ECLI:NL:OGHACMB:2018:234

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
CUR2018H00027 en CUR2018H00028
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake prematuur beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een beroep van de inspecteur der belastingen in Curaçao tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De belanghebbende had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ ontvangen, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De inspecteur had de aanslagen verminderd, maar de belanghebbende trok zijn beroep in, waarna het Gerecht de inspecteur veroordeelde tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De inspecteur ging in hoger beroep, stellende dat het beroep van de belanghebbende prematuur was, omdat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar nog niet was verstreken. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende inderdaad te vroeg in beroep was gekomen en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn beroepen. De eerdere uitspraak van het Gerecht werd vernietigd en er werd geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegekend aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2018H00027 en CUR2018H00028
Datum uitspraak: 20 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
appellant (de Inspecteur),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 5 december 2017 in zaak BBZ nrs. CUR201600172 en CUR201600173 in het geding tussen:
de Inspecteur,
en
[ X ],
wonende te Curaçao,
verweerder (belanghebbende).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 11 maart 2016 over het jaar 2009 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd naar een belastbaar inkomen, respectievelijk premie-inkomen van NAf 370.769 (de navorderingsaanslagen).
1.2.
Belanghebbende is op 6 juli 2016 (IB 2009) en 10 mei 2016 (AVBZ 2009) tegen de
navorderingsaanslagen in bezwaar gekomen. Belanghebbende heeft tevens op 10 mei 2016 beroep aangetekend tegen beide navorderingsaanslagen. Ter zake van de
indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van NAf 50 aan
griffierecht voldaan.
1.3.
De Inspecteur heeft op 21 april 2017 de aanslagen verminderd conform het
standpunt van belanghebbende.
1.4.
Partijen zijn op 11 oktober 2017 uitgenodigd tot het bijwonen van een zitting van het Gerecht. Belanghebbende heeft op 14 november 2017 een brief naar het Gerecht verzonden
waarin is vermeld dat de zaken worden ingetrokken. Gelijktijdig met de intrekking wordt
verzocht om kostenvergoeding en griffierecht.
1.5.
Het Gerecht heeft op voornoemde verzoeken op 5 december 2017 als volgt beslist:
“De rechter in dit Gerecht:
  • wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten toe;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700;
  • draagt de Inspecteur op het griffierecht groot NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.”
1.6.
Tegen deze uitspraak is door de Inspecteur op 5 februari 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft op 8 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018 te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn belanghebbende en zijn gemachtigde [ A ] verschenen en namens de Inspecteur is [ B ] verschenen.
1.8.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
In hoger beroep is in geschil of het Gerecht de Inspecteur terecht heeft veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.
2.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“2. PROCESKOSTENVERGOEDING
2.1
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken. Artikel 15, lid 3 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) luidt:
"3. In geval van intrekking van het beroep, omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de betreffende partij is tegemoet gekomen, kan de Inspecteur op verzoek van die partij bij afzonderlijke uitspraak in de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard."
2.2
Nu het verzoek tegelijk met de intrekking van het beroep is gedaan en nu de
Inspecteur aan belanghebbende is tegemoetgekomen, ziet het Gerecht aanleiding om
een proceskostenvergoeding toe te kennen. In artikel 15, lid 2 LLB is bepaald dat de
regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of
krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is
nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten
bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van
Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017,
ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die
voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde
beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten worden op forfaitaire wijze berekend.
Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van door een derde beroepsmatig verleende
bijstand en dat sprake is van samenhangende zaken.
2.3
Op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit,
kunnen de proceskosten berekend worden op NAf 700 wegens beroepsmatig
verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een
waarde per punt van NAf 700 en een wegingsfactor van 1. Het Gerecht is van oordeel
dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de
wegingsfactor op 1.
3. GRIFFIERECHT
In artikel 18, lid 5 van de Landsverordening op het beroep in
belastingzaken is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk
gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan
belanghebbende vergoedt. In dit geval is het beroep ingetrokken omdat de Inspecteur
geheel tegemoet gekomen is aan belanghebbende. Een redelijke wetstoepassing
brengt met zich mee dat ook dan vergoeding van griffierecht door de Inspecteur plaats
dient te vinden.”

4.Gronden

4.1.
In artikel 31, eerste lid, tweede volzin, onderdeel a, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is bepaald dat een belanghebbende in het geval, bedoeld in artikel 30, tweede lid, van de ALL in beroep kan komen binnen twaalf maanden gerekend vanaf het tijdstip waarop negen maanden is verlopen na het tijdstip waarop het bezwaarschrift door de Inspecteur is ontvangen.
In artikel 30, tweede lid, van de ALL is bepaald dat beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan.
4.2.
De Inspecteur voert aan dat het door belanghebbende op 10 mei 2016 ingediende beroep prematuur was; immers op 10 mei 2016 was de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar (voor de navorderingsaanslagen) nog niet verlopen. Dit brengt volgens hem mee dat het Gerecht belanghebbende niet ontvankelijk in zijn beroep had moeten verklaren en er geen reden bestaat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht.
4.3.
Het hoger beroep van de Inspecteur slaagt. Belanghebbende is op 6 juli 2016 (IB 2009) en 10 mei 2016 (AVBZ 2009) tegen de navorderingsaanslagen in bezwaar gekomen. Belanghebbende heeft tevens op 10 mei 2016 beroep aangetekend tegen de navorderingsaanslagen. Op 10 mei 2016 was de in artikel 31, eerste lid, tweede volzin, onderdeel a, van de ALL genoemde termijn voor het doen van uitspraak (voor de navorderingsaanslagen) nog niet verlopen.
Dit brengt mee dat de belanghebbende te vroeg (prematuur) bij het Gerecht in beroep is gekomen en om die reden het Gerecht belanghebbende niet had mogen ontvangen in zijn beroepen. Alsdan bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het Hof zal de uitspraak van het Gerecht vernietigen en de beroepen niet-ontvankelijk verklaren.

5.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
-
verklaartde beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier.
De beslissing is op 20 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen toegezonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.