Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Ingevolge artikel 77, eerste lid, voor zover thans van belang, is artikel 36 op de behandeling van het hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Advocatenwet BES kunnen alleen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of in Curaçao en Sint Maarten woonplaats hebbende personen als gemachtigden of raadslieden optreden.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kan de rechter weigeren personen als gemachtigden of raadslieden toe te laten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Hinderverordening Sint Eustatius 1993 (hierna: de Hinderverordening), zoals deze luidde ten tijde van de bestreden beschikking en voor zover thans van belang, is het verboden zonder vergunning van het bestuurscollege milieubelastende aktiviteiten aan te vangen, uit te voeren, uit te breiden of te wijzigen.
Ingevolge artikel 5 kan het bestuurscollege vergunningen, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, verlenen.
Ingevolge artikel 15 betrekt het bestuurscollege bij de beslissing op het verzoek om vergunningverlening in ieder geval:
a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de aktiviteit daarvoor gevolgen kan hebben;
b. de gevolgen voor het milieu, die de aktiviteit kan veroorzaken;
c. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu met betrekking tot de aktiviteit;
d. de effecten van milieubelastende aktiviteiten, die reeds in het vestigings- en operatiegebied plaatsvinden.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu. De voorschriften kunnen inhouden:
a. de verplichting om de aangegeven middelen ter voorkoming of beperking van belasting van het milieu;
b. de verplichting om met middelen ter keuze van de vergunninghouder de aangegeven doeleinden te verwezenlijken ter behartiging van de in de aanhef bedoelde belangen.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan de vergunning tevens voorschriften worden verbonden, inhoudende:
a. de verplichting metingen op een bij het voorschrift aangegeven wijze te verrichten ter bepaling van de mate van gevaar, schade of hinder ten gevolge van een bedrijfsmatige aktiviteit of een verontreinigende handeling;
b. de verplichting om de uitkomsten van de onder a bedoelde metingen ter beschikking te stellen van de bij het voorschrift aan te wijzen overheidsdiensten.
9.4.1 Vergunninghouder dient uiterlijk binnen drie maanden na inwerkingtreding van de vergunning een vervangingsschema ten aanzien van allen bestaande verbrandingsinstallaties ter kennisgeving aan het bevoegd gezag voor te leggen. Dit vervangingsschema dient aan de volgende eisen te voldoen:
a) Uiterlijk 15 jaar na inwerkingtreding van de vergunning dienen alle bestaande verbrandingsinstallaties, die langer dan vijf jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van deze vergunning zijn geïnstalleerd, te zijn vervangen en moeten de nieuwe verbrandingsinstallaties operationeel zijn.
b) Uiterlijk 20 jaar na inwerkingtreding van de vergunning dienen alle bestaande verbrandingsinstallaties, die vijf jaar of korter voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze vergunning zijn geïnstalleerd, te zijn vervangen en moeten de nieuwe verbrandingsinstallaties operationeel zijn.
c) Bij vervanging van een verbrandingsinstallatie dienen de best beschikbare technieken te worden toegepast, waarbij tenminste aan de eisen gesteld in voorschriften 9.5.1 tot en met 9.5.4 dient te worden voldaan.
d) Vergunninghouder informeert het bevoegd gezag over de specificaties van de nieuw aan te schaffen verbrandingsinstallaties.
b) De toegepaste brandstof in alle dieselgeneratoren, dieselmotoren en het fornuis mag maximaal 0.05 wt% zwavel bevatten.
- een elektrisch rendement hebben van ten minste 40%;
- voldoen aan een stof emissie eis van 30 mg/Nm³;
- voldoen aan een CO eis van 1200 mg/Nm³;
- voldoen aan een CxHy eis van 135 mg/Nm³;
- voldoen aan een NOₓ emissies eis van 150 g NOₓ/GJ vermenigvuldigd met 1/30 keer het elektrisch rendement van de dieselgenerator.
De bovenstaande emissie eisen gelden bij droog afgas en een zuurstofgehalte van 15%.
In de door NuStar op het deskundigenbericht gegeven zienswijze heeft zij hierop geen nadere reactie gegeven. Gelet hierop, heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bestuurscollege zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de voorschriften met betrekking tot de te gebruiken brandstof uitvoerbaar zijn. Ook dat betoog faalt.
In reactie op de zienswijze van NuStar dat de StAB aldus heeft bevestigd dat de levensduur van de verbrandingsinstallaties tussen de 25 en 30 jaar ligt en dat volgens de voorschriften deze installaties dienen te worden vervangen, voordat de technische levensduur is bereikt, heeft de StAB in het deskundigenbericht van 1 maart 2016 het volgende vermeld: “Uitgaande van de termijnen in de vergunningvoorschriften dienen de gensets 6 en 7 mogelijk enige jaren eerder te worden vervangen dan op basis van de technische levensduur redelijkerwijs mag worden verwacht. Uitdrukkelijk is gesteld dat dit niet geldt voor de gensets 7,2,3 en 5. Voor de diesel (pomp) motoren SPM 101, 102 en 103 en voor de overige dieselgeneratoren ABN 1, 2,3 en 4 geldt eveneens dat ze iets eerder vervangen dienen te worden dan op basis van de technische levensduur redelijkerwijs mag worden verwacht. Dit geldt echter weer niet voor SPM 104 en 105 en de Jetty Engines.”
In het deskundigenbericht van 1 maart 2016 heeft de StAB, in reactie op de door NuStar op 28 januari 2016 ingebrachte zienswijzen, uiteengezet dat in de vergunning met de plaatselijke milieuomstandigheden rekening is gehouden. Gelet op de redactie van voorschrift 9.4.1 onder c, hoeft pas bij vervanging van de bestaande verbrandingsinstallaties aan de in de voorschriften 9.5.1 t/m 9.5.4 gestelde emissiewaarden te worden voldaan. Strikt genomen houdt dit in dat pas in de periode tussen 2028 en 2033 aan de emissiewaarden moet worden voldaan, terwijl in de periode daaraan voorafgaand geen emissiewaarden gelden. De emissiewaarden in de voorschriften 9.5.1 t/m 9.5.4 gelden thans al als uitvloeisel van de toepassing van BBT. Aldus is voorzien in een zeer ruime overgangsperiode, zonder dat emissiewaarden van toepassing zijn, aldus de StAB.
Nu NuStar dat niet, althans niet gemotiveerd, heeft betwist, heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bestuurscollege bij het bepalen van de BBT ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Het betoog faalt.
Beslissing
de griffier,
voor deze,