In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], die oorspronkelijk eiseres in conventie en gedaagde in reconventie was. De zaak betreft de erfopvolging van [naam L], die op 7 mei 2004 overleed. In haar testament had zij haar enige kind [naam enige kind] het vruchtgebruik van haar goederen gelegateerd en [appellante] benoemd tot enige erfgenaam. Na het overlijden van [naam enige kind] op 18 februari 2010, heeft [appellante] aanspraak gemaakt op een stuk grond van 4.632 m2, dat deel uitmaakt van een onverdeelde gemeenschap. Het Hof heeft geoordeeld dat [appellante] geen voordeel kan trekken uit het testament van [naam L] en dat haar vordering tot verklaring voor recht dat zij de enige erfgenaam is, toewijsbaar is. Het Hof heeft vastgesteld dat de voorgangers van [naam L] de grond langdurig in bezit hebben gehad, maar dat dit niet automatisch leidt tot eigendom door verjaring. Het gebruik van de grond door [appellante] werd niet als bezit aangemerkt, maar als houderschap voor de boedel. Het Hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en verklaard dat [appellante] de enige erfgenaam is van [naam L]. De overige vorderingen zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.