ECLI:NL:OGHACMB:2014:39

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
EJ 3611/12 – Ghis: 63817 – H 380/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herstelbeschikking ontbinding arbeidsovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen een herstelbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) die de hoogte van een schadevergoeding na ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gewijzigd. De werknemer, die in eerste instantie een schadevergoeding van US$ 650.000,- bruto was toegekend, kreeg in de herstelbeschikking een bedrag van US$ 55.000,- bruto toegewezen. De werknemer ging in beroep tegen deze wijziging, maar het Hof oordeelde dat het hoger beroep op grond van artikel 66 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (Rv) uitgesloten was. Dit artikel staat geen hoger beroep toe tegen de verbetering van een kennelijke fout, tenzij er sprake is van doorbrekingsgronden die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Het Hof concludeerde dat de stellingen van de werknemer in wezen betogen dat artikel 66 Rv verkeerd was toegepast, maar dat dit geen grond biedt voor doorbreking van het appelverbod. Het Hof bevestigde de beslissing van het GEA en oordeelde dat de werknemer de kosten van het hoger beroep moest dragen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent hoger beroep in het arbeidsrecht en de noodzaak voor duidelijke argumenten om een appelverbod te doorbreken.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak van:
[werknemer],
wonend in Aruba, in dezen domicilie gekozen hebbende aan het kantoor van zijn gemachtigde,
hierna te noemen: [werknemer],
oorspronkelijk gerekwestreerde, thans appellant,
gemachtigde: mr. P.G. Dowers-Alders,
tegen
de naamloze vennootschap DIVISINO N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: Divisino,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.L.J.J.P. Willems.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 3611 van 2012 gegeven en op
12 februari 2013 uitgesproken beschikking en de op 25 februari 2013 uitgesproken herstelbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
werknemer] heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 5 april 2013, dus binnen een termijn van zes weken na 25 februari 2014, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde herstelbeschikking van 25 februari 2014. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd, onder a, dat het Hof de bestreden herstelbeschikking zal vernietigen ten aanzien van het herstel van de hoogte van de ontslagvergoeding (overweging 2.2 en het dictum onder 3.2 en 3.3 onder 4) en, onder c, dat het Hof Divisino zal veroordelen in de kosten van deze procedure in hoger beroep. Onderdeel b van de conclusie van het beroepschrift is ter zitting in hoger beroep ingetrokken.
1.3.
Divisino heeft in een verweerschrift het hoger beroep bestreden en geconcludeerd primair dat het Hof [werknemer] niet-ontvankelijk zal verklaren, subsidiair dat het Hof het verzoek van [werknemer] zal afwijzen, alsdan onder bevestiging van de bestreden herstelbeschikking, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
1.4. [
werknemer] heeft op 31 maart 2014 producties ingezonden.
1.5.
Op 3 april 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. J. de Boer, lid van het Hof. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Zij hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Aan die van de gemachtigde van [werknemer] zijn producties gehecht. De gemachtigde van [werknemer] heeft ter zitting voorts een uitspraak van de Hoge Raad (17 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3878, NJ 2000, 171,
Thuiszorg Midden-Limburg v. Plum-De Groot) overgelegd.
1.6.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
Naar luid van voornoemde beschikking van 12 februari 2013 (hierna: ontbindingsbeschikking) heeft het GEA, indien Divisino haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] niet intrekt, de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens gewichtige redenen, voor het geval deze nog bestaat, en aan [werknemer] een vergoeding toegekend van US$ 650.000,- bruto, te verminderen met een eventuele cessantia-uitkering.
3.2.
Bij de bestreden herstelbeschikking heeft het GEA het bedrag van de vergoeding gewijzigd in US$ 55.000,= bruto. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [werknemer].
3.3.
Artikel 66 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (Rv) luidt, voor zover hier van belang:
1. De rechter verbetert te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. De rechter gaat niet tot de verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.
(…)
4. Tegen de verbetering of de weigering daarvan staat geen voorziening open.
3.4.
Ingevolge artikel 66 lid 4 Rv is derhalve hoger beroep uitgesloten. Een wettelijk rechtsmiddelenverbod kan echter volgens vaste rechtspraak worden doorbroken op een van de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden, te weten indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943).
3.5.
Verkeerdetoepassing van artikel 66 Rv daarentegen is geen grond voor doorbreking van het appelverbod.
3.6. [
werknemer] heeft gesteld dat een doorbrekingsgrond bestaat en is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.7.
Volgens [werknemer] heeft het GEA in de bestreden herstelbeschikking artikel 66 Rv ten onrechte toegepast of is het buiten het toepassingsgebied van artikel 66 Rv getreden, doordat geen sprake is van een ‘kennelijke fout’ in de zin van die bepaling. Voor partijen en derden was niet direct duidelijk dat er sprake was van een vergissing. In de ontbindingsbeschikking is geen formule of andere aanwijzing gegeven om tot de uitkomst van de vergoeding te komen. Het GEA heeft expliciet vermeld dat US$ 77.174,= het jaarsalaris betreft. Het GEA heeft US$ 650.000,= tweemaal genoemd als vergoeding. De hoogte van de vergoeding in de ontbindingsbeschikking van 12 februari 2013 is bovendien uit de omstandigheden van het geval verklaarbaar.
3.8.
Volgens Divisino is wel sprake van een kennelijke fout. Het jaarinkomen is verward met het maandinkomen en een ontbindingsvergoeding van US$ 650.000,= komt bij een globale hantering van de kantonrechtersformule neer op een factor C van meer dan 8 ‘hetgeen zowaar een Arubaans, zo niet Koninkrijksrecord zou inhouden!’ (verweerschrift in hoger beroep, p. 2).
3.9.
Het GEA heeft voor de aanpassing van de ontbindingsvergoeding de volgende motivering gegeven:
2.2
Het gerecht heeft op 19 februari 2013 geconstateerd dat bij de vaststelling van de vergoeding naar billijkheid een fout is gemaakt in de beschikking van 12 februari 2013. Bij het bepalen van die vergoeding is (zoals ook valt te lezen in de beschikking) onder meer rekening gehouden met de omstandigheid dat [werknemer] laatstelijk jaarlijks US$ 77.175,00 bruto verdiende. Voor het vaststellen van de vergoeding naar billijkheid heeft het gerecht echter verzuimd dit bruto jaarsalaris om te rekenen naar het bruto maandsalaris; het gerecht heeft bij vergissing het bedrag van US$ 77.175,00 gehanteerd alsof dit het bruto maandsalaris was. Aan de hand van dit verkeerde uitgangspunt is vervolgens een vergoeding vastgesteld die dermate hoog is dat, in het licht van de jurisprudentie van het gerecht en het Hof en ook gelet op de omstandigheden van dit specifieke geval, voor partijen duidelijk heeft moeten zijn dat het niet anders kan dan dat bij die vaststelling sprake moet zijn geweest van een fout. Aldus is naar het oordeel van het gerecht sprake van een kennelijk fout die zich voor eenvoudig herstel leent en welke het gerecht ingevolge artikel 66 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ambtshalve moet herstellen. Met hantering van het juiste uitgangspunt zal het gerecht deze fout herstellen en komt dan tot een vergoeding van US$ 55.000,00 bruto. (…).
3.10.
Het GEA heeft toepassing gegeven aan artikel 66 Rv. Naar het oordeel van het Hof strekken de stellingen van [werknemer] in wezen ertoe dat artikel 66 verkeerd is toegepast; vgl. HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9036, rov. 3. Zoals hiervóór overwogen, levert verkeerde toepassing van artikel 66 Rv geen grond op voor doorbreking van het appelverbod.
3.11.
Voor zover al nodig, voegt het Hof toe dat niet kan worden gezegd dat geen redelijk oordelend rechter tot het oordeel kon komen dat sprake was van een kennelijke fout. In tegendeel, de uitkomst van de ontbindingsbeschikking van 12 februari 2013 is dermate buitensporig dat deze in de verhouding van partijen onaanvaardbaar zou zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden herstelbeschikking moet worden bevestigd. [werknemer] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.

4.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de bestreden herstelbeschikking;
- veroordeelt [werknemer] in de aan de zijde van Divisino gevallen kosten van dit hoger beroep, tot op heden begroot op Afl. 5.100,= aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.