ECLI:NL:OGHACMB:2014:59

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
EJ 1947/2010 ghis 53316 H155/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de service charge in de Collective Working Agreement tussen FTA en Grape Holding

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat de uitleg van de service charge in de Collective Working Agreement (CAO) tussen de Federacion di Trahadornan di Aruba (FTA) en Grape Holding N.V. centraal. De FTA, die de belangen van werknemers vertegenwoordigt, heeft in hoger beroep de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) aangevochten, waarin werd geoordeeld dat de service charge niet alleen aan reguliere werknemers, maar ook aan uitzendkrachten moet worden uitgekeerd. Het Hof heeft op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan en de eerdere beschikking bevestigd.

De procedure begon op 23 augustus 2011 toen het GEA een beschikking gaf. FTA diende op 4 oktober 2011 een beroepschrift in, waarin zij verzocht om vernietiging van de beschikking en toewijzing van haar vorderingen. Grape Holding diende op 19 november 2013 een verweerschrift in, waarin zij vroeg om bevestiging van de beschikking. Tijdens de zitting op 17 juni 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het Hof oordeelde dat de uitleg van de service charge in de CAO objectief moet zijn en dat er geen objectieve criteria zijn die een verschil in beloning tussen reguliere werknemers en uitzendkrachten rechtvaardigen. Het Hof wees erop dat de CAO niet alleen voor reguliere werknemers geldt, maar ook voor uitzendkrachten die dezelfde werkzaamheden verrichten. De uitleg van FTA werd verworpen, omdat deze zou leiden tot een onredelijke situatie waarin reguliere werknemers een onevenredig hoge service charge zouden ontvangen ten opzichte van uitzendkrachten.

Het Hof bevestigde de beschikking van het GEA en veroordeelde FTA in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van gelijke beloning voor gelijkwaardige werkzaamheden, ongeacht de contractuele status van de werknemer.

Uitspraak

Registratienummer: EJ 1947/2010 ghis 53316 H155/12
Uitspraak: 19 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de vereniging
FEDERACION DI TRAHADORNAN DI ARUBA,
hierna ook: FTA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa,
tegen
de naamloze vennootschap
GRAPE HOLDING N.V.,
hierna ook: Grape Holding,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gerekwestreerde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.A. Hese.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 23 augustus 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) tussen partijen beschikking gegeven. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar deze beschikking.
1.2
Door op 4 oktober 2011 een beroepschrift in te dienen is FTA in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 augustus 2011. In het beroepschrift is een aantal gronden van het hoger beroep geformuleerd. Het hoger beroep strekt ertoe dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vorderingen van FTA, met uitzondering van de vordering onder (het Hof begrijpt:) d. van het inleidend verzoekschrift, zullen worden toegewezen, met veroordeling van Grape Holding in de kosten van deze procedure.
1.3
Op 19 november 2013 heeft Grape Holding een verweerschrift ingediend. Haar conclusie strekt ertoe dat de beschikking waarvan beroep zal worden bevestigd, met veroordeling van FTA in de kosten.
1.4
Ter terechtzitting van het Hof in Aruba op 17 juni 2014 hebben partijen hun zaak mondeling laten bepleiten door hun gemachtigden. De gemachtigde van Grape Holding heeft een pleitnotitie overgelegd. De gemachtigden hebben voorts vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de feiten die het GEA in r.o. 2 van de beschikking waarvan beroep heeft vastgesteld.
2.2
FTA verzoekt, verkort en zakelijk weergegeven, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad
voor recht te verklaren dat Grape Holding ten onrechte gelden die aan haar werknemers, leden van FTA, toekwamen, onder derden heeft verdeeld waardoor deze werknemers schade hebben geleden;
Grape Holding te veroordelen tot betaling aan de werknemers, leden van FTA, van de ten onrechte aan hen niet uitbetaalde bedragen;
Grape Holding te veroordelen om aan FTA te voldoen de wettelijke verhoging ex art. 7A:1614q BW over het onder i. toe te wijzen bedrag;
Grape Holding te veroordelen tot betaling van Afl. 10.928,82 aan FTA, inhoudende de wegens ziekte niet gewerkte en niet uitbetaalde dagen;
Grape Holding te veroordelen in de kosten van dit geding.
Het GEA heeft het door FTA verzochte afgewezen. Hiertegen keert zich het hoger beroep.
2.3
Kern van het onderhavige geschil is de uitleg van art. 19 van de tussen FTA en Grape Holding op 8 juni 2005 tot stand gekomen Collective Working Agreement (hierna: de CAO) voor de periode van 1 november 2004 tot en met 31 oktober 2007 ten behoeve van de leden van FTA die in de hotels Divi Aruba Beach Resort en Tamarijn Aruba Beach Resort (hierna: Divi en Tamarijn) werken. Deze bepaling luidt, voor zover van belang:
‘ARTICLE 19 – VALUE OF POINTS – SERVICE CHARGE
(…)
The 15% service charge will be divided as follows:
(…)
10% points to be paid during regular payroll for F&B Service Staff
3% divided equally among Kitchen, Bar & Dining Room employees, and F&B Storeroom employees (…)
1% for breakage
½% Housekeeping Gratuity Fund
(…).’
FTA stelt zich op het standpunt dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat de service charge door Grape Holding alleen mag worden verdeeld onder reguliere werknemers (bij Divi en Tamarijn) en dat bij de toepassing van de bepaling dus een onderscheid moet worden gemaakt tussen reguliere werknemers enerzijds en uitzendkrachten anderzijds (hierbij neemt het Hof mede in aanmerking hetgeen het GEA in r.o. 4.1 van de bestreden beschikking heeft overwogen, waartegen FTA in hoger beroep niet is opgekomen). Grape Holding weerspreekt deze uitleg.
2.4
Tijdens het mondeling pleidooi in hoger beroep heeft de gemachtigde van FTA beaamd dat de in r.o. 2.2 weergegeven verzoeken van FTA betrekking hebben op de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2005. Beide gemachtigden waren het erover eens dat in die periode een (nagenoeg) identieke CAO-bepaling heeft gegolden.
2.5
Het Hof stelt voorop dat aan art. 19 van de CAO een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de CAO tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (o.a. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142, en HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9621, NJ 2010/546). Deze maatstaf geldt ook als het geschil omtrent de uitleg is gerezen tussen partijen die beide bij de totstandkoming van de CAO betrokken waren (HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961, NJ 2000, 473).
2.6
De uitleg die FTA aan art. 19 van de CAO geeft, deelt het Hof niet. Het beroep op de definities van ‘staff’ en ‘employee’ in de Oxford Dictionary kan FTA niet baten omdat deze definities als zodanig niet van doorslaggevende betekenis kunnen worden geacht. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de (overige) tekst en formuleringen van de CAO niet ertoe nopen om onder de begrippen ‘staff’ en ‘employee’ in art. 19 van de CAO uitsluitend reguliere werknemers (van Grape Holding) te begrijpen en niet ook uitzendkrachten (of andere vormen van ingeleende arbeid).
2.7
Voorts neemt het Hof daarbij in aanmerking de aannemelijkheid van de door Grape Holding voorgestane uitleg. FTA betoogt dat die uitleg tot het in haar ogen ongerijmde resultaat leidt dat de werknemers van Grape Holding een lager inkomen gaan genieten doordat zij de service charge moeten delen met uitzendkrachten terwijl zij, anders dan uitzendkrachten, volledig aanspraak kunnen maken op alle arbeidsvoorwaarden van de CAO, waaronder de service charge moet worden begrepen. FTA wijst in dit verband erop dat met de service charge is beoogd aan de werknemers een salaris te bieden dat meer gerelateerd is aan hun inspanningen: hoe meer gasten, hoe harder gewerkt dient te worden, hoe meer service charge in rekening wordt gebracht en hoe meer salaris. Onder verwijzing naar deze redenering voert Grape Holding naar het oordeel van het Hof evenwel terecht aan dat uitzendkrachten (bij Divi en Tamarijn) dezelfde werkzaamheden verrichten als reguliere werknemers en niet minder hard werken en dat zij dus (ook) op een navenante beloning aanspraak moeten kunnen maken. De uitleg die FTA verdedigt, zou tevens tot het onaannemelijke gevolg (kunnen) leiden dat ondanks die gelijkwaardige werkzaamheden en inspanningen reguliere werknemers een onevenredig hoge service charge ontvangen naarmate meer uitzendkrachten in de arm worden genomen.
2.8
Dat Grape Holding de service charge aan de uitlener (en werkgever) van de uitzendkrachten heeft betaald en niet aan de uitzendkrachten zelf, kan aan het voorgaande niet afdoen aangezien dit buiten het bestek van de uitleg van art. 19 van de CAO valt en deze wijze van betaling bovendien in beginsel past bij de rechtsverhouding tussen werkgever-uitlener-uitzendkracht.
2.9
Ten overvloede overweegt het Hof nog dat de door Grape Holding verdedigde uitleg aansluit bij het bepaalde in art. 8 lid 1 van de op 1 januari 2013 in werking getreden Landsverordening ter beschikkingstelling arbeidskrachten (AB 2013, no. 21). Ingevolge deze bepaling is het uitzendbureau aan een arbeidskracht loon en overige vergoedingen verschuldigd zoveel mogelijk overeenkomstig het loon en de overige vergoedingen die worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming bij welke de terbeschikkingstelling plaatsvindt. Blijkens de memorie van toelichting bij dit art. 8 is met deze regeling beoogd de stabiliteit van de arbeidsmarkt van Aruba te bevorderen, waarbij er zoveel mogelijk werk wordt aangeboden in de vorm van arbeidsovereenkomsten. Overwogen wordt dat indien er geen objectieve criteria zijn die een verschil in loon rechtvaardigen, de tijdelijke kracht op gelijke wijze zal dienen te worden beloond als een werknemer van het inlenende bedrijf in een gelijke dan wel gelijksoortige functie (Staten publ. 2011-2013-67). Een soortgelijke regeling gold in de Nederlandse Antillen en geldt ook in Curaçao, te weten art. 6 van het Landsbesluit op het ter beschikking stellen arbeidskrachten (P.B. 1996, no 139). Zie daarover GHvJ 26 juni 2012, EJ 50263 - H 66/12; het daartegen ingestelde cassatieberoep is verworpen bij HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2048, RvdW 2014/96.
2.1
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel mist. De bestreden beschikking zal worden bevestigd. FTA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking van 23 augustus 2011;
veroordeelt FTA in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van Gapre Holding en tot op heden begroot op Afl. 5.100,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, J. de Boer en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 19 augustus 2014.