen, op dit punt dan ook niet voor.
5. Appellanten betogen verder dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) alsmede het rechtszekerheids-, legaliteits- en fair play-beginsel, door niet te beslissen op de tegen het ontwerp-ontwikkelingsplan ingediende bezwaarschriften, waardoor er niet tot een bestemming is gekomen en zonder de nodige waarborgen feitelijk is overgegaan tot het bestemmen van Wechi als gebied waar onbelemmerd gebouwd mag worden. De minister heeft volgens appellanten ook gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM. Onder de bescherming van dat artikel valt ook het tegengaan van aantasting van het milieu en (verkeers)overlast. Het is vaste rechtspraak dat voor een geslaagd beroep op dat artikel voldoende is dat het welzijn van mensen in het geding is en er geen rechtvaardig evenwicht is tussen conflicterende belangen.
5.1. Dat niet op de bezwaarschriften tegen het ontwerp-ontwikkelingsplan is beslist kon in de op dat plan betrekking hebbende procedure aan de orde worden gesteld. Nu dat niet is gebeurd moet worden uitgegaan van de situatie als beschreven in rechtsoverweging 3.1 tot en met 3.4. Dat met verlening van de gevraagde vergunning geen ontwikkelingsplan voor het betreffende perceel is vastgesteld, volgt uit het daar gestelde. Strijd met artikel 6 van het EVRM doet zich naar het oordeel van het Hof dan ook niet voor, nog daargelaten het antwoord op de vraag, of deze verdragsbepaling in de bestuurlijke fase van toepassing is. Strijd met één van de door appellanten in dit verband ingeroepen rechtsbeginselen doet zich evenmin voor.
5.2. Het betoog ten aanzien van artikel 8 van het EVRM is algemeen van strekking en niet nader toegelicht. De stelling van appellanten dat door de aantasting van het groengebied en belangrijk watervanggebied de leefbaarheid van Curaçao onder druk komt is door hen niet voldoende onderbouwd. Het is voorts aan appellanten om in het licht van die verdragsbepaling en in aanmerking genomen het limitatief-imperatief wettelijk stelsel te concretiseren welke belangen ten onrechte door de minister niet bij de besluitvorming zijn betrokken en dat en waarom een afweging van die belangen had moeten leiden tot weigering van de bouwvergunning.
5.2.1. Dit betoog faalt.
6. Ten slotte komt aan de stelling van appellanten dat het bouwplan geen enkel beleid ondersteunt noch aan hetgeen appellanten over de bedrijfsvoering van FKP hebben aangevoerd, bij de toetsing aan artikel 22 van de BWV betekenis toe. Hierin bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het Gerecht het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2019

BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6 Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de
bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of,
in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden
strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid
de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Artikel 8 Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingsplannen met bestemmingsvoorschriften

Artikel 11
1. Het ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften dan wel het ontwerp van bestemmingsvoorschriften ligt gedurende dertig dagen voor een ieder op het bestuurskantoor ter inzage.
9. De Eilandsraad stelt het ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften dan wel de ontwerp-bestemmingsvoorschriften binnen negentig dagen na afloop van de in lid 1 bedoelde termijn bij eilandsverordening vast.
Hij kan de vaststelling eenmaal voor ten hoogste eenzelfde termijn verdagen.

Hoofdstuk XIV Verkavelingsplannen

Artikel 33
Voor een periode van ten hoogste vijf jaar na de inwerkingtreding van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao geldt de navolgende overgangsregeling voor het verkavelen van grond, voor gebieden waarvoor geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 25 is genomen, of geen ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften ter inzage is gelegd.
Artikel 34
1. Het verkavelen van grond mag uitsluitend geschieden overeenkomstig een door het Bestuurscollege goedgekeurd verkavelingsplan.
2. Alvorens tot bebouwing van gronden met twee of meer gebouwen kan worden overgegaan is verkavelen verplicht.
3. Het Bestuurscollege is bevoegd van het bepaalde in lid 2 vrijstelling te verlenen.
Artikel 35
5. Het ontwerp-verkavelingsplan ligt gedurende vijftien dagen voor een ieder ter inzage op het bestuurskantoor.
Artikel 37
Het Bestuurscollege onthoudt aan het ontwerp zijn goedkeuring indien:
a. het te verkavelen terrein wegens zijn natuurlijke gesteldheid of wegens zijn vorm of afmetingen ongeschikt is voor de daarop voorgenomen bebouwing;
(…).

Hoofdstuk XV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39
3. Het goedgekeurde verkavelingsplan ligt op het bestuurskantoor voor een ieder ter inzage.
Artikel 42
Met ingang van de datum, waarop deze eilandsverordening in werking treedt of op zodanig ander tijdstip als bij het in artikel 41, tweede lid, bedoelde eilandsbesluit wordt bepaald, wordt de Bouw- en Woningverordening 1935 (PB 1952, no. 14) gewijzigd als volgt:
(…).
k. Paragraaf 10 vervalt.
(…).

Bouw- en Woningverordening 1935

§4. Bouwvergunningen en eisen aan de weg te stellen.

Artikel 22
Een beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering is steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op een of meer der volgende omstandigheden:
1. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwgedeelte niet voldoet aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening gegeven;
2. dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert;
3. dat de afmetingen der vertrekken of der trappen, of het aantal of de inrichting der privaten, of het aantal toegangswegen voor licht en lucht onvoldoende te achten zijn;
4. dat het gebruik van het gebouw of gebouwgedeelte schadelijk voor de openbare gezondheid of voor de gezondheid van de gebruikers te achten is;
5. dat het gebouw of gebouwgedeelte wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving ontsieren of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zijn zal;
6. dat de weg, waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen, welke betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard der woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de overheids- en nutsdiensten, gesteld worden.
7. dat het gebruik van het gebouw dan wel het gebruik van de zich aan, bij of in het gebouw bevindende of in het gebouw te realiseren faciliteiten, gevaar zal opleveren voor de veiligheid van het verkeer, de vrije loop van het verkeer zal hinderen, de bereikbarheid van de bebouwing in de omgeving zal verminderen of door har verkeersaantrekkend karakter de omgeving overlast zal bezorgen.
8. dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een goedgekeurd ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorend bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
9. dat voor het bouwplan een vergunning ingevolge de Monumentsverordening 1989 is vereist en deze niet is verleend.
10. dat ter voorkoming van ongewenste belasting van het milieu door het bouwen aan de bouwvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden.
Artikel 22a
1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 21 en 22 houdt het Bestuurscollege de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waar het gebouw zal worden opgericht, voordat de aanvraag is ingediend, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 25 van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao is genomen, dan wel een ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften, een ontwerp-bestemmingsvoorschriften of een ontwerp-herziening daarvan ter inzage is gelegd.
2. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit is vervallen of omtrent het ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften, dan wel de ontwerp-bestemmingsvoorschriften of de ontwerp-herziening daarvan onherroepelijk is beslist, dan wel de termijn, bedoeld in artikel 11, negende lid van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao is overschreden.
3. In afwijking van het eerste lid kan het Bestuurscollege de vergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met de ontwerp-bestemmingsvoorschriften of met een ontwerp-herziening daarvan en na vaststelling en terinzagelegging is gebleken dat tegen de onderdelen waarop het bouwplan betrekking heeft geen beroep is ingesteld.
4. Tijdens de periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao kan het Bestuurscollege in afwijking van het bepaalde in lid 3 de vergunning verlenen indien:
a. voor het gebied waarop het bouwplan betrekking heeft nog geen bestemmingsvoorschriften van toepassing zijn;
b. het bouwplan past in het ontwerp-ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften dat voor het gebied waarop het bouwplan betrekking heeft wordt voorbereid;
c. na een bezwarenprocedure, waarbij het bouwplan tenminste vijftien dagen ter inzage heeft gelegen, een en ander overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 17 derde tot en met zesde lid van de Eilandsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning Curaçao, is gebleken dat de belangen van derden belanghebbenden in verhouding tot het door de vermelde realisering te dienen belang niet onevenredig worden geschaad.

§10. Voorschriften bij het oprichten of uitbreiden van woningcomplexen.

[VERVALLEN]
Artikel 39
1. De eigenaar van gronden, die voornemens is daarop meer dan drie woningen op te richten of te laten oprichten, of het aantal woningen op die gronden tot meer dan drie uit te breiden, is verplicht, alvorens daarmede een aanvang te maken, bij het bestuurscollege een plan van bebouwing in dubbel op een schaal 1:1000 in te dienen, aangevende de gronden, die voor wegen zullen worden opengelaten.
2. Het bestuurscollege stelt op het plan het aantal, de richting, de lengte en de breedte van de aan te leggen wegen vast en doet een der dubbelen aan de eigenaar terugzenden.