ECLI:NL:OGHACMB:2022:116
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- J.Th. Drop
- T.G.M. Simons
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen fictieve afwijzende beschikking op bezwaar tegen ophoudingsbevel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 31 januari 2022 het beroep van [appellant] tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 7 november 2020 een ophoudingsbevel tegen [appellant] uitgevaardigd. [Appellant] maakte op 12 november 2020 bezwaar tegen dit bevel, maar het Gerecht oordeelde dat het beroep dat hij op 6 april 2021 instelde, te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van beroep begon op 5 februari 2021, toen de minister in gebreke raakte om tijdig op het bezwaar te beslissen. De termijn eindigde op 1 april 2021, en het Gerecht oordeelde dat deze termijn niet verlengd was tot 6 april 2021, zoals [appellant] betoogde.
In hoger beroep voerde [appellant] aan dat het Gerecht buiten de omvang van het geding was getreden door ambtshalve de tijdigheid van het beroepschrift te beoordelen. Hij verwees naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin werd gesteld dat de bestuursrechter niet verplicht is om de tijdigheid van het rechtsmiddel ambtshalve te toetsen. Het Hof oordeelde echter dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend zijn en dat de instantie waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, verplicht is om de tijdigheid te beoordelen. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordeelde dat het beroep van [appellant] niet tijdig was ingediend en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister werd niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.