In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen winstbelasting en de bijbehorende boetes voor de jaren 2001 tot en met 2005. De belanghebbende, gevestigd te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes die door de inspecteur der belastingen waren opgelegd. De inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het Gerecht had de beroepen tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard, maar de boetes voor de jaren 2002 tot en met 2005 verminderd.
In hoger beroep is een compromis gesloten tussen partijen, waarbij is overeengekomen dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2005 moeten worden verminderd en de boetes verder moeten worden gematigd. Het Hof oordeelde dat de kosten van bezwaar en proceskosten een forfaitaire vergoeding volstonden. De belanghebbende had verzocht om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, maar het Hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een afwijking van de forfaitaire bedragen rechtvaardigden. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.