ECLI:NL:OGHACMB:2016:128

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
HAR 81/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van verbeurdverklaring van een motorboot in het kader van een civiele executie

Op 10 oktober 2016 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een beschikking gegeven in de zaak HAR 81/16. De zaak betreft een klaagschrift dat op 13 juni 2016 is ingediend door een klager, die verzocht om herroeping van de verbeurdverklaring van de motorboot "La Patrona". De klager, vertegenwoordigd door mr. D.G. Illes, wilde de boot veilen en zich verhalen op de opbrengst. De procureur-generaal, mr. F. van Deutekom, concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de klager in het beklag, maar het Hof heeft de zaak op 19 september 2016 in het openbaar behandeld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 17 juni 2015 zijn verdovende middelen aangetroffen in de boot, waarna het Openbaar Ministerie de boot in beslag nam. Klager had eerder beslag gelegd op de boot ter executie van een civiel vonnis waarbij hij was veroordeeld tot betaling door een belanghebbende. Het Hof oordeelde dat klager als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat er geen reden is om de herroeping van de verbeurdverklaring te weigeren. Het Hof concludeerde dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen de verkoop van de boot ter executie van het civiele vonnis.

In de beschikking heeft het Hof bepaald dat de verbeurdverklaring van de boot wordt herroepen en dat de boot moet worden afgegeven aan de deurwaarder van klager. Na de openbare verkoop van de boot zal de opbrengst worden gebruikt voor het verhaal van de vordering van klager en de kosten van executie, met eventuele restopbrengst ten bate van het Land. Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken in Aruba, waarbij de rechters Lewin, De Boer en Carmelia aanwezig waren, maar De Boer en Carmelia konden de beschikking niet mede ondertekenen.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 Beschikking no.
Datum uitspraak: 10 oktober 2016
Zaaknummer: HAR 81/16
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven op het beklag ex artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verdachte],
wonend in Aruba,
gemachtigde: mr. D.G. Illes.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 13 juni 2016 ter griffie ingekomen klaagschrift heeft klager verzocht om herroeping van de verbeurdverklaring van de motorboot "La Patrona" (hierna: de boot), met bepaling dat klager de boot mag veilen en zich mag verhalen op de veilingopbrengst.
1.2
Bij memorie van 19 september 2016 heeft de (wnd.) procureur-generaal,
mr. F. van Deutekom, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het beklag, althans afwijzing daarvan.
1.3
Het Hof heeft het beklag in het openbaar behandeld op 19 september 2016 in Aruba.
De gemachtigde van klager en de procureur-generaal zijn verschenen en gehoord.
1.4
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende gang van zaken.
2.1.1 [
raadsman] heeft als raadsman werkzaamheden verricht voor [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]). Bij vonnis van 7 mei 2014 heeft de civiele rechter [belanghebbende] veroordeeld tot betaling van Afl. 13.797,25, met rente en kosten, aan klager. Bij exploot van 26 februari 2015 is het vonnis van 7 mei 2014 aan [belanghebbende] betekend.
2.1.2
Op 17 juni 2015 zijn in de haven van Barcadera in Aruba verdovende middelen aangetroffen in de boot. Op die dag heeft het Openbaar Minsterie de boot in beslag genomen.
2.1.3
Bij exploot van 7 juli 2015 heeft klager ter executie van het vonnis van 7 mei 2014 beslag doen leggen op de boot. Daarbij is de openbare verkoop van de boot vastgesteld op 14 augustus 2015. Deze openbare verkoop is niet doorgegaan.
2.1.4
Op 21 september 2015 heeft het Openbaar Ministerie een verklaring van inbeslagneming van de boot betekend aan [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2]), de vriendin van [belanghebbende].
2.1.5
Bij strafvonnis van 14 maart 2016 heeft het Hof [belanghebbende 3] (hierna:[belanghebbende 3]) veroordeeld tot gevangenisstraf wegens invoer van verdovende middelen. Blijkens de in het strafvonnis gebruikte bewijsmiddelen heeft[belanghebbende 3] verklaard dat hij de boot heeft geleend van [belanghebbende 2], en dat [belanghebbende 2] en [belanghebbende] de eigenaren van de boot zijn.
Bij dit strafvonnis heeft het Hof de boot en andere goederen verbeurd verklaard, met als motivering dat[belanghebbende 3] deze goederen geheel of ten dele ten eigen bate kon aanwenden, dan wel dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van de goederen.
2.2
Het beklag is gedaan op de voet van art. 151 Sv. De procureur-generaal heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beklag, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 151 lid 1 Sv.
2.3
Er is geen reden art. 151 Sv anders uit te leggen dan art. 552b Sv-NL, de corresponderende bepaling van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk. De Hoge Raad heeft overwogen dat onder belanghebbende in de zin van art. 552b Sv-NL moet worden verstaan degene die stelt dat hij op grond van de wet krachtens eigendom, een beperkt recht of anderszins, dan wel op grond van een overeenkomst aanspraak erop kan maken dat de in dat artikel bedoelde voorwerpen aan hem worden afgegeven (HR 12 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0408, NJ 1996/479). In dezelfde uitspraak heeft de Hoge Raad overwogen dat een faillissementscurator, als gevolg van de hem door de wet opgedragen taak tot beheer en vereffening van de failliete boedel, als belanghebbende in de zin van art. 552b Sv-NL kan worden aangemerkt.
2.4
Hetzelfde moet worden aangenomen ten aanzien van degene die beslag heeft doen leggen ter executie van een civiel vonnis waarbij een veroordeling tot betaling van een geldbedrag aan de beslaglegger is verkregen. Ook deze beroept zich immers op een aanspraak op het voorwerp uit hoofde van enig goederenrechtelijk of obligatoir recht (vergelijk: HR 6 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZD1079, NJ 1995/215). Weliswaar moet bij de executie van een civiel vonnis het inbeslaggenomen voorwerp niet aan de beslaglegger worden afgegeven, maar aan de door deze ingeschakelde deurwaarder of aan een gerechtelijk bewaarder, maar dat verschil is niet van belang. Klager kan dus worden ontvangen in het beklag.
2.5
Het strafvorderlijk beslag houdt geen verband met enige positie van de overheid als schuldeiser, maar dient de waarheidsvinding in strafzaken dan wel de veiligstelling van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer door de strafrechter kan worden bevolen (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4095,
NJ 2013/322). Ook de verbeurdverklaring houdt geen verband met enige positie van de overheid als schuldeiser. Nu het Hof inmiddels bij strafvonnis van 14 maart 2016 heeft geoordeeld over de aangetroffen verdovende middelen en de rol die de boot daarbij gespeeld heeft, verzet het belang van de strafvordering zich niet meer ertegen dat de boot in het openbaar wordt verkocht ter executie van het door klager verkregen civiele vonnis en dat klager zich verhaalt op de verkoopopbrengst. Het is ook redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord dat dit gebeurt (vergelijk: art. 144 Sv). Van betrokkenheid van klager bij enig strafbaar handelen in verband met de boot is niet gebleken. Het Openbaar Ministerie heeft ook niet anders aangevoerd.
2.6
Het strafvorderlijk belang verzet zich wel ertegen dat een deel van de verkoopopbrengst zou worden uitgekeerd aan[belanghebbende 3], [belanghebbende] of [belanghebbende 2]. Daarom zal het Hof bepalen dat een eventuele restopbrengst ten bate komt van het Land (vergelijk: art. 1:72 lid 2 Sr).
2.7
Het voorgaande brengt mee dat de verbeurdverklaring dient te worden herroepen en dat de boot dient te worden afgegeven aan de door klager ingeschakelde deurwaarder of de door deze aan te wijzen bewaarder ter executie van het civiele vonnis, met de bepaling dat na de openbare verkoop van de boot, het verhaal van de vordering van klager en de voldoening van de kosten van executie, de eventueel overgebleven verkoopopbrengst ten bate komt van het Land.
Het Hof,
herroept de verbeurdverklaring;
gelast de afgifte van de boot aan de door klager ingeschakelde deurwaarder of de door deze aan te wijzen bewaarder ter executie van het civiele vonnis;
bepaalt dat na de openbare verkoop van de boot, het verhaal van de vordering van klager en de voldoening van de kosten van executie, de eventueel overgebleven verkoopopbrengst ten bate komt van het Land.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en in het openbaar in Aruba uitgesproken op 10 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Mrs. De Boer en Carmelia zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.