ECLI:NL:OGHACMB:2020:39

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
CUR201900131, CUR2019H00084 en CUR2019H00087
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door exploitatie van boten in residentiële omgeving met gebruiksbeperkende bepalingen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een kort geding dat is ingesteld door de erven van [appellant sub 1] tegen [geïntimeerde sub 1] c.s. De zaak betreft de exploitatie van een bedrijf dat boottrips aanbiedt vanuit een residentiële omgeving, waar gebruiksbeperkende bepalingen van toepassing zijn. De erven van [appellant sub 1] hebben in hoger beroep de vernietiging van een eerder vonnis gevorderd, waarin hen verboden werd om met bepaalde boten hun bedrijf te exploiteren. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van de partijen in het hoger beroep vastgesteld en de grieven van beide partijen beoordeeld.

De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin aan de erven van [appellant sub 1] verboden werd om hun bedrijf te exploiteren met gebruik van de boten Miss Ann, Second Chance en Serendipity. Dit verbod was opgelegd vanwege hinder die de exploitatie veroorzaakte voor de omwonenden. De erven van [appellant sub 1] hebben in hoger beroep gesteld dat het Gerecht ten onrechte het kettingbeding niet heeft erkend, dat hen zou beschermen tegen hinder van de exploitatie door [geïntimeerde sub 1] c.s.

Het Hof heeft geoordeeld dat de erven van [appellant sub 1] zich kunnen beroepen op het kettingbeding en dat de exploitatie van het bedrijf niet verenigbaar is met de gebruiksbeperkingen die zijn opgelegd. Het Hof heeft de eerdere uitspraak bevestigd, maar op andere gronden, en de kosten van het hoger beroep aan de erven van [appellant sub 1] opgelegd. Tevens is het verbod aan [geïntimeerde] opgelegd om zijn kavel ter beschikking te stellen voor de bedrijfsuitoefening van de erven van [appellant sub 1].

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201900131 - CUR2019H00084 en CUR2019H00087
Uitspraak: 14 januari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Kort gedingvonnis in:
de appellen CUR2019H00084:

1.de erven van [APPELLANT SUB 1],

2. de naamloze vennootschap
MISS ANN BOAT-TRIPS AND RENTALS N.V.,
3. de naamloze vennootschap
SECOND CHANCE WATERSPORTS N.V.,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao, domicilie gekozen hebbende bij hun gemachtigden,
hierna te noemen: de erven [appellant sub 1] c.s.,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten in principaal appel en geïntimeerden in incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. M.G. Woudstra en H.M. Weijand,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1] [appellant 1CUR2019H00087],

2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2] [appellant 2 CUR2019H00087]
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3] [appellant 3 CUR2019H00087] ,
4.
[GEÏNTIMEERDE SUB 4],
5.
[GEÏNTIMEERDE SUB 5],
6.
[GEÏNTIMEERDE sub 6],
7.
[GEÏNTIMEERDE sub 7],
8.
[GEÏNTIMEERDE SUB 8],
9.
[GEÏNTIMEERDE SUB 9],
allen wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1] c.s.,
oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerde in principaal appel en appellanten in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. J.A.M. Burgers,
en
het appel CUR2019H00087:

1.[appellant 1 CUR2019H00087],

2.
[appellant 2 CUR2019H00087],
3.
[appellant 3 CUR2019H00087],
allen wonende in Curaçao,
hierna te noemen:
[appellant 1 CUR2019H00087],
[appellant 2 CUR2019H00087]en [
appellant 3 CUR2019H00087],
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. J.A.M. Burgers,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.G. Woudstra en H.M. Weijand.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna; het Gerecht), wordt verwezen naar het vonnis van 25 februari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:37. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
In appellen CUR2019H00084 (erven [appellant sub 1] c.s. v. [geïntimeerde sub 1] c.s.):
1.2.
De oorspronkelijk gedaagde [appellant sub 1] c.s. – [appellant sub 1] was toen nog in leven – is bij akte van hoger beroep op 15 maart 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 5 april 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij zeven grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] c.s. alsnog zal afwijzen, althans een maatregel zal treffen die in goede justitie redelijk is en recht doet aan de belangen van [appellant sub 1] c.s., en [geïntimeerde sub 1] c.s. zal veroordelen tot restitutie van al hetgeen deze ten onrechte mocht hebben geïncasseerd op grond van het bestreden vonnis, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] c.s. in de kosten van beide instanties.
1.3. [
[geïntimeerde sub 1] c.s. heeft in een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties, het appel van [appellant sub 1] c.s. bestreden, zelf incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van twee grieven, en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant sub 1] c.s. hoofdelijk in de kosten.
1.4.
In een op 28 juni 2019 ingekomen memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben de erven [appellant sub 1] c.s. het appel van [geïntimeerde sub 1] c.s. bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] c.s. in de proceskosten.
1.5.
Op 5 september 2019 heeft [geïntimeerde sub 1] c.s. producties ingezonden.
1.6.
Op 27 september 2019 hebben de erven [appellant sub 1] c.s. het Hof bericht dat [appellant sub 1] op 4 augustus 2019 is overleden, wie de erven zijn en dat deze erven de procedure wensen voort te zetten.
1.7.
Op 28 en 29 november 2019 hebben beide partijen producties ingezonden.
In appel CUR2019H00087 ([geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] v. [geïntimeerde]):
1.8. [
[geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zijn bij akte van appel van 18 maart 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 8 april 2019 ingekomen memorie van grieven (hersteld bij akte van 9 april 2019), met producties, hebben zij een grief voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof, met vernietiging in zoverre van het bestreden vonnis, hun vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.9. [
[geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het appel bestreden en geconcludeerd tot bevestiging in zoverre van het bestreden vonnis, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] in de kosten van het hoger beroep.
1.10.
Op 5 september 2019 hebben [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] producties ingezonden.
In alle appellen (CUR2019H00084 en CUR2019H00087):
1.11.
Op 3 december 2019 hebben mondelinge pleidooien plaatsgevonden. Verschenen zijn voor de erven [appellant sub 1] c.s.: de weduwe [naam 1] en de zoon [naam 2] in persoon, vergezeld van de twee gemachtigden. Voor [geïntimeerde sub 1] c.s. zijn verschenen: de heren [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3] en de beide heren [geïntimeerde sub 6 en sub 7] in persoon, vergezeld van de gemachtigde. Van de appellanten [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zijn de laatste twee in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. Namens [geïntimeerde] zijn diens gemachtigden verschenen. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Ook de overige aanwezigen hebben het woord gevoerd.
1.12.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kunnen daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven.

4.Beoordeling

In de appellen CUR2019H00084 (erven [appellant sub 1] c.s. v. [geïntimeerde sub 1] c.s.):
4.1.
Het gaat hier kort gezegd om het volgende.
a. [appellant sub 1] is sinds [jaar] eigenaar van kavel [nummer] in verkavelingsplan Jan Sofat. [geïntimeerde sub 1] c.s. zijn eveneens eigenaren van kavels in Jan Sofat. Zij hebben deze kavels in eigendom verkregen na [jaar]. Ook [geïntimeerde] heeft een kavel.
b. Alle koopovereenkomsten bevatten een kettingbeding.
c. [appellant sub 1] c.s. voert vanuit zijn kavel en een daarvoor gelegen pier een bedrijf uit, bestaande uit het aanbieden van boottrips, onder meer naar Klein Curaçao; na zijn overlijden zijn de erven [appellant sub 1] c.s. daarmee doorgegaan. Het bedrijf heeft zich in de loop der jaren uitgebreid (thans kennelijk meer dan 10 000 passagiers per jaar). Laatstelijk wordt gebruik gemaakt van de schepen Miss Ann (capaciteit 75 personen), Second Chance (25-28 personen) en Serendipity (80 personen); tot 7 oktober 2017, toen dit schip uitbrandde, werd bovendien gebruik gemaakt van de Miss Justine. Volgens [geïntimeerde sub 1] c.s. worden ook ad hoc boten van derden ingezet.
d. Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis (ECLI:NL:OGEAC:2019:37) aan [appellant sub 1] c.s. wegens hinder verboden opgelegd. Het dictum luidt onder meer:
5.2.
verbiedt [appellant sub 1], MABT, SCW en ALL uiterlijk vanaf zes maanden na betekening van dit vonnis het bedrijf te exploiteren met gebruikmaking van de Serendipity, de Miss Ann en de Second Chance vanaf (de steiger van) kavel [nummer], onder verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 per overtreding van dit verbod met een maximum van NAf 500.000;
5.3.
verbiedt [appellant sub 1] om anders dan in privéverband op kavel [nummer] feesten te houden of toe te staan en bij feesten in privéverband meer geluid te produceren dan overeenkomstig de in 4.25 bedoelde norm, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 500 per overtreding van dit verbod met een maximum van NAf 50.000;
(…).
4.2.
In een executie-kort geding heeft het Gerecht op 23 augustus 2019 (CUR201902794) (productie 17 van de erven [appellant sub 1]) op vordering van de erven [appellant sub 1] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, het volgende verbod aan [geïntimeerde sub 1] c.s. opgelegd:
Verbiedt gedaagden om onderdeel 5.2. van het dictum van het kort geding vonnis van 25 februari 2019 (CUR201900131) te executeren voor zover het betreft de boot de Miss Ann, met dien verstande dat het eisers wordt toegestaan om met die boot niet meer dan drie snorkeltrips per twee weken te doen exploiteren vanaf de steiger van kavel [nummer], zolang het Hof niet anders heeft beslist in het hoger beroep tegen het kort geding vonnis van 25 februari 2019, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000,= per overtreding van dit verbod met een maximum van NAf 500.000,—.
4.3.
Op dezelfde dag dat het thans bestreden kort gedingvonnis is uitgesproken (25 februari 2019) is ook uitspraak gedaan door het Gerecht (met een andere rechter in eerste aanleg) in een bodemzaak tussen deels andere partijen:
Spanish Water Resort N.V. v. [appellant sub 1] c.s.(CUR201602059/201601408) (ECLI:NL:OGEAC:2019:40). Dit bodemzaakvonnis, waartegen beide partijen in appel zijn gekomen (CUR2019H00112), welke appellen nog lopende zijn, is in de onderhavige kort geding appellen regelmatig aan de orde gesteld. Het dictum van het bodemzaakvonnnis luidt onder meer:
in conventie
- beveelt [appellant sub 1] het geoccupeerde perceel aan de westzijde grenzend aan zijn kavel en boven het water, binnen zes maanden na datum van dit vonnis te ontruimen en de daar door hem aangebrachte bouwwerken te verwijderen met machtiging van SWR dat op zijn kosten te doen indien hij daarmee in gebreke blijft, eventueel met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
- verbiedt [appellant sub 1] en Miss Ann om hun gasten, tourbussen, bezoekers, klanten en toeristen toe te staan op het trottoir en de openbare wegen van Jan Sofat te parkeren onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van NAf 500,00 per overtreding van elk verbod met een maximum van NAf 50.000,00;
- verbiedt [appellant sub 1] en Miss Ann uiterlijk vanaf zes maanden na datum van dit vonnis exploitatie van meer dan één boot (in totaal) vanuit de kavel en alle activiteiten met het oog op exploitatie van meerdere boten, onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van NAf 5.000,00 per overtreding van het verbod, met een maximum van NAf 500.000,00;
- verbiedt [appellant sub 1] en Miss Ann uiterlijk vanaf zes maanden na datum van dit vonnis meer dan één boot (in totaal) behoudens toestemming van SWR aan de pier aangrenzend aan zijn woning aan te meren onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van NAf 5.000,00 per overtreding van het verbod, met een maximum van NAf 500.000,00;
- (…);
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
4.4.
Niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde sub 1] c.s. geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde herstel van het leefmilieu ter plaatse. Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen ter zake van het GEA en maakt deze tot de zijne. Dat de omstandigheden ter plaatse thans anders zijn, komt voor een belangrijk deel doordat het bestreden kort gedingvonnis is nageleefd. Ook voor zover veranderingen blijvend en structureel zijn bedoeld, resteert voldoende geluid (de Miss Ann en de Second Chance hebben oude tweetaktdieselmotoren) om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.5.
Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis de gevorderde verboden gegeven wegens
hinder. Het beroep van [geïntimeerde sub 1] c.s. op
het kettingbedingwaaraan de erven [appellant sub 1] c.s. gebonden zijn heeft het Gerecht verworpen. Het overwoog:
4.5.
Het gerecht begrijpt het standpunt van eisers aldus dat zij zich primair beroepen op nakoming door [appellant sub 1] van het kettingbeding. Eisers stellen daartoe dat het hier gaat om een derdenbeding en dat zij daarom op dit beding een beroep kunnen doen. Naar voorlopig oordeel van het gerecht echter kan, ook als juist zou zijn dat het gaat om een derdenbeding waarop eisers een beroep kunnen doen, dit betoog niet leiden tot toewijzing van enig deel van de vorderingen. Het Hof heeft in zijn vonnis van 20 november 1990 geoordeeld dat het onderhavige beding aldus moet worden uitgelegd dat daarin niet valt te lezen dat het zonder toestemming exploiteren van een boot is verboden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juni 1992 overwogen dat het voor de hand ligt dat het Hof bij genoemde overweging de exploitatie vanuit het woonhuis van [appellant sub 1] voor ogen heeft gehad. Dit oordeel heeft in de verhouding tussen partijen in dit kort geding geen gezag van gewijsde, nu het een procedure tussen andere partijen betreft. Niettemin komt aan dit oordeel in zoverre betekenis toe, dat van eisers in het kader van deze procedure verwacht had mogen worden feiten te stellen die nopen tot een andere uitleg van het kettingbeding. Dergelijke feiten hebben zij echter niet gesteld. Het gerecht acht daarom niet aannemelijk dat de bodemrechter, in een geschil waarbij eisers partij zijn, tot een andere uitleg van het kettingbeding komt.
4.6.
Hiertegen richt zich het incidenteel appel van [geïntimeerde sub 1] c.s. Het Hof zal dit appel, dat van de verste strekking is, als eerste behandelen. Het slaagt.
4.7.
Het kettingbeding waaraan de erven [appellant sub 1] c.s. gebonden zijn houdt in (productie 7 bij inleidend verzoekschrift):
a. de koper mag, behoudens schriftelijke toestemming van de verkoopster het gekochte voor geen ander doel bestemmen dan voor het daarop optrekken en hebben van een stenen weekend- of woonhuis.
4.8.
De omwonenden kunnen zich hierop beroepen. In zijn vonnis van 1 februari 2002 (AR KG 78/01 – H 321/01,
Kashmir Investment v. Hermanides) heeft dit Hof met betrekking tot gebruiksbeperkende bepalingen als volgt geoordeeld:
(…) gelet op de onderlinge samenhang van de contracten, de omstandigheid dat de bepalingen mede - en in met de tijd toenemende mate - zijn opgenomen met het oog op de belangen van de andere rechthebbenden en het vertrouwen op naleving dat deze rechthebbenden aan het samenstel van de contracten mochten ontlenen, moeten de contracten naar hun aard en de eisen van redelijkheid en billijkheid zo worden uitgelegd, dat zij ten behoeve van andere rechthebbenden een derdenbeding bevatten in die zin dat deze in rechte nakoming van de gebruiksbeperkende bepalingen kunnen verlangen.
4.9.
Sindsdien heeft dit Hof in beginsel aan dit oordeel vastgehouden (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:OGHACMB:2016:107,
Cas Abao Curaçao, met verdere vindplaatsen). Uitlegging van het onderhavige kettingbeding, waarbij alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, beslissend zijn, leidt niet tot een ander resultaat. Taalkundig niet en voorts geldt hetgeen het Hof heeft overwogen in ECLI:NL:OGHACMB:2018:30,
Almond Grove Estate Cole Bay Sint Maarten:
(2.5) … In het algemeen geldt in Sint Maarten en elders in het Caribische deel van het Koninkrijk bij de ontwikkeling van een (woon)wijk of resort het volgende. Een projectontwikkelaar verkavelt een gebied en verkoopt de eigendom of een (zakelijk) recht kavel voor kavel aan belangstellenden. In het begin heeft de projectontwikkelaar er groot belang bij dat de gebruiksbeperkende voorwaarden worden nageleefd, want dat bevordert de verkoopbaarheid van nog onverkochte kavels. Naarmate er meer kavels verkocht zijn en er minder overblijven die nog verkocht moeten worden, vermindert dat belang. Degenen die een (recht op) een kavel gekocht hebben en het in gebruik nemen, hebben er ook belang bij dat anderen in de wijk de gebruiksbeperkende voorwaarden naleven. Dat bevordert de leefbaarheid in de wijk en heeft een positieve invloed op de waarde van hun kavel of recht. Naarmate er meer gebruikers van kavels komen, neemt dat belang toe, omdat er meer vormen van hinder kunnen ontstaan in een wijk die in ontwikkeling is. In veel gevallen wordt er een stichting of andere entiteit opgericht, die wordt belast met het toezicht op de naleving van de gebruiksbeperkende voorwaarden. In sommige gevallen neemt een dergelijke entiteit die taak nauwgezet en voortvarend ter hand, en blijft zij die taak ook op langere termijn goed of redelijk vervullen, maar het komt ook regelmatig voor dat dit minder goed verloopt. Het wordt wel eens in professionele handen gelegd, maar vaak komt het neer op vrijwilligerswerk van actieve wijkbewoners.
(2.6) Personen die (een recht op) een kavel kopen, binden zich aan de gebruiksbeperkende voorwaarden en weten dat ook de overige rechthebbenden in de wijk zich daaraan hebben gebonden, en dat nieuwe rechthebbenden dat ook zullen doen. Dat is in het algemeen voor hen van belang bij de aankoopbeslissing. Op basis daarvan vertrouwen zij erop dat zij in een goed leefbare wijk terechtkomen waarin niet alleen voor hen, maar ook voor de andere rechthebbenden de gebruiksbeperkende voorwaarden gelden.
(2.7) In wijken zoals de onderhavige (in Sint Maarten en elders in het Caribische deel van het Koninkijk) leven rechthebbenden met allerlei verschillende achtergronden, wensen en belangen samen. Het past noch bij de aard van een dergelijke wijk, noch bij de maatschappelijke opvattingen in Sint Maarten en elders in het Caribische deel van het Koninkijk, om aan te nemen dat de rechthebbenden erop aangewezen zijn dat een projectontwikkelaar, gronduitgever of stichting toeziet op de naleving van de gebruiksbeperkende voorwaarden door andere gebruikers van de wijk. Hieraan doet niet af dat men een dergelijke entiteit mogelijkerwijs op grond van het rechtspersonenrecht of anderszins in rechte kan aanspreken op een tekortschietende uitoefening van die toezichthoudende taak. De rechthebbende verwacht zelf een andere rechthebbende te kunnen aanspreken (mits hij daar voldoende belang bij heeft en die bevoegdheid niet misbruikt). Hij mag dat redelijkerwijs ook verwachten. Dit alles is reden voor het Hof om vast te houden aan zijn rechtspraak …
(2.8) Rechthebbenden kunnen dus (in beginsel) jegens elkaar aanspraak maken op naleving van de gebruiksbeperkende voorwaarden. Die aanspraak is niet alleen gebaseerd op de uitleg van die voorwaarden als derdenbeding, maar ook op maatschappelijke betamelijkheidsnormen als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW.
4.10.
Anders dan dit Hof heeft geoordeeld op 20 november 1990, AR 208/90 in de zaak
Spanish Water Resort N.V. v. P.N. [appellant sub 1](cassatieberoep verworpen door HR 5 juni 1992, NJ 1992/539), verdraagt de bestemming weekend- of woonhuis zich niet met een bedrijfsuitoefening vanuit het huis, tenzij deze geen noemenswaardig effect heeft naar de omwonenden toe. Ook het exploiteren van slechts één boot vanuit het huis, hetgeen onder meer meebrengt dat passagiers komen aan- en afrijden en de boot vaker wordt gebruikt dan voor privégebruik, verdraagt zich niet met het karakter van dit deel van Jan Sofat, althans voor zover het uitsluitend bestemd is voor het gebruik van een stenen weekend- of woonhuis. Hetzelfde geldt voor de organisatie van feesten, anders dan in privéverband.
4.11.
In genoemde uitspraak uit1990 is geoordeeld dat ‘uit het overgelegde koopcontract niet valt te lezen dat het zonder toestemming exploiteren van een boot is verboden’. Het cassatieberoep faalde omdat het ging om ‘de aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden uitlegging van het beding’, welke uitlegging ‘niet onbegrijpelijk’ was en ‘niet onvoldoende gemotiveerd’. De Advocaat-Generaal Hartkamp had geconcludeerd tot vernietiging: ‘met name blijft onduidelijk op welke grond het hof het verband tussen de exploitatie en de activiteiten die in en om het woonhuis met het oog op die exploitatie worden ontplooid (…), van onvoldoende belang oordeelt.’
4.12.
Deze uitspraak uit 1990 heeft gezag van gewijsde tussen Spanish Water Resort N.V. en de erven [appellant sub 1], maar niet tussen [geïntimeerde sub 1] c.s. en [appellant sub 1] c.s.
4.13.
Het Hof is evenmin gehouden de zgn. ‘afstemmingsregel’ toe te passen in verband met de bodemuitspraak van 25 februari 2019 tussen enerzijds Spanish Water Resort N.V. en anderzijds [appellant sub 1] c.s., waarvan het dictum hiervóór in rov. 4.3 is geciteerd. In het algemeen moge het wenselijk zijn dat de afstemmingsregel wordt toegepast als beide zaken materieel betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, maar in het onderhavige geval is er reden hiervan af te wijken. In de bodemuitspraak van 25 februari 2019 was de rechter gebonden aan het gezag van gewijsde van het Hofvonnis uit 1990. Zoals hiervoor al overwogen, brengen voortschrijdende inzichten mee dat het Hof thans niet meer gelukkig is met die uitspraak uit 1990, zelfs niet met de beperking tot één boot. Bovendien zijn de omstandigheden in de laatste dertig jaren ingrijpend gewijzigd. De omgeving van het bedrijf heeft zich sinds 1990 sterk ontwikkeld in residentiële zin met een zeer hoge bebouwingsdichtheid. Jan Sofat is een besloten resort geworden met bewaking bij de poort en patrouillerende security. Infrastructurele voorzieningen ontbreken voor een bedrijf als het onderhavige. Het bedrijf zelf beschikt niet over ook maar een enkele parkeerplaats, zelfs niet voor eigen personeel.
4.14. [
[geïntimeerde sub 1] c.s. hebben spoedeisend belang bij herstel van het leefmilieu in hun residentiële buurt. Niet kan worden gezegd dat hun beroep op het kettingbeding onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.15.
Reeds op grond van deze uitlegging van het kettingbeding, waarop [geïntimeerde sub 1] c.s. beroep mogen doen, is de vordering toewijsbaar en moet het bestreden vonnis worden bevestigd, zij het op andere gronden.
4.16.
Grief II van het incidenteel appel (olievervuiling en overmatige golfslag) kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
4.17.
Ook het principaal appel hoeft niet meer aan de orde te komen: in het bijzonder niet of, nu de erven [appellant sub 1] c.s. in hoger beroep hebben gesteld niet langer de Second Chance als pendel voor de Serendipity te willen inzetten en de motoren van de Second Chance voorzien te hebben van geluiddempers, nog voldoende hinder te vrezen is om de verboden te rechtvaardigen.
4.18.
Het vonnis, voor zover in principaal appel bestreden, moet daarom worden bevestigd. De erven [appellant sub 1] dienen de kosten van het hoger beroep te dragen.
Appel CUR2019H00087 ([geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] v. [geïntimeerde]):
4.19. [
[geïntimeerde] heeft een onbebouwde kavel nabij de kavel van de erven [appellant sub 1] c.s. Hij is gebonden aan het volgende residentieel kettingbeding:
De percelen moeten worden bestemd voor het daarop [hebben] van stenen woningen met een minimum oppervlakte van 100 m2.
4.20. [
[geïntimeerde] stelt zijn kavel als parkeerterrein ter beschikking aan de erven [appellant sub 1] c.s. ten behoeve van hun bedrijfsuitoefening. [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] vorderen dat hem dit verboden wordt.
4.21.
Het Gerecht heeft de vordering ter zake afgewezen, daarbij enkel besprekend of sprake is van hinder. [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hadden zich echter in eerste aanleg mede beroepen op de persoonlijke verplichtingen van [geïntimeerde].
4.22.
Het appel van [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] richt zich tegen de afwijzing door het Gerecht. Het slaagt. Zoals hiervóór in rov. 4.8-4.9 uiteengezet, kunnen [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zich beroepen op het kettingbeding.
4.23.
In rov. 4.10 is overwogen dat het residentieel kettingbeding aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bedrijfsuitoefening door de eigenaar vanuit zijn huis, tenzij deze geen noemenswaardig effect heeft naar de omwonenden toe. Het kettingbeding verzet zich evenzeer tegen het ter beschikking stellen van de onbebouwde kavel ten behoeve van deze bedrijfsuitoefening door een ander.
4.24.
Het bestreden vonnis voor zover [geïntimeerde] betreffende moet daarom worden vernietigd en het gevorderde verbod moet worden gegeven. [geïntimeerde] dient de kosten van de procedure te dragen.

5.Beslissing

Het Hof:
In de appellen CUR2019H00084 (erven [appellant sub 1] c.s. v. [geïntimeerde sub 1] c.s.):
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt de erven [appellant sub 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] c.s. gevallen en tot op heden begroot op NAf 12.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 617,40 aan verschotten;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In het appel CUR2019H00087 ([geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] v. [geïntimeerde]):
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin de vordering op [geïntimeerde] is afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
- verbiedt [geïntimeerde] om zijn kavel ter beschikking te stellen als parkeerruimte ten behoeve van het bedrijf van de erven [appellant sub 1] c.s., onder verbeurte van een dwangsom van NAf 500,- per overtreding van dit verbod met een maximum van NAf 50.000,-;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.189,50 aan verschotten;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 14 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.