ECLI:NL:OGEAM:2024:9

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202300771, SXM202300774, SXM202300797, SXM202300798, SXM202300799
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AVBZ over de jaren 2018 tot en met 2020

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 mei 2024 uitspraak gedaan over naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AVBZ die aan de belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2018 tot en met 2020. De belanghebbende, een klein- en groothandel in farmaceutische producten, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes die door de Inspecteur der Belastingen waren opgelegd. De belanghebbende erkende dat de huurtoelagen aan werknemers als loon moesten worden aangemerkt, maar betwistte de brutering van de verschuldigde belasting en premies. Het Gerecht oordeelde dat de brutering ten onrechte had plaatsgevonden en dat de naheffingsaanslagen moesten worden verminderd. De boetes die aan de belanghebbende waren opgelegd, werden ook gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en bepaalde de nieuwe bedragen voor de naheffingsaanslagen en boetes. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 24 mei 2024
BBZ nrs. SXM202300771, SXM202300774, SXM202300797, SXM202300798, SXM202300799
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 8 juli 2022 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de jaren 2018 en 2019 naar een belastbare waarde van respectievelijk NAf 30.752 en NAf 22.499. Tegelijkertijd zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 7.688 (25%) en NAf 5.624 (25%).
1.2
Eveneens op 8 juli 2022 zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen premie AVBZ opgelegd over de jaren 2018 tot en met 2020 met een te betalen premie AVBZ van NAf 1.574 (2018), NAf 1.290 (2019) en NAf 1.630 (2020). Tegelijkertijd zijn er voor de jaren 2018 en 2020 vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 196 en NAf 203 (12,5%). Voor het jaar 2019 is geen vergrijpboete opgelegd.
1.3
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2022 tegen alle bovengenoemde naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 juni 2023 de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 21 juli 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van tweemaal NAf 150, in totaal NAf 300.
1.6
De Inspecteur heeft op 23 november 2023 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, die door de griffie van Sint Maarten is verzuimd door te sturen aan de rechter en de Inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting van het Gerecht zijn conclusie van repliek puntsgewijs besproken.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een klein- en groothandel in farmaceutische producten, medicijnen en een apotheek met twee filialen.
2.2
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden om de juistheid en de aanvaardbaarheid van de aangiften Loonbelasting (LB) en premies AOV/AWW en AVBZ vast te stellen over de jaren 2016 tot en met 2020.
2.3
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat bepaalde loonbestandsdelen niet in de loonheffing zijn betrokken. Door belanghebbende zijn voor bepaalde werknemers geen inhoudingen en afdrachten gedaan voor de loonbelasting en premies.
2.4
De controlerend ambtenaar heeft voorgesteld om bepaalde, zijns inziens ten onrechte niet ingehouden en afgedragen loonbelasting en premies gebruteerd na te heffen.
2.5
Op 15 september 2021 is een concept-controlerapport naar belanghebbende verstuurd.
2.6
Belanghebbende heeft op 15 september 2021 gereageerd op het conceptrapport.
2.7
Op 1 februari 2022 is het definitieve controlerapport (hierna: het controlerapport) tot stand gekomen.
2.8
Volgens de controlemedewerker is ter zake van de hierna genoemde handelingen ten onrechte geen loonbelasting ingehouden en afgedragen:
betalingen aan de losse krachten voor het legen van containers en inventarisatiewerkzaamheden;
betalingen aan de heer Schimmel voor bewakingswerkzaamheden;
betalingen aan apothekers (volgens belanghebbende ‘waarnemers’) en assistent- apothekers;
loon in natura (waaronder huurtoelage) en
betalingen aan werknemers die niet in de loonheffing zijn betrokken.
2.9
In het controlerapport is over de verstrekte huurtoelagen het volgende opgenomen.
‘4.3.3
Huurtoelage
Over de jaren 2017 tot en met 2020 heeft inhoudingsplichtige de onderstaande bedragen uitbetaald als huurtoelage.
Omschrijving
2017
2018
2019
2020
Huurtoelage
18
48
42
48
Inhoudingsplichtige heeft deze bedragen niet in de loonheffing betrokken. Deze bedragen dienen als loon worden aangemerkt. (..)
Voor de wijze waarop de na te heffen bedragen zijn berekend, verwijs ik naar het onderdeel ‘Berekening naheffingen’.’
2.1
De volgens de controlemedewerker na te heffen bedragen zijn als volgt (onderdeel 5.1 van het controlerapport)
Na te heffen bedragen volgens controlerapport
2018
2019
2020
Loonbelasting
30.752
24.162
33.094
Premie AOV/AWW
702
3.67
1.951
Premie AVBZ
1.574
1.323
1.63
2.11
In de reactie van 15 september 2021 van belanghebbende op het concept- controlerapport schrijft belanghebbende:
‘4.4 Huurtoelage
In 2016 is de huurtoelage via code 105 belast uitgekeerd.
De huurtoelage voor de jaren 2017-2020 is via code 280 onbelast uitgekeerd.’
2.12
Over de boetes is, voor zoverre relevant, het volgende opgenomen in het controlerapport.
‘6 BOETEN
6.1
LB, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ
De voorgestelde naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2016 tot en met 2020 zijn het gevolg van de handelswijze van de belastingplichtige.
De inhoudingsplichtige heeft loon betaald en/of natura verstrekt zonder daarover LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ te berekenen. Door de Inhoudingsplichtige is als gevolg daarvan te weinig LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ ingehouden, aangegeven en afgedragen.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het hoofdstuk 4 van het rapport zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van de inhoudingsplichtige.
(..)
Onderdeel 4.4:
Inhoudingsplichtige huurtoelage betaald aan verschillende werknemers en heeft deze bedragen ten onrechte niet in de loonheffing betrokken. Ten aanzien van het vermelde feit mocht van belastingplichtige worden verwacht dat zij zich zou overtuigen van de fiscale aanvaardbaarheid. Dit is kennelijk nagelaten. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is van grove schuld van belastingplichtige.’
2.13
Op 8 juli 2022 heeft de Inspecteur naar aanleiding van de bevindingen in het controlerapport de onderhavige naheffingsaanslagen met vergrijpboetes opgelegd. De bedragen zijn als volgt.
Nageheven
2018
2019
2020
Loonbelasting
30.752
22.499
-
Premie AVBZ
1.574
1.29
1.63
Vergrijpboetes
2018
2019
2020
Boetes Loonbelasting (25%)
7.688
5.624
-
Boetes Premie AVBZ (12,5%)
196
geen
203
2.14
Over het jaar 2020 is op een later tijdstip een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd en op een later tijdstip daartegen bezwaar gemaakt. Kennelijk is de bezwaarfase met betrekking tot die naheffingsaanslag (nog) niet afgerond als gevolg waarvan deze naheffingsaanslag (nog) niet kon worden meegenomen in de onderhavige beroepsprocedure.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tot aan de behandeling van het beroep door het Gerecht verkeerden partijen in de onjuiste veronderstelling dat de naheffingsaanslagen waren gebaseerd op alle onder 2.8. genoemde handelingen ten aanzien waarvan de controlerend ambtenaar van mening was dat ter zake daarvan ten onrechte geen loonbelasting en premies zijn ingehouden en afgedragen. Na door het Gerecht ervan te zijn overtuigd dat de naheffingsaanslagen slechts gebaseerd zijn op de niet in de loonbelasting en premieheffing betrokken, aan verschillende werknemers verstrekte, huurtoelagen hebben partijen de door hen gevoerde rechtsstrijd over de overige onderwerpen (betalingen aan losse krachten, betalingen aan de heer Schimmel, betalingen aan (assistent-)apothekers, loon in natura, andere dan huurtoelagen en betalingen aan werknemers die niet in de loonheffing zijn betrokken) gestaakt. Enkel in geschil is nog of bij het opleggen van de naheffingsaanslagen terecht gebruteerd is en of al dan niet terecht en tot de juiste bedragen boetes zijn opgelegd.
Niet langer in geschil is dat de aan bepaalde werknemers verstrekte huurtoelagen als loon in aanmerking dienen te worden genomen, dat daarover loonbelasting en premies verschuldigd zijn, en dat met inachtneming daarvan terecht naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Evenmin is de hoogte van de verstrekte huurtoelagen in geschil (2018: NAf 48.000, 2019: NAf 42.000 en 2020: NAf 48.000).
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslagen ten onrechte gebruteerd is, omdat, als de naheffingsaanslagen onherroepelijk vaststaan, belanghebbende de nageheven loonbelasting en premies AVBZ zal verhalen op de werknemers. Voorts neemt belanghebbende het standpunt in dat ten onrechte boetes zijn opgelegd en dat deze vernietigd dienen te worden.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen juist zijn opgelegd, dat wil zeggen rekening houdende met de brutering van de niet aangegeven loonbelasting over de huurtoelagen, nu belanghebbende tot op heden op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij de loonbelasting zal verhalen op zijn werknemers. Voorts is de Inspecteur van mening dat de boetes terecht zijn opgelegd vanwege grove schuld.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat indien de verschuldigde loonbelasting en premies AVBZ gebruteerd dient te worden, de opgelegde naheffingsaanslagen zoals die door de Inspecteur opgelegd zijn, juist zijn.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Naheffingsaanslagen/brutering

4.1
Zoals ook uit r.o. 3.1 tot en met 3.3 volgt, is tussen partijen niet langer in geschil dat de over de jaren 2018 tot en met 2020 aan bepaalde werknemers verstrekte huurtoelagen aangemerkt dienen te worden als loon waarover loonbelasting en premies AVBZ dient te worden ingehouden en afgedragen. In geschil is slechts of de over die huurtoelagen verschuldigde loonbelasting en premies AVBZ gebruteerd in aanmerking dienen te worden genomen.
4.2
Heffing van loonbelasting en premies geschiedt door inhouding op het loon. Indien wordt geconstateerd dat de werkgever loon heeft uitbetaald waarop geen loonbelasting en/of premies zijn ingehouden, kan de Inspecteur de te weinig betaalde belasting en/of premies naheffen. Of daarbij de loonbelasting en premies moeten worden gebruteerd, hangt of van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen directe en indirecte brutering. Van
directebrutering is sprake indien de werkgever op het moment dat hij tot uitbetaling van het loon overgaat, afziet van verhaal op de werknemer. Bij
indirectebrutering wordt het voordeel door niet te verhalen in de loonbelasting (en/of premieheffing) betrokken op het moment dat de werkgever besluit af te zien van verhaal, op het moment dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd.
4.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft terecht geen directe brutering plaatsgevonden. Uit niets blijkt immers dat belanghebbende in haar hoedanigheid van werkgever bij voorbaat van verhaal op werknemers waaraan de huurtoelagen zijn toegekend, heeft afgezien. Uit de stukken van het geding behorende ‘Labor agreement’ volgt veeleer het tegendeel. Zo is bijvoorbeeld in de met mevrouw [T] overeengekomen ‘Labor Agreement’ bepaald:
‘3.1 The Employee shall receive as GROSS SALARY the sum of NAfl. 8.750,- per month to be paid at the end of each month. From the gross salary and any and all other compensation received by the Employee applicable (Income) Taxes and Social Security Premiums will be deducted, in accordance with Government Regulations.’
4.4
Voor wat betreft een eventuele indirecte brutering voert de Inspecteur aan dat bij het vaststellen van correcties er in beginsel van wordt uitgegaan dat de werkgever de nageven loonbelasting niet op de werknemer verhaalt en dat dit betekent dat de werknemer een nieuw voordeel geniet. De Inspecteur stelt daarnaast dat volgens de Hoge Raad er geen verhaal kan plaatsvinden indien de naheffingsaanslag is opgelegd aan de werkgever als eindheffing en er door de werkgever geen verzoek is gedaan voor een verhaalbare naheffingsaanslag (ECLI:NL:HR:2004:AO4778), in welk geval belanghebbende aannemelijk moet maken dat verhaal wel mogelijk is. Nu belanghebbende geen bewijs van een voornemen tot verhaal heeft geleverd is de Inspecteur van mening dat terecht is gebruteerd.
Belanghebbende stelt daartegenover dat, omdat de naheffingsaanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan, belanghebbende nog niet heeft verhaald op de werknemers aan wie huurtoelagen zijn verstrekt. Pas als de naheffingsaanslagen formele rechtskracht hebben, zal belanghebbende de betreffende aanslagen op de betreffende werknemers verhalen. Zou belanghebbende alsdan besluiten om toch niet te verhalen dan dient dat besluit te leiden tot belastbaar loon dat moet worden toegerekend aan het jaar waarin dat besluit is genomen.
4.5
De veronderstelling van de Inspecteur dat er in beginsel vanuit mag worden gegaan dat een werkgever de nageheven loonbelasting op de werknemer verhaalt, is in algemene zin onjuist. Zo ook de vergelijking met het arrest ECLI:NL:HR:2004:AO4778, aangezien de Landsverordening loonbelasting van Sint-Maarten geen eindheffingsregime kent. Het Gerecht begrijpt de stelling van de Inspecteur aldus dat niet aannemelijk is dat belanghebbende van plan was om de nageheven belasting en premies te verhalen, omdat dit nergens uit blijkt.
4.6
De bewijslast met betrekking tot het (al dan niet) kunnen bruteren rust op de Inspecteur. Het Gerecht acht de Inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende heeft consequent, in zijn reactie op het controlerapport, in het beroepschrift en in zijn pleitnota, aangegeven de eventueel verschuldigde loonbelasting en premies op de voormalige werknemers te verhalen. Zoals vermeld in 4.3 volgt uit de met mevrouw [T] gesloten ‘Labor Agreement’ eveneens dat over het bruto salaris en ‘all other compensation’ belastingen en premies zullen worden ingehouden. Daarbij komt dat belanghebbende ook heeft mogen aannemen dat verhaal in financiële zin ook mogelijk is, immers de betreffende werknemers zijn (assistent)apothekers.
Dat nergens uit zou blijken dat belanghebbende ook daadwerkelijk over zal gaan tot het verhalen van de verschuldigde loonbelasting en premies heeft de Inspecteur pas in zijn pleitnota aangevoerd. Dat is te laat. Van belanghebbende kan niet worden verwacht dat zij op zitting alsnog met informatie komt betreffende haar voornemen om tot verhaal over te gaan. Bovendien verdedigde belanghebbende tot aan de zitting het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd.
4.7
De slotsom is dan ook dat het Gerecht van oordeel is dat ten onrechte is gebruteerd en dat de naheffingsaanslagen dienen te worden verminderd. Als basis voor de opgelegde naheffingsaanslagen hebben gediend de loonberekeningen van de controlerend ambtenaar. In een aantal gevallen is door de Inspecteur van die berekeningen bij het opleggen van de naheffingsaanslagen ten gunste van belanghebbende afgeweken. Zo is niet de naheffingsaanslag loonbelasting 2019 opgelegd naar het door de controlerend ambtenaar berekende bedrag van NAf 24.159, maar naar een bedrag van NAf 22.499 en is de naheffingsaanslag AVBZ 2019 niet opgelegd naar het door de controlerend ambtenaar berekende bedrag van NAf 1.322, maar naar een bedrag van NAf 1.290. Desgevraagd ter zitting heeft de Inspecteur deze verschillen niet kunnen verklaren. Voor wat betreft de te verminderen naheffingsaanslagen zal het Gerecht op praktische wijze rekening houden met de voor belanghebbende gunstiger (lagere) bedragen door uit te gaan van de door de controlerend ambtenaar berekende bedragen en deze te vermenigvuldigen met respectievelijk 22.499/24.159 en 1.290/1.322. In één geval heeft de Inspecteur een hogere naheffingsaanslag opgelegd, te weten de naheffingsaanslag AVBZ 2020, alwaar de controlerend ambtenaar een bedrag heeft berekend van NAf 1.621 en de Inspecteur is uitgegaan van een bedrag van 1.630. In dat geval zal het Gerecht, opnieuw ten gunste van belanghebbende, uitgaan van het (lagere) bedrag van NAf 1.621.
Met inachtneming van het vorenstaande dienen de naheffingsaanslagen (niet-gebruteerd) als volgt te worden bepaald.
Naheffingsaanslag loonbelasting 2018: [T] NAf 9.225,73 + [G] NAf 9.225,73 =
NAf 18.451(afgerond).
Naheffingsaanslag loonbelasting 2019: [T] NAf 9.600 + [G] NAf 3.721 + [J] NAf 1.669,80 = NAf 14.990 (afgerond) x 22.499/24.159 =
NAf 13.960.
Naheffingsaanslag AVBZ 2018: [T] NAf 480 + [G] NAf 480 =
NAf 960.
Naheffingsaanslag AVBZ 2019: [T] NAf 480 + [G] NAf 240 + [J] NAf 120 = NAf 840 x 1.290/1.322
= NAf 819(afgerond).
Naheffingsaanslag AVBZ 2020: [T] NAf 480 + [J] NAf 480 =
NAf 960.
4.8
De onder 4.7 vermelde (te verminderen) naheffingsaanslagen zijn niet langer in geschil en komen daarmee onherroepelijk vast te staan. Belanghebbende heeft steeds aangegeven de (niet-gebruteerde) naheffingsaanslagen te zullen verhalen op de werknemers aan wie de huurtoelagen zijn verstrekt. In het geval belanghebbende bij nader inzien zou besluiten toch niet te verhalen, ontstaat op het moment van dat besluit alsnog de mogelijkheid voor de Inspecteur om alsnog te bruteren en voor het verschil tussen de wel en niet-gebruteerde bedragen alsnog naheffingsaanslagen op te leggen. Hetzelfde heeft te gelden indien verhaal rechtens en feitelijk niet mogelijk blijkt te zijn, behoudens bijzondere omstandigheden (ECLI:NL:HR:1988:ZC3927). Dit doet de vraag rijzen op welk tijdstip belanghebbende geacht wordt af te zien van verhaal of verhaal niet mogelijk blijkt te zijn. Naar het oordeel van het Gerecht dient belanghebbende binnen een redelijke termijn, gerekend vanaf het tijdstip waarop deze uitspraak wordt bekendgemaakt, te weten op 24 mei 2024, de verschuldigde loonbelasting en premies AVBZ op de werknemers aan wie de huurtoelagen zijn verstrekt, te hebben verhaald. Het Gerecht acht een termijn van één jaar redelijk, hetgeen betekent dat indien vóór 25 mei 2025, verhaal niet of niet volledig is gerealiseerd, verhaal (in zoverre) geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden dan wel verhaal (in zoverre) niet mogelijk is gebleken. Alsdan ontstaat voor de Inspecteur derhalve in beginsel alsnog de mogelijkheid (in zoverre) nadere naheffingsaanslagen op te leggen.
Vergrijpboetes
4.9
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van respectievelijk NAf 7.688 (2018) en NAf 5.624 (2019), dat is 25% van de verschuldigde loonbelasting opgelegd, alsmede vergrijpboetes van respectievelijk NAf 1.574 (2018), NAf 1.290 (2019) en NAf 1.630 (2020), dat is 12,5% van de verschuldigde premie in de AVBZ. Redengevend daarvoor is dat het volgens de Inspecteur aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven (artikel 21 van de ALL in samenhang met artikel 7 lid 2 van de Ministeriele regeling administratieve boeten, A.B. 2013-GT 418). In een geval van grove schuld kan de Inspecteur op grond van de hiervoor genoemde artikelen in verband met het niet afdragen van belasting een boete opleggen van 25%.
4.1
Van grove schuld kan worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4481, BNB 1992/217).
4.11
De Inspecteur stelt dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat aan bepaalde werknemers verstrekte huurtoelagen, niet in de heffing zijn betrokken (r.o. 2.12). Belanghebbende heeft dat betwist. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van grove schuld.
4.12
Het Gerecht is van oordeel dat op de momenten dat belanghebbende huurtoelagen aan bepaalde werknemers heeft verstrekt zij wist dat die toelagen aangemerkt moesten worden als belastbaar loon en dat zij ter zake daarvan loonbelasting en premies AVBZ had moeten inhouden afdragen. Dat loon in natura (de huurtoelagen) als belastbaar loon heeft te gelden moet immers bij een werkgever als belanghebbende als bekend verondersteld worden geacht, hetgeen blijkt uit het feit dat belanghebbende in het jaar 2016 de verstrekte huurtoelagen wél als belastbaar loon heeft aangemerkt en ter zake daarvan wél loonbelasting en premies heeft ingehouden en afgedragen. Met inachtneming van die kennis staat het naar het oordeel van het Gerecht buiten redelijke twijfel vast dat het niet inhouden van loonbelasting en premies AVBZ in de jaren 2018, 2019 en 2020 moet worden beschouwd als een grove onachtzaamheid van belanghebbende. Dat deze omissie, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, te wijten is aan een fout van de administratieve medewerker van belanghebbende, doet aan het oordeel van het Gerecht niet af. Het Gerecht verwijst in dit verband naar Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, alwaar de Hoge Raad onder ander heeft overwogen:
“(…) een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
Het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
(…)”.
4.13
Met nachtneming van het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat – als uitgangspunt – de boetes van 25% en 12,5% voor wat betreft respectievelijk de niet ingehouden en afgedragen loonbelasting 2018 en 2019 en premies AVBZ 2018 en 2020 gerechtvaardigd zijn. De boetes zij evenwel te hoog vastgesteld voor zover deze zien op het gebruteerde deel van de naheffingsaanslagen. Bovendien ziet het Gerecht in de overschrijding van de redelijke termijn ambtshalve aanleiding de boetes voor wat betreft de naheffingsaanslagen loonbelasting te verminderen. Die vermindering is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 25 juli 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:130). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.14
Sinds de kennisgeving door de Inspecteur van zijn voornemen de boete op te leggen (25 oktober 2021) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn van naar boven afgerond 7 maanden meebrengt. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 10% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
4.15
De boetes met betrekking tot de naheffingsaanslagen AVBZ 2018 en 2020 zullen wegens overschrijding van de redelijke termijn niet worden verminderd, omdat deze minder bedragen dan NAf 200. Ter zake van deze boetes wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
4.16
Het vorenstaande brengt mee dat de vergrijpboetes als volgt dienen te worden verminderd.
Loonbelasting 2018: NAf 18.451 x 25% = NAf 4.612; matiging met 10% = NAf 4.150.
Loonbelasting 2019: NAf 13.960 x 25% = NAf 3.490; matiging met 10% = NAf 3.141.
Premie AVBZ 2018: NAf 960 x 12,5% = NAf 120.
Premie AVBZ 2020: NAf 960 x 12,5% = NAf 120.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [1]
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 [2] (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 300 aan belanghebbende te vergoeden.

6.6. DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag loonbelasting 2018 tot een bedrag van NAf 18.451 en de daarmee samenhangende boete tot een bedrag van NAf 4.150;
- vermindert de naheffingsaanslag loonbelasting 2019 tot een bedrag van NAf 13.960 en de daarmee samenhangende boete tot een bedrag van NAf 3.141;
- vermindert de naheffingsaanslag premie AVBZ 2018 tot een bedrag van NAf 960 en de daarmee samenhangende boete tot een bedrag van NAf 120;
- vermindert de naheffingsaanslag premie AVBZ 2019 tot een bedrag van NAf 819;
- vermindert de naheffingsaanslag premie AVBZ 2020 tot een bedrag van NAf 960 en de daarmee samenhangende boete tot een bedrag van NAf 120;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 24 mei 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Zie vorige voetnoot.
2.In Sint Maarten is het Besluit proceskosten bestuursrecht geactualiseerd.