2.1Dat betoog faalt. Aan de beschikking van 18 juli 2014 heeft de minister ten grondslag gelegd dat het op te richten bouwwerk ten opzichte van appellante geen belemmering van lucht en licht zal opleveren, in het bijzonder omdat het bouwplan ten oosten van de woning van appellante is gesitueerd. Ten aanzien van de privacy heeft de minister zich in die beschikking op het standpunt gesteld dat gezien de situatie ter plaatse met het oprichten van het bouwwerk de privacy van appellante mogelijk enigszins zal worden aangetast. Deze aantasting is evenwel niet zodanig onevenredig dat deze als hinder in de zin van artikel 22, aanhef en onder e, van de BWV dient te worden aangemerkt. Aldus heeft de minister genoegzaam gemotiveerd dat het op te richten gebouw niet hinderlijk voor de omgeving zal zijn. Gelet hierop, heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 22, aanhef en onder e, van de BWV.
3. Het voor het eerst ter zitting in hoger beroep gevoerde betoog dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand omdat, naar gesteld, de welstandcommissie daarover geen positief advies heeft afgegeven, wordt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Niet is gebleken dat appellante dat niet eerder heeft kunnen aanvoeren.
4. Voor zover appellante betoogt dat het Gerecht ten onrechte de beroepsgronden terzake van de artikelen 6:162 en 5:37 van het Burgerlijk Wetboek en de te verrichten belangenafweging buiten beschouwing heeft gelaten, kan dat niet leiden tot het daarmee betoogde resultaat, reeds omdat een beslissing tot weigering van een bouwvergunning slechts gegrond kan zijn op de in artikel 22 van de BWV vermelde omstandigheden en deze weigeringsgronden bovendien van dwingende aard zijn.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba: