ECLI:NL:OGHACMB:2020:9

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
AUA2019H00143 tot en met AUA2019H00147, AUA2019H00149, AUA2019H00189 tot en met AUA2019H00191
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over WAO-uitkeringen van ingezetene van Aruba en dubbele belastingheffing

In deze zaak gaat het om een belanghebbende die als ingezetene van Aruba in de jaren 2012, 2013 en 2014 WAO-uitkeringen uit Nederland heeft ontvangen. De belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met dubbele belastingheffing over deze uitkeringen, waardoor hij twee keer belasting betaalt over dezelfde inkomsten. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het Hof concludeert dat de WAO-uitkering op grond van artikel 20 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) belastbaar is in Aruba. De Inspecteur heeft de WAO-uitkering terecht tot het belastbaar inkomen gerekend. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, die de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Het Hof oordeelt dat de bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2014 terecht zijn afgewezen, en dat de Inspecteur geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting hoeft te verlenen. De zaak betreft ook de ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen aanslagen voor het jaar 2013, die niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden in cassatie te gaan.

Uitspraak

Uitspraak
AUA2019H00143 tot en met AUA2019H00147, AUA2019H00149, AUA2019H00189 tot en met AUA2019H00191
Datum uitspraak: 22 januari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Aruba,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 26 juni 2019 in de zaak van BBZ nrs. AUA201900318 t/m AUA201900323 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 2 oktober 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd. Aan belanghebbende zijn met dezelfde dagtekening aanslagen premies AOV/AWW en premie AZV voor het jaar 2012 opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 april 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 43.777.
Aan belanghebbende zijn met dezelfde dagtekening aanslagen premies AOV/AWW en premie AZV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 46.220.
1.3.
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 oktober 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 55.249. Aan belanghebbende zijn met dezelfde dagtekening aanslagen premies AOV/AWW en premie AZV voor het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 46.757.
1.4.
Belanghebbende is op 24 november 2017 (aanslagen betreffende het jaar 2012) en op 24 september 2018 (aanslagen betreffende de jaren 2013 en 2014) tegen de aanslagen in bezwaar gekomen.
1.5.
De lnspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 december 2018 de bezwaren tegen de aanslagen 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en de bezwaren tegen de aanslagen 2012 en 2014 ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende is op 4 februari 2019 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.7.
Het Gerecht heeft de beroepen in haar uitspraak van 26 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.8.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 11 juli 2019 hoger beroep ingesteld bij het Gerecht. Het Gerecht heeft de zaak doorgezonden aan het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van Afl. 75De Inspecteur heeft op 30 september 2019 een verweerschrift ingediend.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019 te Oranjestad. Belanghebbende is aldaar verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Namens de lnspecteur is verschenen [de Inspecteur].
1.10.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende is geboren op 27 september 1955. In de onderhavige jaren is belanghebbende ingezetene van Aruba.
2.2
Belanghebbende heeft in 2012, 2013 en 2014 WAO-uitkeringen uit Nederland genoten.
2.3
De lnspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend ter zake van de WAO­uitkeringen.”
Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.2.
Belanghebbende heeft in Nederland als productiemedewerker in een fabriek van Nefit gewerkt. Uit hoofde van deze dienstbetrekking heeft belanghebbende recht op een WAO-uitkering.

3.Geschil in hoger beroep

3.1
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep (materieel) in geschil of de Inspecteur terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend ter zake van de WAO-uitkeringen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Voorts is de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid bezwaar 2013
4.1
In artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de lnspecteur.
4.2
De aanslagbiljetten inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 zijn gedagtekend op 30 april 2018. Het bezwaarschrift is op 24 september 2018 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.4
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De lnspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5
Gelet op het vorenstaande dient het beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 ongegrond te worden verklaard.
Prematuur bezwaar 2014
4.6
De aanslagbiljetten inkomstenbelasting 2014 en premies AOV/AWW en AZV 2014 zijn gedagtekend op 1 oktober 2018. Het bezwaar is ingediend op 24 september 2018, dus vóór de dagtekening van de aanslagen. In dat geval blijft niet­ontvankelijkverklaring achterwege indien de aanslagen ten tijde van het indienen van het bezwaar reeds tot stand waren gekomen (GEA Aruba 7 januari 2019, nr. AUA201801879, ECLl:NL:OGEAA:2019:1). Daarvan is in dit geval sprake. Gelet hierop is het bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2014 en premies AOV/AWW en AZV 2014 ontvankelijk.
Voorkoming dubbele belastingheffing
4.7
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: LIB) worden natuurlijke personen die in Aruba wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval onder meer de Nederlandse WAO-uitkeringen.
4.8
Belanghebbende stelt dat de WAO-uitkeringen ook in Nederland aan belastingheffing zijn onderworpen, zodat een situatie ontstaat van dubbele belastingheffing. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) bevat regels ter voorkoming van dubbele belasting.
4.9
Een WAO-uitkering is op grond van artikel 20 BRK ter heffing toegewezen aan het land van inwoning, dus aan Aruba (vgl. Gemeenschappelijk Hof van Justitie 16 januari 2018, nr. CUR2017H00029, ECLl:NL:OGHACMB:2018:27). Het is dan aan Nederland om ter zake van die inkomsten aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Dat Nederland dat blijkbaar tot nu toe niet heeft gedaan, kan niet ertoe leiden dat in Aruba geen heffing over deze inkomsten kan plaatsvinden. De lnspecteur heeft de WAO-uitkering dan ook terecht in het inkomen begrepen. Hij hoeft ter zake geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen.
4.1
Gelet op het vorenstaande dient het beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting 2012 en 2014 ongegrond te worden verklaard.
Premíeheffíng AOV/AWW en AZV
4.11
Op grond van artikel 3 BRK geldt de BRK niet voor de premieheffing AOV/AWW en AZV.
4.12
Belanghebbende is als ingezetene van Aruba verzekerd en premieplichtig voor de AOV, AWW en AZV. De verschuldigde premies worden geheven over het door belanghebbende genoten premie-inkomen. Onder het premie-inkomen wordt verstaan het onzuiver inkomen in de zin van de LIB.
4.13
Tot het onzuiver inkomen in de zin van de LIS behoren ook de uit Nederland genoten WAO-uitkeringen. Dit betekent dat in Aruba over deze uitkeringen premies AOV/AWW en premie AZV kunnen worden geheven. De lnspecteur heeft de WAO­uitkeringen dan ook terecht in het premie-inkomen begrepen.
4.14
Gelet op het vorenstaande dient ook het beroep inzake de aanslagen premies AOV/AWW en premie AZV ongegrond te worden verklaard.”

5.Gronden

Ontvankelijkheid bezwaar 2013
5.1.
Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift geen gronden aangevoerd aangaande het oordeel van het Gerecht over de (niet) ontvankelijkheid van de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013. Het Hof is met het Gerecht (r.o. 4.2.) van oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend. Voorts heeft belanghebbende ook desgevraagd op zitting van het Hof geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de geconstateerde termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Alsdan zijn belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.2.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur toegezegd dat zij de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en premies AOV/AWW en AZV 2013 ambtshalve zal verlagen als belanghebbende voor de overige jaren (2012 en 2014) in het gelijk wordt gesteld.
2012 en 2014
5.3.
Belanghebbende voert ter zake, kortgezegd, ook in hoger beroep aan dat er door de Inspecteur ten onrechte geen rekening wordt gehouden met dubbele heffing over zijn inkomen van het UWV (de WAO-uitkering). Hij betaalt nu twee keer belasting over dezelfde inkomsten, aldus belanghebbende.
5.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht; de WAO-uitkering wordt in de visie van de Inspecteur terecht in de heffing van het land Aruba betrokken nu dat het land van inwoning is. Daarnaast merkt de Inspecteur in het verweerschrift op dat gedurende de beroepszaak met belanghebbende is afgesproken dat hij na de uitspraak van het Gerecht contact dient op te nemen met de Inspecteur, om zo te bekijken of belanghebbende met behulp van de Departamento di Impuesto (via artikel 35 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk; de BRK) de door Nederland geheven belasting terug kan krijgen. Belanghebbende heeft echter na de uitspraak van het Gerecht geen contact meer opgenomen met de Inspecteur.
5.5.
Ook het Hof komt tot de conclusie dat de door belanghebbende genoten WAO-uitkering op grond van artikel 20 van de BRK belastbaar is in Aruba en dat Inspecteur de WAO-uitkering dan ook terecht tot het belastbaar inkomen heeft gerekend. Hetgeen door het Gerecht in r.o. 4.6 tot en met 4.9 heeft overwogen acht het Hof juist en het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
5.6.
In aanvulling overweegt het Hof nog als volgt. In de reeds door het Gerecht aangehaalde uitspraak van dit Hof van 16 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:27 is ingegaan op de relatie tussen artikel 17 en artikel 20 van de BRK.
Artikel 17 van de BRK bepaalt, voor zover van belang:
1. Voor zoveel nodig in afwijking van artikel 15 mogen inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid, welke worden betaald ten laste van een van de landen, worden belast in dat land.
2. Met de in het eerste lid bedoelde inkomsten betaald ten laste van een van de landen worden gelijkgesteld inkomsten betaald ten laste van een publiekrechtelijke rechtspersoon van dat land en inkomsten betaald ten laste van een fonds van dat land of van die rechtspersoon.
3. (…)
4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder “inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid” mede begrepen pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten ter zake van vroeger verrichte niet-zelfstandige arbeid.
Artikel 20 van de BRK bepaalt:
Andere dan de in de voorgaande artikelen van deze afdeling bedoelde winsten en inkomsten welke worden genoten door een inwoner van een van de landen mogen worden belast in het land van inwoning, behoudens ingeval artikel 34, tweede lid, tweede zinsnede van de tweede volzin, of artikel 35b van toepassing is.
Indien artikel 17 van de BRK van toepassing is, komt het heffingsrecht Nederland toe, en is de WAO-uitkering niet belastbaar in Curaçao (in casu: Aruba); in het geval artikel 20 BRK van toepassing is, komt het heffingsrecht toe aan Curaçao (in casu: Aruba) en is de WAO-uitkering aldaar belast.
5.7.
Na een analyse van gewezen jurisprudentie concludeert het Hof dat niet eenduidig kan worden afgeleid wat de reikwijdte van artikel 17 van de BRK is; niet duidelijk is of het artikel alleen ziet op overheidsfunctionarissen (uitsluitend dan heffing door het bronland) of dat (met name) van belang is dat de middelen worden betaald ten laste van de openbare kas (alsdan heffing door het bronland).
Alles afwegende is het Hof voorts van oordeel dat artikel 17 van de BRK, als zijnde een uitzondering op het bepaalde in artikel 15 van de BRK, beperkt dient te worden opgevat. Het Hof beschouwt artikel 17 als een bijzondere bepaling met betrekking tot inkomsten genoten door overheidsfunctionarissen en niet, mede, als een bijzondere bepaling inzake uitkeringen krachtens het sociale zekerheidsstelsel. Het enkele feit dat de WAO-uitkering ten laste van een Nederlands publiekrechtelijke rechtspersoon komt, acht het Hof onvoldoende om de WAO-uitkering te scharen onder de reikwijdte van artikel 17 van de BRK.
5.8.
De conclusie uit het hiervoor overwogene is dat de door belanghebbende genoten WAO-uitkering (welke hij verkrijgt uit hoofde van zijn vroegere privaatrechtelijke dienstbetrekking bij Nefit) op grond van artikel 20 van de BRK belastbaar is in Aruba en dat verweerder de WAO-uitkering dan ook terecht tot het belastbaar inkomen heeft gerekend.
5.9.
Hetgeen door het Gerecht in r.o. 4.11 tot en met 4.14 aangaande de premieheffing heeft overwogen acht het Hof juist. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
5.10.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De slotsom
5.11.
De slotsom is dat belanghebbendes hoger beroepen niet slagen en de uitspraak van het Gerecht bevestigd dient te worden. Het Hof merkt voorts tot slot nog op dat de Inspecteur ter zitting van het Hof haar aanbod heeft herhaald om met belanghebbende te willen bekijken of belanghebbende met behulp van de Departamento di Impuesto (via artikel 35 van de BRK) de door Nederland geheven belasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014 terug kan krijgen; belanghebbende dient daartoe contact op te nemen met de Inspecteur.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van N.N. Noël-van der Biezen BSc, als griffier. De beslissing is op 22 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.