Uitspraak
Zaaknummer: H 120/2017
Vonnis
[naam van de verdachte],
mrs. M.L.A. Angela en G.H. Rip, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht.
:
- die [A] en/of één of meer anderen te vragen en/of op te dragen om Wiels te vermoorden en/of
- die [A] en/of één of meer anderen als vergoeding voor de moord op Wiels 100.000 gulden, althans een aanzienlijk geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of te betalen voor het (mede)plegen van de moord op Wiels en/of
- tezamen en in vereniging met [C] die [A] en/of één of meer anderen een vuurwapen en/of kleding en/of handschoenen te overhandigen en/of
- die [A] en/of één of meer anderen instructies te geven over de moord op Wiels.
of omstreeks5 mei 2013 te Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade
,Helmin Magno Wiels van het leven heeft beroofd, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)toen en aldaar
,opzettelijk, en
/ofna kalm beraad en rustig overleg, met gebruikmaking van een vuurwapen, meerdere kogels op
(het lichaam van) en/of in de richting van (het lichaam van)voornoemde Wiels afgevuurd, tengevolge waarvan die Wiels meerdere verwondingen en
/ofletsels heeft bekomen en die Wiels aan die letsels en
/ofverwondingen is overleden.
Verkorte aanduiding en zakelijke weergave
Schietpartij op Helmin Magno Wiels bij de pier van Marie Pampoen
Bekennende verklaring van de schutter
“Ik heb Helmin Wiels doodgeschoten. Ik was toen in gezelschap van [bijnaam B]. We zijn in een auto naar Marie Pampoen gereden. [Bijnaam B] zat achter het stuur en ik was passagier. Toen we bij Marie Pampoen aankwamen, stopte [bijnaam B] de auto naast een pick-up. Ik ben uitgestapt, deed mijn capuchon omhoog en schoot drie keer. Wiels keek mij in mijn ogen, deed een paar stappen in mijn richting en toen viel hij. Ik schoot weer.” [6]
“[C] en [bijnaam verdachte] zijn de opdrachtgevers. [C] werd ook [bijnaam C] genoemd. [Bijnaam verdachte] is degene die de opdracht heeft gekregen. […] [Bijnaam verdachte] heeft [bijnaam C] naar voren geschoven. [7]
Aan de moord voorafgegane besprekingen
“Er zijn drie of vier gesprekken geweest met [bijnaam C]. Er hebben gesprekken plaatsgevonden in de garage van [bijnaam C], maar een paar gesprekken hebben ook gewoon buiten op straat bij [adres 1] (het Hof: bij de woning van [bijnaam D] aan [adres 1]) plaatsgevonden. Bij een van die gesprekken zat zijn vriendin in de pick-up.” [9]
“Voor de moord op Wiels heeft [A] mij gezegd dat [bijnaam C] een klusje voor hem had. Dat was in april 2013, één of twee weken voor de moord op Wiels (in aanmerking genomen dat [bijnaam C] volgens een zich in het dossier bevindend overzicht op 27 april 2013 naar Sint Maarten is gevlogen [10] , begrijpt het Hof: vóór 28 april 2013).” [11]
[Bijnaam B] was in de garage bij [bijnaam C] en [bijnaam verdachte] stond bij de deur van de garage. [Bijnaam verdachte] zei tegen [bijnaam C]: ‘Praat met hen’. [Bijnaam verdachte] is toen weggegaan. Dat was een aantal dagen voor de moord. [Bijnaam C] vroeg toen aan mij of ik iets wilde eten. [Bijnaam B] is toen weggegaan. Ik ben gebleven en [bijnaam C] heeft mij in details uitgelegd dat ik Wiels moest omleggen. Ik vroeg toen aan [bijnaam C] hoe hij aan het geld kwam. Hij antwoordde dat het geld van [de verdachte] kwam. [Bijnaam C] zei dat [bijnaam verdachte] het geld zou geven.” [12]
“Mijn vrouw [vrouw van A], mijn kinderen en ik zijn op 5 mei 2013, omstreeks 14:00 uur te Koraal Specht aangekomen. Ik werd door mijn vrouw afgezet bij het huis van [bijnaam D]. Ongeveer een kwartiertje nadat mijn vrouw weg was, begon ik een heleboel ping-berichten binnen te krijgen van [bijnaam C]. Ik wachtte even en kreeg toen een ping van [bijnaam C] waarin hij mij vroeg: ‘Ben je al in de getto?’ Ik heb toen geantwoord van ja. Ongeveer zeven à tien minuten later kwam [bijnaam C] in zijn witte pick-up aanrijden.” [13]
“Op 5 mei 2013 speelden [bijnaam A], [bijnaam D] en ik domino op straat, tegenover het huis van [bijnaam D]. [Bijnaam B] speelde geen domino. Hij was wel aanwezig.” [15]
“Ik heb mijn vuurwapen even afgezet en ben naar [bijnaam C] toegelopen. Hij heeft toen vragen gesteld als ‘ben je bereid om te eten?’ Ik vroeg aan hem wat voor garantie hij mij kon geven. Toen heeft hij duidelijk tegen mij gezegd dat [bijnaam verdachte] erachter staat. [Bijnaam verdachte] is de garantie. Hij heeft geen enkele andere naam genoemd. Hij zei: ‘[Bijnaam verdachte] is de garantie dat je je geld krijgt, want die man is serieus en hij staat erachter.’ Ik was toen alleen met [bijnaam C].” [17]
“Nadat [A] vanuit de woning van [bijnaam C] was gekomen, zei [A] dat hij iemand moest gaan doodschieten. Tevens zei [A] tegen mij dat hij met [bijnaam B] als zijn chauffeur zou gaan. [Bijnaam C] had besloten dat [bijnaam B] met hem moest gaan.” [20]
“De historische printgegevens van de mobiele telefoonnummers van [C], [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2], zijn aan mij ter beschikking gesteld.
De betaling na de moord
“U vraagt hoe de betaling na de moord heeft plaatsgevonden. De volgende dag ging ik naar [bijnaam C].
“De betaling was bij [bijnaam C] thuis. Het geld zat in een zwarte tas, die ik eerder had gezien. Ik had die tas één of twee weken voor de moord gezien (in aanmerking genomen dat [bijnaam C] volgens een zich in het dossier bevindend overzicht op 27 april 2013 naar Sint Maarten is gevlogen [24] , begrijpt het Hof: vóór 28 april 2013).” [25]
“Ik zag [bijnaam C] aankomen rijden in zijn witte pick-up. Ik zag dat [bijnaam verdachte] nog in de pick-up als bijrijder zat. Kort hierna zag ik [bijnaam C] zijn pick-up uitstappen. Ik zag dat hij een zwarte sporttas in zijn handen had. Hiermee ging hij zijn huis binnen. Hierna zag ik [bijnaam C] weer naar buiten komen zonder de sporttas. [Bijnaam verdachte] bleef in de pick-up zitten. Hierna zijn ze naar het huis van [bijnaam verdachte] gereden.” [26]
“Ik heb van [bijnaam C] vernomen dat de sporttas half gevuld was met Antilliaanse bankbiljetten en de andere helft met Amerikaanse dollars.” [27]
“Er was geen bedrag genoemd, maar toen het gebeurd was kwamen er wel bedragen ter sprake. Kijk met die hele betaling. Achteraf bleek dat er meer geld was dan wat ik heb gekregen en dat hoorde ik later van de gasten die bij mij in de wijk wonen, die vertelden mij dat en toen bleek ook dat dat waar is, dat er veel meer geld was.” [28]
Contacten met (een van) de opdrachtgever(s)
“De heer Wiels is vermoord op een zondag. Twee of drie dagen daarna kreeg ik een telefoontje van een informant van de Veiligheidsdienst. Hij wilde een ontmoeting met mij. Tijdens die ontmoeting vertelde hij mij dat hij had gezien hoe de overvaller van het Renaissance Hotel met de buit bij [F] kwam. Volgens mij gaat het om de tweede overval op het Renaissance Hotel. Van de informant begreep ik dat de buit, horloges en andere spullen behelsde. [F] had geen interesse in de buit, maar gaf aan wel een andere taak voor hem te hebben. Hij vroeg of hij iemand ‘koud’ kon maken voor hem. Hij zei daarbij dat het ging om Helmin Wiels. De auto met daarin de overvaller was geblindeerd. Achterin zat [bijnaam C]. De informant kon dat zien ondanks geblindeerde ramen, namelijk als je van dichtbij kijkt. Voorin zat de chauffeur achter het stuur. De chauffeur was een van de overvallers. [F] stond buiten de auto. Toen de auto met chauffeur en [bijnaam C] erin vertrok, bleef [F] achter. Diezelfde nacht kwam de auto met [bijnaam C] terug. In de auto zat toen ook [de verdachte]. Ze kwamen terug bij [F] voor het aanbod om Helmin Wiels te vermoorden.
“In maart 2013 heb ik in de garage van [bijnaam C] in Koraal Specht horen zeggen dat [bijnaam verdachte] en [F] aan het onderhandelen waren over de moord op Wiels.” [30]
(i). De betrouwbaarheid van de verklaringen
Onherroepelijke veroordeling [A]
Objectieve aanknopingspunten
Verklaringen van [A] aan zijn geliefden
“[A] heeft mij verteld dat hij zich op 5 mei 2013 bij de woning van [bijnaam D] bevond, dat hij een ping kreeg van [bijnaam C] waarbij [bijnaam C] hem verzocht had om bij hem thuis te komen, dat hij naar de woning van [bijnaam C] liep, dat [bijnaam C] hem in zijn garage vroeg of hij bereid was om Wiels op dat moment dood te gaan schieten, dat [bijnaam verdachte] geld had gekregen en dat [bijnaam verdachte] verder geld aan [bijnaam C] had gegeven om de schutter en de chauffeur te betalen, dat hij toen bereid was om de moord te gaan plegen.
“Ik ben op 7 mei 2013 vanuit Venezuela teruggekomen in Curaçao. In de avonduren begon ik pingen (het Hof: ping-berichten) te krijgen van [bijnaam A]. Hij pingde dat hij mij nodig had. Gedurende middernacht, dus 8 mei 2013, kreeg ik nog steeds pingen van [bijnaam A]. Hij verzocht mij om bij hem te komen op de plaats waar wij de gewoonte hebben elkaar te ontmoeten. Daar begon [bijnaam A] mij het volgende te vertellen:
- dat hij boos is, daar [C] hem niet voldoende geld had betaald;
- dat [C] hem honderdduizend gulden heeft betaald voor de moord op de president;
- dat hij later gehoord had dat er vijfhonderdduizend guldens bestemd was voor de schutter van de president;
- dat hij hierdoor van plan was om in de woning van [C] te breken of de woning van [C] in brand te steken of [C] te vermoorden;
- dat hij in opdracht van [C] en [bijnaam verdachte] de president had geliquideerd;
- dat [C] en [bijnaam verdachte] gebleven waren met de rest van zijn geld, dus vierhonderdduizend gulden;
- dat op de dag dat de president doodgeschoten werd, [C] alvorens het gebeurde verschillende keren heen en weer was gereden in zijn witte [pick-up] op de weg voor de pier van Marie Pampoen;
- dat [C] zodoende de president aan het controleren was;
- dat [C] hem op een gegeven moment de volgende woorden pingde: “Awo awo, tin trabow pabo” (vrije vertaling: “Nu nu, er is werk voor jou”) en dat hij bij de woning van [C] moest komen;
- dat [C] hem verteld had waar de president bij de pier stond;
- dat [bijnaam B] als chauffeur optrad en hij als medepassagier;
- dat zij bij de president waren aangekomen;
- dat de president op dat moment een fles Heineken in zijn hand had;
- dat hij veel schoten op de president had gelost” [35]
Afgeluisterd gesprek tussen [A] en [vrouw van A]
“Het kan zijn dat ik dit heb gezegd tijdens dat gesprek, want ik praat regelmatig over deze man. Mij wordt gevraagd wat de bedoeling van dit gesprek was. Er was geen bedoeling. Hij heeft toch betaald. Hij heeft [bijnaam C] dat geld gegeven. Kijk, soms krijg ik bezoek en op een gegeven moment begin ik over deze man te praten.” [43]
Ander steunbewijs voor het (door)geven van het geld door de verdachte
“Ik herken dit gesprek. Het is een ping-gesprek tussen [by-side van A] en mij. Dat gesprek gaat over geld dat in het huis van [C] was. Het gaat over het geld dat [bijnaam A] zei dat hij niet gekregen had voor het plegen van de moord op Wiels.
“[By-side van A] heeft mij verteld dat [bijnaam A] haar had verteld dat [C] met 200 of 400 duizend was gebleven die voor hem was bestemd voor het plegen van de moord op Wiels. Tevens dat [C] het geld met [bijnaam verdachte] zou hebben verdeeld of zou gaan verdelen.” [48]
Vriendschap en bestendige samenwerking tussen de verdachte en [bijnaam C]
“[Bijnaam verdachte] en [bijnaam C] waren goede maatjes van elkaar. Ik zag ze regelmatig samen.” [49]
“Bijnaam C] was heel goed met [bijnaam verdachte]. Dankzij [bijnaam verdachte] is [bijnaam C] zo groot geworden. Ik zie hen constant samen. [Bijnaam verdachte] was vaak bij [Bijnaam C] thuis. [Bijnaam verdachte] geeft opdrachten aan [bijnaam C]. [Bijnaam C] geeft opdrachten aan [bijnaam B]. [Bijnaam A] die kan opdrachten geven aan [bijnaam D].” [50]
“[Bijnaam C] en [bijnaam verdachte] waren hele goede vrienden. Ze deden alles samen en waren altijd samen. Zelfs de vrouw van [bijnaam C], genaamd [vriendin van C], was boos hierover. [Bijnaam C] en [bijnaam verdachte] waren net als een echtpaar.” [51] “[Bijnaam verdachte] staat aan het hoofd van de ploeg, dus hij geeft orders. [Bijnaam C] was de lijfwacht van [bijnaam verdachte].” [52]
“[Bijnaam C] was net zo als een zoon voor [bijnaam verdachte]. Ze waren altijd samen.” [53]
“Een vriend die bij [bijnaam C] over de vloer kwam was [bijnaam verdachte].” [54] “[C] en [bijnaam verdachte] zagen elkaar soms dagelijks. [C] was erg goed bevriend met [bijnaam verdachte]. [Bijnaam verdachte] was triest bij de begrafenis van [C] en heeft ook gehuild. [bijnaam verdachte] heeft ook geholpen met het optillen van de doodskist van [C].” [55]
“[C] en [bijnaam verdachte] waren regelmatig bij elkaar. [Bijnaam verdachte] en [C] waren erg ‘close’. [C] ging het meest met [bijnaam verdachte] om. [C] en [bijnaam verdachte] deden samen in drugs. [C] en [bijnaam verdachte] dealden samen in de drugs. Dit deden [C] en [bijnaam verdachte] dagelijks.” [56]
De contacten tussen de verdachte en [F]
“Ongeveer één à anderhalve maand voor de moord op Wiels heb ik gezien dat [bijnaam verdachte] op bezoek kwam en wegging met een gevulde envelop. Dit ging als volgt. [F] gaf mij altijd laat in de middag de opdracht geld te halen bij de banken. Ik kreeg van [F] de opdracht om naar de Banco di Caribe te gaan en daar een cheque tegen contant geld te wisselen. Ik kreeg het geld bij de bank mee in een enveloppe. Ik moest die avond overwerken. Ik heb dat geld op het kantoor van [bedrijf van F] uit de enveloppe gehaald en in een bruine enveloppe gestopt. Deze enveloppen liggen in het kantoor van [bedrijf van F]. Normaal gesproken wordt er bij [bedrijf van F] met witte enveloppen gewerkt, maar ik stopte het geld in een bruine enveloppe en zette de enveloppe onder het bureau van [F]. Ik had daar een bedoeling bij.
“Ik heb één keer waargenomen dat [bijnaam verdachte] geld in zijn broekzak had. Ik heb meerdere keren waargenomen dat hij met een gevulde envelop bij [F] wegging.
“Ongeveer anderhalve maand geleden is de [broer van verdachte] op kantoor gekomen. Aan zijn gezicht kon je zien dat hij boos was. De broer lijkt veel op [bijnaam verdachte]. De broer gaf aan dat ze moest doorgeven aan [F] dat [achternaam verdachte en broer van verdachte] langs was geweest. [F] had gezegd dat hij geen [achternaam verdachte en broer van verdachte] kent. De eerste keer was de broer in de ochtend gekomen. Later kwam de broer van [de verdachte] in de middag weer terug. De broer van [de verdachte] gaf aan dat als [F] hem zou zien, dat hij hem zeker zou herkennen. [F] begon zich vreemd te gedragen. Hij ging heel voorzichtig kijken wie er stond. Op een gegeven moment zei [F] ons de man binnen te laten als hij ons een seintje gaf, maar hij liet uiteindelijk de broer van [de verdachte] zelf binnen en ze gingen een kantoor binnen, schuin tegenover de wc’s. Even later kwam [F] naar buiten en ging zijn eigen kantoor binnen. Het was duidelijk te zien dat hij zijn eigen kantoor verliet en dat zijn rechterbroekzak een hele bult had, dus vol zat. [F] had een stukje van zijn hand erin gestoken, maar ik kon toch zien dat er geld, bruine briefjes van 100 NAf in zijn broekzak zat.
Pogingen tot afpersing van de verdachte door NLS
Geen serieuze alternatieve scenario’s
(ii). De bruikbaarheid van de verklaringen
Verklaringen van [A]
Verklaring van [I]
Verklaring van [by-side van A]
(iii). Nauwe en bewuste samenwerking
Medeplegen van moord.
BESLISSING
26 (zesentwintig) jaren;