ECLI:NL:HR:2010:BM4095
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Faillissement en beslag in het strafrecht: de verhouding tussen de Faillissementswet en het Wetboek van Strafvordering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/04839 B. De zaak betreft een beklaagde die in staat van faillissement was verklaard en waarbij de curator, mr. K.C. Mensink, een klaagschrift indiende tot opheffing van een strafvorderlijk beslag dat op 5 juli 2008 was gelegd. De beslaglegging vond plaats naar aanleiding van een verdenking van witwassen, waarbij diverse goederen en een geldbedrag in beslag waren genomen. De Rechtbank te Haarlem had het klaagschrift van de curator ongegrond verklaard, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat een faillissement niet in de weg staat aan het leggen van strafvorderlijk beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Het faillissement, als algemeen beslag, vervangt de maatregelen die schuldeisers afzonderlijk konden nemen. Dit is vastgelegd in artikel 33 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op het vermogen van de schuldenaar eindigt bij faillietverklaring. De Hoge Raad concludeerde dat het beslag dat was gelegd op basis van artikel 94 Sv, dat dient voor de waarheidsvinding in strafzaken, niet vervalt door het faillissement.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank dat het strafvorderlijk beslag rechtmatig was en dat de curator niet kon aanvoeren dat het beslag in strijd was met de Faillissementswet. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen het strafrecht en het faillissementsrecht, en verduidelijkt dat strafvorderlijk beslag kan blijven bestaan, zelfs wanneer de beslagene in faillissement verkeert. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de ongegrondverklaring van het klaagschrift.