ECLI:NL:OGHACMB:2020:13

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
SXM2019H00041
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter bij beroep tegen uitspraak op bezwaar in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de Directeur der Belastingen in Sint Maarten. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Directeur waarin processen-verbaal waren overgedragen aan de Officier van Justitie. De Directeur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, waarop de belanghebbende in beroep ging. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde zich onbevoegd, wat de belanghebbende in hoger beroep aanvecht.

Het Hof overweegt dat de belastingrechter ook bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar, zelfs als er geen rechtsmiddel van bezwaar openstaat tegen het besluit van de Directeur. Het Hof concludeert dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat de belanghebbende redelijkerwijs kon aannemen dat de brief van de Directeur een uitspraak op bezwaar was. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de Directeur het griffierecht van NAf 300 aan de belanghebbende moet vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden in cassatie te gaan.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2019H00041
Datum uitspraak: 27 januari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Sint Maarten,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 9 januari 2019 in de zaak BBZ nr. SXM201800391 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de Directeur der belastingen in Sint Maarten,
verweerder (de Directeur).

1.Procesverloop

1.1.
De Directeur heeft op grond van artikel 55, tweede lid, van de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) bij brief van 6 december 2017 processen-verbaal met betrekking tot belanghebbende doen toekomen aan de Officier van Justitie.
1.2.
Belanghebbende heeft op 9 februari 2018 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De Directeur heeft in een schrijven van 22 februari 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 27 maart 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 50.
1.5.
Het Gerecht heeft zich in haar uitspraak van 9 januari 2019 onbevoegd verklaard. De uitspraak is op dezelfde dag verzonden.
1.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het hoger beroepschrift tegen deze uitspraak is op 8 maart 2019 per email bij de griffie van het Hof ingekomen en op 13 maart 2019 per post. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 300. De Inspecteur heeft op 28 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2019 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A]. De Directeur is verschenen in de persoon van [B] vergezeld door belastinginspecteur [C].
1.8.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
In de brief van 6 december 2017 (1.1) schrijft de Directeur aan de Officier van Justitie het volgende:
“Onderwerp: overdracht processen-verbaal o.b.v. art.55, tweede lid, ALL
Geachte heer [R],
Hierbij deel ik u het volgende mede.
Op grond van artikel 55, tweede lid, eerste volzin van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) zijn de processen-verbaal met betrekking tot [Belanghebbende] (…) ingezonden aan mij.
Bij dezen doe ik u op basis van artikel 55, tweede lid, tweede en derde volzin, van ALL de voornoemde processen-verbaal toekomen met het verzoek om de betreffende verdachten strafrechtelijk te vervolgen indien u dat opportuun acht.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.2.
In het schrijven van 22 februari 2018 (1.3.) schrijft de Directeur aan belanghebbendes gemachtigde (na door belanghebbende gemaakt bezwaar tegen de onder 2.1 opgenomen brief) onder meer het volgende:
“Onderwerp: bezwaar tegen procedure gevolgd jegens [belanghebbende]
Geachte mevrouw [I],
Naar aanleiding van uw brief, inhoudende bovengenoemd bezwaar, deel ik u het volgende mede.
Krachtens de artikelen 24 t/m 29 en 49 t/m 57 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) wordt er bezwaar gemaakt tegen de door de Belastingdienst gehanteerde procedure, de -verrichte- methode voor nadeelberekening alsmede het bedrag genoemd als nadeel. U meent dat belastingplichtige ontvankelijk is in dit bezwaar, nu de brief behelzende het proces-verbaal van de Directeur, weliswaar gericht aan het OM, een beschikking inhoudt die de belastingplichtige aangaat, die hem alleen betreft en uitsluitend nadeel aan hem toebrengt, waarvan hij -pas- op de zitting van 20 december 2017 bij het Gemeenschappelijk Hof kennis heeft genomen.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
De bezwaarprocedure op basis van de ALL wordt uitsluitend in artikel 29 van de ALL geregeld. In het eerste lid wordt limitatief de gevallen gespecificeerd waarin bezwaar mogelijk is. Artikel 29, eerste lid, eerste volzin van de ALL luidt namelijk: "
degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur".
De brief van de Directeur, waarop u doelt, behelst geenszins een opgelegde belastingaanslag of een ingevolge de ALL door de Inspecteur genomen voor bezwaarvatbare beschikking. Noch in die brief noch in enige algemene verordening is vermeld dat bezwaar openstaat bij de Directeur tegen een dergelijke brief. Hetzelfde geldt voor door de Belastingdienst gehanteerde procedures, de methode voor nadeelberekening alsmede het bedrag genoemd als nadeel in het proces-verbaal. De brief, de door de Belastingdienst gehanteerde procedures, de methode voor nadeelberekening en/of het bedrag genoemd als nadeel in het proces-verbaal zijn dus niet voor bezwaar vatbaar. Derhalve kan tegen een dergelijke brief, de door de Belastingdienst gehanteerde procedures, de methode voor nadeelberekening en/of het bedrag genoemd als nadeel in het proces-verbaal geen bezwaar worden gemaakt. Om die reden is het bezwaar niet-ontvankelijk.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of het Gerecht zich terecht onbevoegd heeft verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“2.1 Ingevolge artikel 31 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) kan beroep worden ingesteld tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar.
2.2
Onderhavige uitspraak op bezwaar is niet gedaan door de Inspecteur, maar door de Directeur. Daartegen staat geen beroep open bij de belastingrechter, zodat de belastingrechter zich onbevoegd verklaard van dit geschil kennis te nemen.
2.3
Gelet op het vorenstaande overweegt het Gerecht het volgende nog ten overvloede. Niet kan worden gezegd, anders dan belanghebbende kennelijk meent, dat de Directeur door het toesturen van de processen-verbaal zelfstandig heeft beslist om tot vervolging over te gaan. Nu in dit geval – zoals de Directeur ter zitting onweersproken heeft gesteld – bijzondere dwangmiddelen zijn toegepast, was de Directeur op grond van artikel 55, lid 2, ALL verplicht de processen-verbaal direct aan de Officier van Justitie toe te sturen. Vervolgens beslist de Officier van Justitie over de opportuniteit van een strafrechtelijke vervolging. Acht de Officier van Justitie vervolging niet wenselijk, dan kan hij op grond van artikel 55, lid 3, ALL de processen-verbaal weer terugsturen aan de Directeur.”

5.Gronden

Vooraf
5.1.
In een e-mail van 19 november 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Belastinggriffie van het Hof bericht dat hij een aantal personen op die zitting van 29 november 2019 wenst te horen. Het Hof heeft de gemachtigde bij e-mail van 22 november 2019 bericht dat de behandeling op de zitting van 29 november 2019 zich zal beperken tot de vraag of het Gerecht in eerste aanleg zich terecht onbevoegd heeft verklaard. Bij die stand acht het Hof het horen van getuigen (getuigen die betrokken zijn bij de strafzaak tegen belanghebbende) voorshands niet aan de orde.
Onbevoegd?
5.2.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of het Gerecht zich terecht onbevoegd heeft verklaard.
5.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een op artikel 55, tweede lid, tweede en derde volzin, van de ALL gebaseerde doorzending van processen-verbaal door de Directeur aan de officier van justitie. Belanghebbende heeft de brief van 22 februari 2018 (zie 1.3 en 2.2) opgevat als de uitspraak op het door hem ingediende bezwaarschrift. De inhoud van deze brief laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende dat redelijkerwijs heeft kunnen en mogen doen. Dit betekent dat het Gerecht, aangezien de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat een andere grond voor niet‑ontvankelijkheid aanwezig is, het beroep tegen de uitspraak diende te ontvangen. Anders dan waarvan het Gerecht is uitgegaan, is de belastingrechter ook bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen een uitspraak op bezwaar in gevallen waarin tegen het ingevolge de belastingwet genomen besluit niet het rechtsmiddel van bezwaar openstaat. In die gevallen dient de belastingrechter de belanghebbende die tegen de uitspraak op bezwaar beroep instelt dat verder aan de ontvankelijkheidsvereisten voldoet, in dat beroep te ontvangen. Hij dient bij zijn oordeel over de gegrondheid van dat beroep vast te stellen of inderdaad sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen geen bezwaar openstaat. (vgl. Hoge Raad 14 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505).
5.4.
In artikel 29 van de ALL is de bezwaarprocedure geregeld. In het eerste lid is opgenomen dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Nu het onderhavige bezwaar niet opkomt tegen een belastingaanslag of een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard door de Directeur. Aldus dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.5.
Tot slot overweegt het Hof dat in artikel 2, tweede lid, van de ALL de Directeur wordt gedefinieerd als de Directeur der Belastingen. Door de Directeur is in zijn verweerschrift en ter zitting van het Hof afdoende toegelicht dat de ondertekenaar van de onder 1.1 genoemde brief van 6 december 2017 als zodanig is aan te merken.
De slotsom
5.6.
De slotsom is dat de uitspraak van het Gerecht vernietigd dient te worden en het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht en proceskosten
5.7.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Directeur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 300 te vergoeden.
5.8.
Het Hof vindt geen aanleiding voor de toekenning van een proceskostenveroordeling. Weliswaar is het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht gegrond, maar dit wordt uitsluitend veroorzaakt door de wijziging van het dictum (zonder materiële gevolgen); in plaats van onbevoegd wordt het dictum ongegrond.

6.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
-
verklaarthet beroep
ongegrond;
-
draagtde Directeur
ophet door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van NAf 300 te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 27 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.