ECLI:NL:OGHACMB:2021:142

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
CUR2020H00424 en CUR2020H00426
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ingetrokken bouwvergunning en procesbelang in omgevingsrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de intrekking van een bouwvergunning door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning aan Stadsrust Private Foundation voor de bouw van een flatgebouwencomplex op percelen in Curaçao. De bouwvergunning was oorspronkelijk verleend op 10 juli 2018, maar werd ingetrokken op 19 november 2020. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van omwonenden tegen de bouwvergunning gegrond en vernietigde deze, wat leidde tot hoger beroep door zowel Stadsrust als de minister. De zaak werd behandeld op 1 juni 2021.

Het Hof oordeelde dat er procesbelang was voor Stadsrust en de minister, ondanks de intrekking van de bouwvergunning, omdat de overwegingen van het Gerecht over het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) en het verkavelingsplan gevolgen kunnen hebben voor toekomstige aanvragen. Het Hof concludeerde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat het EOP de bouw van appartementen op de percelen niet toestaat. Het Hof stelde vast dat de percelen bestemd zijn voor woondoeleinden en dat de regels van het verkavelingsplan niet in de weg staan aan de vergunningverlening voor bebouwing ten behoeve van woondoeleinden.

De conclusie van het Hof was dat het Gerecht de aangevallen uitspraak terecht, maar gedeeltelijk op onjuiste gronden, had gegrond verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en veroordeelde de minister tot vergoeding van proceskosten aan de omwonenden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 juli 2021.

Uitspraak

CUR2020H00424 en CUR2020H00426
Datum uitspraak: 27 juli 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Stadsrust Private Foundation, gevestigd in Curaçao (hierna: Stadsrust),
2. de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister),
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
20 november 2020 in zaak nr. CUR201802534, in het geding tussen:
1. wederpartij sub 1],
2. [wederpartij sub 2],
3. [wederpartij sub 3],
4. [wederpartij sub 4],
5. [wederpartij sub 5],
6. [wederpartij sub 6],
allen wonend in [woonplaats],
(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [wederpartij]),
en
de minister

Procesverloop

Bij beschikking van 10 juli 2018 (hierna: de bouwvergunning) heeft de minister aan Stadsrust een bouwvergunning verleend voor de bouw van een flatgebouwencomplex "Landhuis Stadsrust" met 60 wooneenheden op de percelen, kadastraal bekend als 5-1S-905 en 5-1S-886 (hierna: de percelen).
Bij beschikking van 19 november 2020 heeft de minister de bouwvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 20 november 2020 (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het door [wederpartij] tegen de bouwvergunning ingestelde beroep gegrond verklaard, de bouwvergunning vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de aanvraag van Stadsrust af te wijzen.
Tegen de aangevallen uitspraak hebben Stadsrust en de minister ieder voor zich hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 1 juni 2021. Verschenen zijn Stadsrust, vertegenwoordigd door mr. P. Blom, advocaat, de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Hoof, advocaat, en [medewerker], werkzaam bij de Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ordening en Planning, en [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 3] en [wederpartij sub 5], bijgestaan door mr. A.K.E. Henriquez, advocaat.

Overwegingen

Inleiding

De percelen liggen tussen de Kaya Panacea en de Nieuwe Caracasbaaiweg en hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1,3 ha. Op de percelen staat momenteel al een landhuis met een aantal bijgebouwen. [Wederpartij] wonen in de directe omgeving van de percelen en vrezen dat het flatgebouwencomplex hun woon- en leefklimaat zal aantasten. Hangende de procedure in beroep en (mede) naar aanleiding daarvan heeft Stadsrust haar bouwplannen gewijzigd. Zij is nu voornemens vijf in plaats van zeven flatgebouwen te bouwen, met een lagere bouwhoogte. Stadsrust heeft kenbaar gemaakt dat het bouwplan zoals vergund op 10 juli 2018 niet zal worden gerealiseerd en heeft de minister verzocht de bouwvergunning in te trekken. Vervolgens heeft de minister de bouwvergunning bij de beschikking van 19 november 2020 ingetrokken. Stadsrust heeft nog geen nieuwe aanvraag voor een bouwvergunning ingediend.
Het Gerecht heeft onder meer geoordeeld dat de voorschriften van het ter plaatse geldende Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (hierna: het EOP) en een verkavelingsplan de bouw van appartementen op de percelen niet toestaan. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de minister in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten dat het belang van Stadsrust bij een grotere bouwhoogte dan op grond van de bouwvoorschriften is toegestaan, moet prevaleren boven het belang van omwonenden om gevrijwaard te blijven van mogelijke hinder of ontsiering die als gevolg daarvan kan ontstaan. Stadsrust en de minister kunnen zich met deze oordelen niet verenigen.

Het procesbelang in hoger beroep

3. [ [Wederpartij] voeren aan dat Stadsrust en de minister geen procesbelang hebben bij hun hoger beroepen omdat de in beroep bestreden bouwvergunning inmiddels is ingetrokken.
3.1
Ter zitting hebben Stadsrust en de minister toegelicht dat hun hoger beroepen met name gericht zijn tegen de overweging van het Gerecht dat het EOP en het verkavelingsplan de bouw van appartementen op de percelen niet toestaan. Zij zijn het daarmee oneens en stellen dat dat oordeel, als het gezag van gewijsde krijgt, feitelijk ook gevolgen zal hebben voor een nieuwe aanvraag van Stadsrust en voor andere aanvragen voor een bouwvergunning op de percelen. Het Hof acht daarin een toereikend procesbelang gelegen. Het betoog van [wederpartij] slaagt niet. De hoger beroepen zijn ontvankelijk.
De intrekkingsbeschikking van 19 november 2020
4. Stadsrust en de minister voeren aan dat het Gerecht in de aangevallen uitspraak (van 20 november 2020) ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat de bouwvergunning reeds op 19 november 2020 was ingetrokken. Volgens hen hadden [wederpartij] door die intrekking geen belang meer bij een vernietiging van de bouwvergunning en had het Gerecht het beroep daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.1.
Artikel 9a, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"Het aanhangig zijn van beroep tegen een beschikking laat een bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van die beschikking onverlet.
Artikel 9b van de Lar, voor zover hier van belang, luidt:
"1. Indien een bestuursorgaan een beschikking als bedoeld in artikel 9a heeft gegeven, heeft het beroep mede betrekking op de nieuwe beschikking, tenzij deze geheel aan het beroep tegemoet komt.
[...]
4. Intrekking van de bestreden beschikking staat niet in de weg aan vernietiging van die beschikking, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft."
Artikel 16, tweede lid, van de Lar luidt:
"De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven."
Artikel 51 van de Lar luidt:
"1. De uitspraak van het Gerecht wordt zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt door mededeling daarvan in een openbare zitting van het Gerecht.
2. Van de uitspraak van het Gerecht zendt de griffier onverwijld na de openbaarmaking daarvan kosteloos een door hem getekend afschrift aan partijen."
4.2.
Het Hof stelt vast dat de minister de bouwvergunning bij de beschikking van 19 november 2020 heeft ingetrokken en dat de intrekkingsbeschikking een dag later, op 20 november 2020, per e-mail aan de gemachtigde van [wederpartij] en aan het Gerecht is verzonden. Gelet op artikel 16, tweede lid, van de Lar is de intrekkingsbeschikking dan gegeven op 20 november 2020. Het Hof stelt verder vast dat uit de gedingstukken blijkt dat het Gerecht de aangevallen uitspraak op eveneens 20 november 2020 openbaar heeft gemaakt door mededeling daarvan in een openbare zitting. Dat niet eerder dan op 23 november 2020 een afschrift aan partijen is verzonden betekent, gelet op artikel 51 van de Lar, niet dat de aangevallen uitspraak niet op 20 november 2020 openbaar is gemaakt. Van een situatie als bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de Lar was daarom geen sprake. Het Gerecht heeft geen aanleiding hoeven zien de intrekkingsbeschikking te betrekken bij de aangevallen uitspraak. Dit betoog van Stadsrust en de minister slaagt niet. Het Gerecht is terecht overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Het EOP en het verkavelingsplan
5. Stadsrust en de minister voeren aan dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat het EOP ter plaatse slechts een hoofdgebouw toestaat en dat dat hoofdgebouw op grond van het verkavelingsplan alleen in de vorm van een stenen woonhuis mag worden gerealiseerd. Volgens hen gaat het verkavelingsplan inderdaad uit van een stenen woonhuis per kavel, maar omdat het verkavelingsplan nooit is gerealiseerd is het onjuist om ervan uit te gaan dat het maximale aantal te bouwen woonhuizen al is bereikt met het bestaande landhuis.
Verder voeren zij aan dat het Gerecht het overgangsrecht van het EOP onjuist heeft toegepast. In het EOP is namelijk bepaald dat indien er strijd is tussen een verkavelingsplan en het EOP, het verkavelingsplan buiten toepassing moet worden gelaten. Het Gerecht heeft daarom ook ten onrechte overwogen dat op een van de percelen alleen bebouwing ten behoeve van detailhandel en dienstverlening is toegestaan en dus geen bebouwing voor woondoeleinden, zoals appartementen.
5.1. [
[Wederpartij] stellen zich op het standpunt dat de bebouwingsvoorschriften van het verkavelingsplan moeten worden gezien als een nadere invulling van de bestemmingsvoorschriften van het EOP. Daarvoor verwijzen zij naar de uitspraak van het Hof van 7 mei 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:222. Een bouwplan moet volgens hen daarom voldoen aan de bebouwingsvoorschriften van het verkavelingsplan.
5.2.
De percelen zijn in het EOP bestemd als "Stedelijk woongebied". Artikel 3, tweede lid, onder a, van de bijbehorende bestemmingsvoorschriften luidt:
"Toegestaan zijn bebouwing en andere voorzieningen ten behoeve van:
1.woondoeleinden;
2. bedrijfsdoeleinden:
3. detailhandelsdoeleinden;
4. dienstverleningsdoeleinden;
[...]"
Artikel 3, tweede lid, onder h, luidt:
"Indien bouwvergunning of bestemmingswijziging wordt aangevraagd voor de bouw van een flat op een bouwperceel, waarop slechts 1 woning staat of mag worden gebouwd, geldt, indien er geen andere stedenbouwkundige beletselen zijn, als uitgangspunt, dat:
1. per woning in die flat tenminste een oppervlakte van 200 m² van het bouwperceel beschikbaar moet zijn;
2. per woning in die flat tenminste 1 parkeerplaats op het bouwperceel beschikbaar moet zijn.
Artikel 20, vijfde lid, van het EOP luidt:
"a. Rechtsgeldige verkavelingsplannen, welke tot stand zijn gekomen op grond van paragraaf 10 van de Bouw- en woningverordening 1935 of op grond van de overgangsregeling van hoofdstuk XIV EROC [Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao] blijven van kracht behoudens intrekking of wijziging ervan op de wijze, zoals voor beide typen van verkavelingsplannen gebruikelijk was.
b. Voor zover de globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met de onder a bedoelde verkavelingsplannen, blijven deze laatste buiten toepassing."
5.3.
Vast staat dat de percelen deel uitmaken van een verkavelingsplan als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van het EOP. Het betreft het bij brief van 18 januari 1960 goedgekeurde verkavelingsplan "Stadsrust (Saliña Ariba), B.A. Leon, P.A. 306, nr. 48713/7387a". Op grond van het verkavelingsplan dienen de ontworpen kavels te worden bestemd voor de bouw van stenen woonhuizen overeenkomstig de op de plantekening P.A. 306 gestelde eisen, met dien verstande dat per kavel niet meer dan één woonhuis mag worden gebouwd. Bij brief van 19 september 1992, plantekening ADV 92-23, is het verkavelingsplan voor één van de in geding zijnde percelen gedeeltelijk herzien. In die herziening zijn de kavels 20 t/m 23 en 26 t/m 29 vervangen voor de kavels 20a t/m 20d. Die kavels zijn volgens de brief van 19 september 1992 bestemd voor detailhandels- en dienstverleningsdoeleinden.
Verder staat vast dat het gedeeltelijk herziene verkavelingsplan nooit volledig is gerealiseerd, in die zin dat de op de plantekeningen P.A. 306 en ADV 92-93 ontworpen kavels ook daadwerkelijk als zodanig kadastraal zijn uitgemeten. Ter zitting is namens de minister desgevraagd toegelicht dat het verkavelingsplan uitging van 32 kavels en dat er uiteindelijk ongeveer veertien kavels niet zijn uitgemeten. Tot die niet uitgemeten kavels behoren ook de percelen waarop Stadsrust voornemens is te gaan bouwen.
5.4.
Het Hof overweegt dat artikel 3, tweede lid, onder a , van het EOP toestaat dat op een perceel dat is bestemd als "Stedelijk woongebied" een flat wordt gebouwd. Voor het geval dat op het bouwperceel reeds een woning staat, of nog niet staat maar daarvoor al wel bouwvergunning is verleend, gelden op grond van artikel 3, tweede lid, onder h, van het EOP enkele uitgangspunten over perceelgrootte en parkeergelegenheid. Omdat de percelen in het EOP zijn bestemd als "Stedelijk Woongebied" en daarop bebouwing ten behoeve van woondoeleinden is toegestaan, heeft het Gerecht ten onrechte overwogen dat het EOP de bouw van appartementen op de percelen niet toestaat. Dat ter plekke reeds een landhuis staat, maakt dat niet anders. Dat gegeven heeft alleen tot gevolg dat aan de uitgangspunten betreffende perceelgrootte en parkeergelegenheid moet worden voldaan.
Dat in het verkavelingsplan is opgenomen dat per kavel niet meer dan één woonhuis mag worden gebouwd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen "perceel", "bouwperceel" en "kavel". In dit geval is het verkavelingsplan niet volledig gerealiseerd. Van de 32 kavels zijn er veertien niet uitgemeten. Deze niet uitgemeten kavels vormen tezamen een aanzienlijke oppervlakte. Voordat gebouwd kan worden, dienen de niet uitgemeten kavels te worden verkaveld en uitgemeten. Alsdan ontstaan bouwpercelen als bedoeld in het EOP. Een kavel als bedoeld in het verkavelingsplan kan in zoverre niet gelijk worden gesteld met een bouwperceel als bedoeld in het EOP. Daarbij is ook van belang dat met het EOP mede is beoogd de inbreiding van bebouwing en verdichting van het stedelijk gebied, juist om te voorkomen dat natuurgrond moet worden gebruikt voor stedelijke bebouwing. Het is daarom onwenselijk de regels van het verkavelingsplan zo uit te leggen dat bebouwing ten behoeve van woondoeleinden op grotere percelen onmogelijk zou zijn. Dit betoog van Stadsrust en de minister slaagt.
5.5.
Het Hof ziet vervolgens, eveneens anders dan het Gerecht, geen grond voor het oordeel dat op een van de percelen geen bebouwing voor woondoeleinden is toegestaan omdat daarop volgens het gedeeltelijk herziene verkavelingsplan een bestemming voor detailhandel- en dienstverleningsdoeleinden zou rusten. Daargelaten of die bestemming rechtsgeldig is toegekend, geldt dat de bebouwingsregels in een verkavelingsplan die niet overeenstemmen met de bestemmingsvoorschriften van het EOP, op grond van artikel 20, vijfde lid, onder b, van het EOP buiten toepassing blijven. Omdat artikel 3, tweede lid, onder a, van het EOP bebouwing en andere voorzieningen toestaat ten behoeve van onder meer woondoeleinden, stemmen het verkavelingsplan en het EOP op dit punt niet met elkaar overeen en dient het verkavelingsplan in zoverre buiten toepassing te worden gelaten. Dit betoog van Stadsrust en de minister slaagt.
5.6.
Uit 5.4 en 5.5 volgt dat het EOP en het verkavelingsplan er op zichzelf niet aan in de weg staan dat aan Stadsrust vergunning wordt verleend voor bebouwing ten behoeve van woondoeleinden op de percelen.
Belangenafweging
6. Tussen partijen is vervolgens niet in geschil dat het bouwplan in elk geval op het punt van de bouwhoogte niet voldoet aan de bouwvoorschriften. Voor zover Stadsrust en de minister hebben willen betogen dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de minister in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten dat het belang van Stadsrust bij een grotere bouwhoogte dan op grond van de bouwvoorschriften is toegestaan, moet prevaleren boven het belang van omwonenden om gevrijwaard te blijven van mogelijke hinder of ontsiering die als gevolg daarvan kan ontstaan, volgt het Hof dit betoog niet. Het Hof onderschrijft de overwegingen van het Gerecht.
Ter voorlichting van partijen
7. Het Hof merkt nog op het onder 6 gegeven oordeel uitsluitend ziet op het bouwplan waarop de(ze) bouwvergunning betrekking heeft, met overschrijding van de reguliere bouwhoogte van acht meter, reden waarom door de minister een belangenafweging diende plaats te vinden. De aanvraag voor een eventueel nieuw bouwplan van Stadsrust zal door de minister moeten worden getoetst aan de relevante bouwvoorschriften uit de Bouw- en Woningverordening 1935 en het EOP. Anders dan het oordeel gegeven onder 5.6 heeft het oordeel onder 6 daarom in beginsel geen betekenis voor de besluitvorming over een nieuwe aanvraag.
Conclusie
8. Het Gerecht heeft terecht, maar gedeeltelijk op onjuiste gronden, het beroep gegrond verklaard en de bouwvergunning vernietigd. Het Hof zal daarom de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigen.
9. De minister moet worden veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij] in hoger beroep. Het Hof stelt deze vast op een bedrag van NA
f700,- (voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak;
II.
veroordeeltde minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met het hoger beroep van de minister opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f700,-, geheel toe te kennen voor door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2021.