ECLI:NL:OGHACMB:2020:182

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
CUR2018H00193
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en forumkeuze in civiele procedures met betrekking tot betalingsverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap CORE LABORATORIES SALES N.V. (hierna: Saybolt) tegen de rechtspersonen naar Venezolaans recht, Petróleos de Venezuela S.A. (PDVSA) en PDVSA PETROLEO S.A. De procedure betreft een bevoegdheidsincident dat voortvloeit uit een geschil over de internationale rechtsmacht van de Curaçaose rechter. Saybolt vordert betaling van een geldsom van PDVSA, die zij stelt te hebben geleverd in het kader van een overeenkomst. De Curaçaose rechter heeft zich in een eerder vonnis bevoegd verklaard, maar PDVSA betwist deze bevoegdheid en stelt dat de rechter in Nederland of Engeland bevoegd is, omdat de betalingen op rekeningen in die landen moeten plaatsvinden.

De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarin onder andere conservatoir beslag is gelegd op goederen van PDVSA. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Curaçaose rechter niet bevoegd is, omdat er een andere weg is om een executoriale titel te verkrijgen, namelijk via de Nederlandse of Engelse rechter. Het Hof heeft geoordeeld dat de partijen een andere plaats van betaling zijn overeengekomen dan de woonplaats van de schuldeiser, wat betekent dat de verbintenis tot betaling in Nederland moet worden uitgevoerd. Hierdoor is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd en kan de uitspraak daar ten uitvoer worden gelegd.

Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en Saybolt veroordeeld in de proceskosten van PDVSA. De beslissing benadrukt het belang van de juiste uitleg van contractuele bepalingen en de gevolgen van forumkeuze in internationale geschillen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

VONNIS
in de zaak van
de naamloze vennootschap
CORE LABORATORIES SALES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het bevoegdheidsincident, tevens verweerster tegen het verzoek om tussentijds appel in de zaak met nummer HAR 60/17 en verzoekster om tussentijds appel in de zaak met nummer HAR 61/17
en nu appellante in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: mr. A.C. van Hoof en mr. L.S. Davelaar,
tegen
de rechtspersonen naar Venezolaans recht
PETRÓLEOS DE VENEZUELA S.A.,
PDVSA PETROLEO S.A.,
gevestigd in Venezuela,
oorspronkelijk gedaagden in de hoofdzaak, verzoeksters in het bevoegdheidsincident, tevens verzoeksters om tussentijds appel in de zaak met nummer HAR 60/17 en verweersters tegen het verzoek om tussentijds appel in de zaak met nummer HAR 61/17
en nu geïntimeerden in het principaal appel en appellanten in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. W. Princée en T.L. Claassens.
Partijen worden hierna ook PDVSA (of afzonderlijk: PDVSA 1 en PDVSA 2) en – in navolging van partijen – Saybolt genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg en voor de genomen beslissingen naar het (tussen)vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 4 december 2017.
1.2
Op 15 december 2017 respectievelijk op 18 december 2017 hebben Saybolt respectievelijk PDVSA verzocht om toestemming om van het vonnis van het Gerecht in hoger beroep te gaan.
1.3.
Bij beschikking van 11 januari 2018 heeft het Hof aan PDVSA deze toestemming verleend. In die beschikking heeft het Hof ook bepaald dat Saybolt geen toestemming nodig heeft en voorts dat het verzoek van Saybolt van 15 december 2017 wordt aangemerkt als de akte van appel. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis in hoger beroep.
1.4.
Op 15 januari 2018 heeft PDVSA hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht.
1.5.
Op 26 januari 2018 (per fax op 25 januari 2018) heeft Saybolt een memorie van grieven ingediend. Hierin concludeert zij tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden en tot het alsnog geheel afwijzen van de incidentele vordering tot onbevoegdheid.
1.6.
Op 28 mei 2018 heeft PDVSA een memorie van antwoord ingediend, tevens houdende incidenteel appel. Hierin concludeert PDVSA tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog geheel onbevoegd verklaren van de Curaçaose rechter.
1.7.
Op 14 augustus 2018 heeft Saybolt een memorie van antwoord in het incidenteel appel ingediend. Hierin concludeert Saybolt tot ongegrondverklaring van de grieven van PDVSA.
1.8.
Op 5 februari 2019 heeft Saybolt een pleitnota ingediend. PDVSA heeft geen pleitnota ingediend.
1.9.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
De hoger beroepen zijn tijdig ingesteld. Het Hof tekent aan dat PDVSA in het door haar ingestelde appel geen memorie van grieven heeft ingediend. Zij heeft er kennelijk voor gekozen te volstaan met een incidenteel appel in het door Saybolt ingestelde hoger beroep.
2.2.
Het bestreden vonnis waartegen de appellen zich richten is gewezen in het door PDVSA aanhangig gemaakte bevoegdheidsincident. Volgens PDVSA komt de Curaçaose rechter geen (internationale) bevoegdheid toe. Dat incident is opgeworpen in een procedure waarin Saybolt onder meer vordert dat PDVSA wordt veroordeeld tot betaling van USD 203.139,95. Daarnaast heeft Saybolt een aantal verklaringen voor recht gevorderd.
2.3.
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van de hier bedoelde geldvordering. Het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard wat betreft de gevorderde verklaringen voor recht. Het Gerecht heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd. De hoofdzaak is sindsdien nog niet voortgezet.
2.4.
De achtergrond van deze procedure is de volgende. Saybolt stelt zich op het standpunt dat zij aanspraak heeft op betaling door PDVSA van een zeker bedrag in verband met door Saybolt aan PDVSA geleverde diensten. Ter verzekering van haar vordering heeft Saybolt op 18 september 2016 conservatoir beslag gelegd op de lading olie in de tanker Hero. Het Gerecht heeft bij vonnis in kort geding van 16 december 2016 PDVSA 2 veroordeeld tot betaling aan Saybolt van (afgerond) USD 250.000. Saybolt heeft vervolgens op 29 december 2016 executoriaal beslag gelegd. PDVSA 2 is van het kortgedingvonnis in appel gegaan. Saybolt heeft op 10 januari 2017 ook ten laste van PDVSA 1 conservatoir beslag gelegd op dezelfde lading olie. Partijen hebben nadien een regeling getroffen op grond waarvan de beslagen zijn opgeheven onder zekerheidsstelling door PDVSA. Daartoe heeft PDVSA een bedrag van (afgerond) USD 224.000 op een escrowrekening gestort (hierna: het bedrag).
2.5.
Saybolt betoogt dat de Curaçaose rechter bevoegd is, omdat partijen een daartoe strekkende forumkeuze hebben gemaakt. Zij beroept zich op de tussen partijen tot stand gekomen escrow-overeenkomst. Daarin staat (blijkens het onbetwiste citaat in de conclusie van antwoord in het incident, sub 1.4) dat de escrow-agent het bedrag aan Saybolt zal uitbetalen “
as follows from a final and unappealable judgment […] rendered by the Court of Curacao […] provided that such judgment confirms […] the legal validity of both Saybolt’s Claim against PDVSA […].” Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep (onder 8 en 9) heeft Saybolt nog een aantal andere bepalingen uit de escrow-overeenkomst aangehaald, die volgens haar steun bieden aan de gestelde forumkeuze voor de Curaçaose rechter. PDVSA stelt daartegenover (memorie van antwoord sub 36 en 37) dat zij zich in de escrow-overeenkomst uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden om een beroep te doen op de onbevoegdheid van de Curaçaose rechter. Zij beroept zich in dit verband op de bepaling uit de escrow-overeenkomst die inhoudt dat de escrow-agent het bedrag aan PDVSA zal betalen op basis van een voor PDVSA gunstige onherroepelijke uitspraak van de rechter te Curaçao, bijvoorbeeld in het geval dat daaruit blijkt “
that the relevant Court lacks jurisdiction”. Ook staat in de overeenkomst dat partijen zich alle rechten en weren voorbehouden.
2.6.
Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de escrow-overeenkomst. Op Saybolt rust in dit verband de stelplicht. Zij heeft onvoldoende concrete feiten gesteld om te kunnen oordelen dat partijen hebben bedoeld een forumkeuze voor de rechter in Curaçao te maken, in die zin dat het PDVSA niet meer vrij zou staan de bevoegdheid van de Curaçaose rechter te betwisten. De door PDVSA aangehaalde bepalingen wijzen op het tegendeel. In dit verband tekent het Hof aan dat de escrow-overeenkomst niet is overgelegd, hetgeen een oordeel over de bedoeling van partijen vanzelfsprekend niet bevordert. Dit komt voor risico van Saybolt. Een voldoende specifiek getuigenbewijsaanbod heeft Saybolt niet gedaan. De bevoegdheid van de Curaçaose rechter kan dus niet worden gebaseerd op een forumkeuze.
2.7.
Subsidiair beroept Saybolt zich op artikel 767 Rv. In dat verband stelt het Hof het volgende voorop (zie HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, NJ 2019/260).
2.8.
Artikel 765 Rv staat toe dat ten laste van een schuldenaar die geen bekende woonplaats in Curaçao heeft, conservatoir beslag wordt gelegd op hier te lande gelegen goederen van die schuldenaar. In aansluiting op dit zogeheten vreemdelingenbeslag bepaalt artikel 767 Rv, voor zover hier van belang, dat bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Curaçao te verkrijgen, de eis in de hoofdzaak kan worden ingesteld voor de rechter die het verlof tot het gelegde of het tegen zekerstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. Aan de rechter van dit zogeheten beslagforum (forum arresti) komt op grond van artikel 767 Rv internationale rechtsmacht toe. Artikel 767 Rv heeft tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Curaçaose rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Curaçao zou zijn aangewezen, terwijl in Curaçao voor de schuld van PDVSA wel verhaalsmogelijkheden bestaan (HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). Artikel 767 Rv biedt uitsluitend een grondslag voor internationale rechtsmacht indien “een andere weg om een executoriale titel hier te lande te verkrijgen” ontbreekt. Deze zinsnede moet aldus worden verstaan dat de rechtsmacht van de Curaçaose rechter niet kan worden gebaseerd op artikel 767 Rv indien (i) de Curaçaose rechter reeds rechtsmacht toekomt op een andere grondslag, of (ii) de beslaglegger door middel van een procedure bij een buitenlandse overheidsrechter een uitspraak kan verkrijgen die op grond van een verdrag vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Curaçao.
2.9.
Aan de bevoegdheid op grond van artikel 767 Rv ligt dus allereerst de veronderstelling ten grondslag dat het daaraan voorafgegane beslag is gelegd op goederen van de schuldenaar. Is dat niet het geval, en is in plaats daarvan beslag gelegd op goederen van een derde, dan ‘kleeft’ het beslag niet en ontstaat ook geen bevoegdheid voor het ‘forum arresti’. Hiervoor is, anders dan Saybolt mogelijk meent, niet vereist dat in een afzonderlijk opheffingsgeding als bedoeld in artikel 705 Rv de opheffing van het beslag wordt bevolen. PDVSA meent dat deze situatie zich voordoet, omdat volgens haar de beslagen olie van geen van beide PDVSA-vennootschappen eigendom was. Deze kwestie kan in het midden blijven, nu uit het navolgende blijkt dat het beroep van Saybolt op artikel 767 Rv reeds op andere gronden niet opgaat. In het vervolg zal het Hof daarom veronderstellenderwijs aannemen dat het beslag doel heeft getroffen.
2.10.
Vast staat dat het Gerecht aan Saybolt verlof heeft verleend om ten laste van PDVSA conservatoir beslag te doen leggen. Verder moet uitgangspunt zijn dat beide beslagen na zekerheidsstelling (door middel van storting in escrow) zijn opgeheven. De onderhavige procedure vloeit voort uit die opheffing tegen zekerheid. In een dergelijk geval moet de desbetreffende procedure worden beschouwd als de hoofdzaak als bedoeld in artikel 767 Rv. Van een andere grond voor internationale bevoegdheid van de Curaçaose rechter is niet gebleken. Evenmin is sprake van een forumkeuzebeding ten gunste van een andere rechter, zoals bedoeld in HR 16 juni 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1761, NJ 1996, 256) en HR 9 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX0331, NJ 2012/638). Daarmee resteert de vraag of Saybolt door middel van een procedure bij een buitenlandse overheidsrechter een uitspraak kan verkrijgen die op grond van een verdrag vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Curaçao.
2.11.
PDVSA meent dat Saybolt haar vordering aanhangig kan maken bij de Nederlandse of de Engelse rechter, wiens uitspraak vervolgens (op basis van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden respectievelijk het Nederlands-Brits Executieverdrag [Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken] van 17 november 1967) in Curaçao ten uitvoer gelegd kan worden. De Nederlandse en de Engelse rechter zijn volgens PDVSA bevoegd, omdat Saybolt blijkens haar facturen (overgelegd als productie 1 bij incidentele conclusie tot onbevoegdheid) betaling verlangt op een bij een Nederlandse respectievelijk Engelse bank aangehouden rekening. De verbintenis van PDVSA tot betaling aan Saybolt moet dus in Nederland of Engeland worden uitgevoerd, zodat de rechters aldaar zich bevoegd zullen verklaren, aldus PDVSA.
2.12.
Dit betoog slaagt en daarop stuit de bevoegdheid van de Curaçaose rechter af. Het Hof licht dit als volgt toe.
2.13.
Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over de vraag welk recht van toepassing is op de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de vordering van Saybolt. Beide partijen beroepen zich in hun processtukken echter uitvoerig op bepalingen uit het hier te lande geldende Burgerlijk Wetboek (Boek 3 en Boek 8) en voorts refereren zij aan het begrip “brengschuld”, zoals dat tot uitdrukking komt in artikel 6:116 BW. Het Hof leidt hieruit af dat partijen de vordering van Saybolt beoordeeld wensen te zien met toepassing van Curaçaos recht. Van de toepasselijkheid van dat recht zal het Hof daarom uitgaan.
2.14.
Op grond van artikel 6:116 BW moet de betaling van een geldsom worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser. Deze kan een andere plaats voor de betaling aanwijzen in het land van zijn woonplaats. Deze bepalingen wijzen in beginsel op Curaçao als de plaats van betaling door PDVSA. Artikel 6:116 BW is echter van regelend recht. Het staat partijen vrij een andere plaats van betaling overeen te komen. Naar het oordeel van het Hof is dat in dit geval gebeurd. Vast staat dat Saybolt op al haar facturen rekeningen van banken in Nederland heeft aangewezen om de betalingen te doen. PDVSA heeft gesteld dat zij dit aldus heeft begrepen dat betalingen op een van die rekeningen moest plaatsvinden. Saybolt heeft die uitleg op zichzelf niet betwist (maar aangevoerd dat daarmee nog geen bevoegdheid van de rechter in Nederland wordt gecreëerd). Zij voert niet aan dat PDVSA van deze aanwijzing ooit een probleem heeft gemaakt; zij betoogt, in ander verband, juist dat PDVSA veel van haar facturen heeft betaald. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat partijen klaarblijkelijk de desbetreffende banken in Nederland als plaats van betaling hebben aangewezen en daarmee, in afwijking van artikel 6:116 BW, een plaats van uitvoering zijn overeengekomen. Daarmee is gegeven dat de verbintenis tot betaling door PDVSA in Nederland moet worden uitgevoerd.
2.15.
Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter zich op grond van artikel 6 aanhef en onder a Rv-NL internationaal bevoegd zal achten om kennis te nemen van het geschil tussen partijen. De uitspraak van de Nederlandse rechter kan hier te lande ten uitvoer worden gelegd. Er is dus voor Saybolt “een andere weg” als bedoeld in artikel 767 Rv, zodat geen grond bestaat om bevoegdheid van de Curaçaose rechter als ‘forum arresti’ aan te nemen.
2.16.
De slotsom is dus dat de Curaçaose rechter niet bevoegd is. Anders dan Saybolt nog heeft aangevoerd, leiden de door haar genoemde omstandigheden niet tot de conclusie dat PDSVA in Curaçao is gevestigd. De overige grieven van partijen kunnen onbesproken blijven.
2.17.
Het principaal appel faalt en de incidentele grief 1b slaagt. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Saybolt zal worden veroordeeld in de proceskosten van PDVSA. Deze worden voor de eerste aanleg begroot op NAf 3.000 voor salaris. Voor het hoger beroep worden de proceskosten, op vergoeding waarvan PDVSA aanspraak kan maken, begroot op NAf 11.000 voor salaris. De door PDVSA in haar appel gemaakte kosten moeten voor haar rekening blijven, nu zij dat appel niet heeft doorgezet. Dat geldt ook voor gemaakte kosten in de procedure tot het verkrijgen van verlof om tussentijds te appelleren. In de door Saybolt begonnen verlofprocedure, heeft PDVSA op zichzelf recht op vergoeding van haar proceskosten. Deze zijn echter nihil, nu uit de beschikking van het Hof van 11 januari 2018 blijkt dat PDVSA tegen het verzoek van Saybolt geen verweer heeft gevoerd en dus geen kosten heeft gemaakt. De wettelijke rente en de nakosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en in zoverre opnieuw rechtdoende: verklaart de Curaçaose rechter internationaal onbevoegd om kennis te nemen van alle door Saybolt ingestelde vorderingen;
- veroordeelt Saybolt in de proceskosten van PDVSA in beide instanties, begroot op
NAf 21.829,05, vermeerderd met de nakosten van NAf 250 zonder betekening en NAf 400 met betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, Th. Veling en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.