2.2.Het Hof gaat uit van de volgende feiten:
a. [naam 2] (hierna: [naam 2]) is overleden op 28 april 1979. [ 2] was tot zijn dood in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam 4] (hierna: [naam 4]), geboren 14 april 1916.
b. [NAAM 2] heeft bij zijn leven een testament laten opmaken (productie 1 bij repliek in conventie), krachtens welke hij [naam 4] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn vier kinderen, te weten [geïntimeerde sub 1], [appellant] en [naam 5] Enrique (hierna: [naam 5]) alsmede [naam 6] (hierna: [naam 6]), heeft onterfd.
c. [naam 5] en [naam 6] hebben verklaard het testament van hun vader te respecteren en geen beroep te doen op hun legitieme portie (Bijlage C bij productie bij memorie van grieven).
d. [geïntimeerde sub 1] heeft wel beroep gedaan op haar legitieme portie, maar zij heeft met haar moeder [naam 4] een schikking getroffen: [geïntimeerde sub 1] deed afstand van haar beroep op de legitieme en kreeg daarvoor Afl. 25.000,- ineens en Afl. 1.500,- per maand gedurende het leven van [geïntimeerde sub 1] en [naam 4]; nadien heeft zij getracht de schikking aan te vechten, maar tevergeefs (GEA 14 augustus 1996, AR 1040/1996 en Hof 17 juni 1997, H 20/1997, met negatief cassatieadvies: producties 11-12 bij repliek in conventie).
e. Ook [appellant] heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie. Hij heeft ter zake geprocedeerd tegen zijn moeder [naam 4] (GEA 31 maart 1983, EJ 5/1982, GEA 15 juni 1983, AR KG 1091/1983 en GEA 1 juni 1984, AR KG 44/1984, producties 8-10 bij repliek in conventie), maar op 15 juni 1984 is tussen hem en [naam 4] een notariële akte van scheiding en deling opgemaakt (productie 11 bij inleidend verzoekschrift). Vermeld is (derde blad) dat [appellant] erfgenaam is voor 3/20e deel van de nalatenschap en 3/40e deel van de ontbonden huwelijksgemeenschap van zijn ouders. Aan [appellant] wordt een aantal goederen toegedeeld en de overige aan [naam 4]. [naam 4] krijgt onder meer de ‘overige goederen sub D’, te weten ‘Alle overige roerende en onroerende goederen en andere zaken niet specifiek hier vermeld, die in de toekomst nog mochten blijken te behoren tot de ontbonden huwelijksgemeenschap’ (zevende en achtste blad). Aan het slot verklaren partijen (achtste blad) dat de totale waarde van de ontbonden huwelijksgemeenschap op het moment van deze scheiding en deling ‘in onderling overleg’ is vastgesteld op Afl. 9.333.334,- en voorts ‘dat hiermede de boedel en nalatenschap voormeld naar ieders volkomen genoegen zijn gescheiden en gedeeld, en derhalve niets meer van elkander te vorderen hebben een en ander met inachtneming van het testament van erflater, weshalve de deelgenoten elkander over en weer kwijting en decharge bij deze verlenen’.
f. [naam 5] is overleden op 15 juli 1999, en heeft als zijn erfgenamen achter gelaten drie kinderen, te weten [NAAM 1], [NAAM 2] en [NAAM 3].
g. [naam 6] is overleden op 22 oktober 2004, en heeft als haar erfgenamen achter gelaten twee kinderen, te weten [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3].
h. Op 12 april 2005 en 25 augustus 2006 heeft [naam 4] algehele volmachten gegeven aan [appellant] (producties 1-2 bij dupliek in conventie).
i. Bij notariële akte, opgemaakt op 3 mei 2007, heeft [naam 4] onder meer het navolgende verklaard :
Op het moment van overlijden van mijn man bestond de nalatenschap uit onder meer diverse onroerende goederen, in en buiten Aruba, tegoeden op bankrekeningen, waardepapieren en dergelijke bij banken in onder andere Panama, Zwitserland, Israël, Luxemburg en Amerika.
Sommige vermogensbestanddelen van de nalatenschap werden niet rechtsreeks op naam gehouden maar door middel van voornamelijk buitenlandse Panamese vennootschappen. Dit vermogen vertegenwoordigde, voor zover ik mij kan herinneren, een waarde van meer dan een honderd miljoen United States Dollars.
Mijn man heeft zich altijd met het financieel beheer van ons gezamenlijke vermogen bezig gehouden, ik was daarvoor niet opgeleid.
Na het overlijden van mijn man heb ik het financieel beheer aan mijn zoon [naam 5] overgelaten en na diens overlijden aan mijn zus [naam 7], tezamen met de door [naam 5] destijds aangezochte financieel adviseur [naam 8] van Amex International te Miami.
Bij de scheiding en deling van de boedel van mijn man in de tachtiger jaren heb ik niet alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap bekend gemaakt, waardoor de nalatenschap veel lager werd gewaardeerd en aan mijn kinderen [geïntimeerde sub 1] en [appellant] veel minder werd uitgekeerd dan waarop zij recht hadden.
Nadat ik in het jaar tweeduizend vier een beroerte heb gehad heb ik mijn zoon [appellant] gevraagd het financieel beheer van het familie-vermogen (mijn vermogen) over te nemen. Tevens verzocht ik hem alsnog zorg te dragen dat de wensen van zijn vader als neergelegd in zijn testament correct zouden worden uitgevoerd.
Mijn zoon heeft mij uitgelegd dat om dit te bewerkstelligen alle onttrekkingen aan de nalatenschap van mijn man ongedaan dienen te worden gemaakt en dat er een nieuwe
boedelscheiding dient plaats te vinden.
Begin van het jaar tweeduizend vijf heb ik mijn zoon [appellant] een onbeperkte volmacht gegeven om al hetgeen te doen dat nodig is om enerzijds mijn financiële zaken goed te regelen en om anderzijds het testament van zijn overleden vader alsnog correct uit te voeren. In tweeduizend vijf heb ik dit ook schriftelijk verklaard.
Mijn zoon [appellant] ondervindt echter heel veel tegenwerking bij de uitvoering van de door mij
aan hem verstrekte opdracht. Om die reden wens ik mijn verklaring schriftelijk vast te
leggen zodat het voor een ieder duidelijk is dat dit mijn wensen zijn. lk vrees dat zowel [naam 8] en/of mijn zus [naam 7] misbruik hebben gemaakt van mijn onwetendheid en dat om die reden mijn zoon [appellant] nu wordt tegengewerkt.
j. [naam 4] is overleden op 17 november 2011.
k. Evenals haar echtgenoot [NAAM 2] heeft [naam 4] een testament laten opmaken (productie 1 bij inleidend verzoekschrift). Uit dit testament blijkt onder meer dat:
- [naam 4] ieder van haar kinderen, tezamen en voor gelijke delen als haar erfgenamen heeft benoemd en dat met betrekking tot haar overleden kinderen plaatsvervulling plaats vindt;
- [naam 4] de verdeling van haar nalatenschap heeft vastgesteld, in die zin dat alle goederen behorende tot haar nalatenschap worden toebedeeld aan [appellant], zulks onder de verplichting voor [appellant] om aan ieder van de andere erfgenamen schuldig te erkennen een bedrag in contanten ter grootte van hun erfdeel, verminderd met hun aandeel in de begrafeniskosten, de taxatie- en de boedelkosten en de eventueel verschuldigde successierechten;
- de vordering in contanten van de erfgenamen op [appellant] vijf jaar na het overlijden van [naam 4] opeisbaar worden;
- [appellant] wordt benoemd als executeur testamentair in haar nalatenschap.
l. Krachtens het testament van [naam 4] zijn de volgende personen gerechtigd tot haar nalatenschap: [geïntimeerde sub 1] (1/4 deel), [appellant] (1/4 deel), [NAAM 1] (1/12 deel), [NAAM 2] Ovidio (1/12 deel), [NAAM 3] (1/12 deel) [geïntimeerde sub 3] (1/8 deel) en [geïntimeerde sub 2] (1/8 deel) (verklaring van erfrecht als productie 2 bij inleidend verzoekschrift).
m. Bij brief van 14 maart 2013 (productie 12 bij inleidend verzoekschrift) stelt [appellant] zich op het standpunt dat zijn moeder [naam 4] bij de scheiding en deling in 1984 (zie hiervóór onder e) goederen heeft verzwegen en dat het aandeel van [naam 4] in de verzwegen goederen aan hem is verbeurd, terwijl hij met haar de enige gerechtigde was in de ontbonden huwelijksgemeenschap. [appellant] stelt in dit verband dat artikel 4:1090 BW-AUA analogisch van toepassing is op de ontbonden huwelijksgemeenschap.
n. Bij vonnis in kort geding van het GEA van 3 mei 2017, KG 625/2017 (productie II bij akte [geïntimeerde sub 1] c.s. van 5 juli 2017) is [appellant] geschorst als executeur testamentair in de nalatenschap van [naam 4] en mr. J.M. de Cuba als zodanig benoemd, met bevel aan [appellant], op straffe van verbeurte van een dwangsom, om rekening en verantwoording af te leggen (aan [geïntimeerde sub 1] c.s. en de executeur). [appellant] heeft op 8 mei 2017 geappelleerd tegen dit vonnis; de vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen (Hof 30 juni 2017, Ghis 82769, productie IV bij akte [geïntimeerde sub 1] c.s. van 5 juli 2017). Het appel (H 131/17) is door [appellant] bij brief van 14 september 2017 ingetrokken.
o. Tussen mr. J.M. de Cuba als nieuwe executeur en [appellant] zijn kort gedingen gevoerd (GEA 22 november 2017, KG 2104/2017-AUA201702533 en GEA 24 januari 2018, KG AUA2017, producties VIII-IX bij memorie van antwoord). In het appel van het kort gedingvonnis van 22 november 2017 wordt eveneens heden door het Hof uitspraak gedaan (Hof 18 juni 2019, AUA2017H00249).