ECLI:NL:OGEAM:2024:57

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202300395 en SXM202300396
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van voorheffingen en aftrekbaarheid van onderhoudskosten in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de 'notifications income tax' en 'premium AVBZ' voor het jaar 2017, die hij als aanslagen beschouwde. De Inspecteur had deze beschikkingen afgewezen en gesteld dat de belanghebbende te laat aangifte had gedaan. De belanghebbende voerde aan dat de beschikkingen als aanslagen moesten worden beschouwd, waardoor verrekening van voorheffingen mogelijk zou zijn. Het Gerecht oordeelde dat de notifications inderdaad als aanslagen moesten worden beschouwd, wat leidde tot de mogelijkheid van verrekening van voorheffingen. Daarnaast was er een geschil over de aftrekbaarheid van onderhoudskosten voor een zwembad. Het Gerecht oordeelde dat zwembadonderhoud zowel schoonmaak- als onderhoudskosten omvatte, en dat een deel van deze kosten aftrekbaar was. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, en werden de aanslagen aangepast en de voorheffingen verrekend.

Uitspraak

Uitspraak van 16 augustus 2024
BBZ nrs. SXM202300395 en SXM202300396
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 1 juli 2022 een NOTIFICATION INCOME TAX (hierna ook: de beschikking IB 2017) en een NOTIFICATION PREMIUM AVBZ (hierna ook: de beschikking AVBZ 2017) voor het jaar 2017 opgelegd. Het taxable income (hierna: belastbaar inkomen), respectievelijk premium income (hierna: premie-inkomen) is daarbij vastgesteld op NAf 139.324 en NAf 145.856.
1.2
Belanghebbende heeft op 1 september 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen IB en AVBZ 2017.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2023 het bezwaar tegen de beschikking AVBZ 2017 afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 3 april 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 28 maart 2024 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 21 april 2022 aangifte IB en premie AVBZ 2017 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt NAf 103.824. In zijn aangiftebiljet voert hij onder andere op als persoonlijke lasten (onderdeel 15j van het aangiftebiljet) een bedrag van NAf 35.500, bestaande uit NAf 3.000 aan onderhoudskosten, NAf 27.500 aan hypotheekrente eigen woning en NAf 5.000 aan rente op leningen.
2.2
De Inspecteur heeft in afwijking van de aangifte het belastbaar inkomen respectievelijk premie-inkomen voor het jaar 2017 gecorrigeerd naar een belastbaar inkomen respectievelijk premie-inkomen van NAf 139.324 en NAf 145.856. Genoemde gecorrigeerde bedragen zijn vermeld op de beschikkingen IB 2017 respectievelijk AVBZ 2017. De over het belastbaar inkomen en het premie-inkomen verschuldigde belasting en premie is bepaald op 0,00.
2.3
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen IB en AVBZ 2017 bezwaar gemaakt en bewijsstukken overgelegd voor de aftrek van de onderhoudskosten en hypotheekrente. De Inspecteur heeft daarop het belastbaar inkomen bepaald op NAf 106.824 en het premie-inkomen op NAf 113.356. Dit heeft evenwel niet geleid tot restitutie van inkomstenbelasting of premie AVBZ.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of, nu de Inspecteur kennelijk [1] bij bezwaar uitspraken op bezwaar het belastbaar inkomen en het premie-inkomen voor het jaar 2017 heeft bepaald op respectievelijk NAf 106.824 en NAf 113.356, er terecht geen verrekening van voorheffingen heeft plaatsgevonden en de ingehouden loonbelasting en premie AVBZ terecht als eindheffing zijn beschouwd. Meer in het bijzonder is de vraag of de beschikking IB 2017 en de beschikking AVBZ 2017 moeten worden beschouwd als een aanslag.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de beschikkingen IB en AVBZ 2017 dienen te worden beschouwd als aanslagen en dat, rekening houdend met aftrekbare rentelasten en onderhoudskosten, verrekening van voorheffingen dient plaats te vinden.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende te laat aangifte heeft gedaan, dat er geen aanslagen zijn vastgesteld en dat belanghebbende geen recht heeft op verrekening van voorheffingen, een en ander onder verwijzing naar artikel 41B Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB) en artikel 22, lid 2 Landsverordening Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten (hierna: LAVBZ).
3.4
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 103.824. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen, bij uitspraak op bezwaar, bepaald op NAf 106.824. Het verschil tussen beide bedragen, NAf 3.000, betreft onderhoudskosten van het zwembad. Gesteld dat sprake is van een door de Inspecteur opgelegde aanslag en verrekening van voorheffingen dient plaats te vinden is tussen partijen in geschil of deze kosten aftrekbaar zijn als ‘Personal burdens’ (vraag 15j van de aangifte inkomstenbelasting). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.5
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een premie-inkomen van NAf 103.824. De Inspecteur heeft het premie-inkomen bepaald op NAf 113.356. Het verschil tussen beide bedragen, NAf 9.532, betreft onderhoudskosten van de tuin (NAf 3.000) en het al dan niet aftrekbaar zijn van de premies AOV/AWW (werknemersdeel) van NAf 6.532. Volgens belanghebbende komen deze uitgaven, naar het Gerecht begrijpt, bij het bepalen van het premie-inkomen in aftrek, volgens de Inspecteur is dat niet het geval.

4.OVERWEGINGEN

Juridisch kader

4.1
Artikel 41B LIB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
"1. Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege tenzij:
(…)
c. de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de aanslag vastgesteld op nihil en blijft verrekening van voorheffingen achterwege indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan NAf 150 te boven gaat.
(…).”
4.2
Artikel 22 LAVBZ luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Tenzij bij of krachtens deze landsverordening anders is bepaald, geschiedt de heffing van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premie, onder verrekening van eventueel krachtens toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels.
2. De aanslag wordt vastgesteld door de Inspecteur. De in het eerste lid bedoelde aanslag blijft achterwege indien artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting toepassing vindt.
(…)”
4.3
Op grond van intern, niet gepubliceerd beleid, van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden als bedoeld in artikel 41B, lid 2, onderdeel c LIB, verlengd van 18 tot 36 maanden [2] .
4.4
Ook in het geval dat buiten de termijn van 36 maanden aangifte wordt gedaan, bestaat in bepaalde gevallen recht op verrekening van voorheffingen. Dat is in het geval als er aanslagen worden opgelegd. Zie in dit verband het oordeel van Hoge Raad van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:438:
“2.3 Artikel 41b, lid 1, aanhef en letter c, van de LIB bepaalt dat geen aanslag wordt vastgesteld en verrekening van voorheffingen achterwege blijft tenzij de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het kalenderjaar aangifte heeft gedaan. Op grond van beleid van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden verlengd tot 36 maanden.
Artikel 41B, lid 2, van de LIB bepaalt dat in het geval bedoeld in lid 1, aanhef en letter c, de aanslag wordt vastgesteld op nihil en verrekening van voorheffingen achterwege blijft indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan NAf 150 te boven gaat.
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat aan belanghebbende aanslagen voor de jaren 2008 en 2009 zijn opgelegd, meebrengt dat de loonbelasting niet als eindheffing fungeert en verrekening van voorheffingen plaats moet vinden. Dat leidt in het onderhavige geval tot teruggaaf van een deel van de ingehouden loonbelasting, aldus het Hof.
2.5
Het middel komt op tegen het hiervoor in 2.4 vermelde oordeel van het Hof met het betoog dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van loonbelasting omdat de aangiften niet binnen 36 maanden na afloop van de kalenderjaren 2008 en 2009 zijn ingediend.
2.6
Kennelijk en terecht heeft het Hof aan artikel 41B van de LIB betekenis toegekend dat in het eerste lid voorziene mogelijkheid een aanslag achterwege te laten op de grond dat de aangifte buiten de daar bedoelde termijn is gedaan niet wegneemt dat, indien een aanslag wordt opgelegd, volgens het tweede lid verrekening van voorheffingen niet achterwege mag blijven indien het totaal daarvan de verschuldigde belasting met meer dan NAf 150 te boven gaat.
Het oordeel van het Hof dat, aangezien aanslagen zijn opgelegd, en de Inspecteur dus geen toepassing heeft gegeven aan artikel 41B, lid 1, aanhef en letter c van de LIB, de Inspecteur op grond van artikel 41B, lid 2, van de LIB, gehouden is de voorheffingen volledig te verrekenen, is daarom juist. Het middel faalt.”
Inhoudelijke beoordeling
4.5
Voor zover belanghebbende betwijfelt of de door hem in aftrek gebrachte rente ter zake van de hypothecaire lening van NAf 27.500, de rente op leningen van NAf 5.000 en de onderhoudskosten van NAf 3.000 al dan niet in geschil zijn [3] , oordeelt het Gerecht als volgt.
Uit p. 3 van het verweerschrift leidt het Gerecht af dat de Inspecteur, door aanpassing van het belastbaar inkomen van NAf 139.324 naar NAf 106.824, derhalve met NAf 32.500, dat de Inspecteur alsnog de in aftrek gebrachte hypotheekrente van NAf 27.500 (zie de aangifte inkomstenbelasting onder 15b) en de rente op leningen van NAf 5.000 (zie de aangifte inkomstenbelasting onder 15f), totaal NAf 32.500, aannemelijk acht. Zulks is ter zitting van het Gerecht desgevraagd door de Inspecteur bevestigd. Tevens is toen door de Inspecteur aangegeven dat hij wel een oordeel wenst ten aanzien van de aftrekbaarheid van de onderhoudskosten van NAf 3.000. Een en ander betekent dat voor wat betreft ter bepaling van het belastbaar inkomen alleen nog de aftrek van onderhoudskosten in geschil is.
Een andere vraag is of het door de Inspecteur alsnog in aftrek toestaan van de hypotheekrente en de rente op leningen leidt tot een verrekening van voorheffingen. Die vraag zal verderop worden beantwoord.
4.6
Uiteraard werkt het door de Inspecteur alsnog in aftrek toestaan van de hypotheekrente en de rente op leningen door naar de hoogte van het premie-inkomen, welk inkomen door de Inspecteur is aangepast van NAf 145.856 naar NAf 113.356 (verschil eveneens NAf 32.500). Afgezien van het in geschil zijnde bedrag van NAf 3.000 met betrekking tot de onderhoudskosten bedraagt het door de Inspecteur becijferde premie-inkomen NAf 6.532 hoger dan het door belanghebbende becijferde premie-inkomen, zijnde het werknemersdeel van de premies AOV/AWW. Naar het oordeel van het Gerecht is genoemd bedrag door belanghebbende ten onrechte bij de bepaling van het premie-inkomen in aanmerking genomen. Het Gerecht verwijst in dit verband naar artikel 20, lid 2 van de LAVBZ, alwaar de maatstaf voor de premieheffing AVBZ is bepaald.
4.7
Vast staat dat belanghebbende op 21 april 2022 de aangifte voor het jaar 2017 heeft gedaan. Dit betekent dat niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2017 aangifte is gedaan. Alsdan is het voor de vraag of verrekening van voorheffingen kan plaatsvinden bepalend of de Inspecteur aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ heeft opgelegd.
4.8
Een aanslag wordt vervat in een schriftelijk stuk, te weten het aanslagbiljet. In de onderhavige zaak heeft belanghebbende een ‘NOTIFICATION’ income tax en een ‘NOTIFICATION’ premium AVBZ ontvangen. De hamvraag is of deze notifications zijn te beschouwen als aanslag(biljet).
4.9
Het Gerecht stelt voorop dat in de LIB en de LAVBZ geen definitie van een aanslag(biljet) is opgenomen. De Hoge Raad stelt aan het begrip aanslag(biljet) minimale eisen, zo lijkt af te leiden uit bijvoorbeeld Hoge Raad 22 juli 1983, ECLI:NL:HR:1983:BH6620, alwaar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een aanslagbiljet ook de vorm kan hebben van stortings-/acceptgirokaart. Naar het oordeel van het Gerecht dient een aanslag wel (een combinatie van) de volgende essentialia te bevatten: naam en adres van degene aan wie de aanslag wordt opgelegd, het verschuldigde bedrag aan belasting, indien betaald moet worden: de plaats van betaling en de betalingstermijnen, het jaar en de belastingsoort waarop de aanslag ziet, de dagtekening en een rechtsmiddelenverwijzing. Voorts dient betekenis te worden toegekend aan hoe de belastingplichtige het schriftelijk stuk van de Inspecteur redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen.
4.1
De notifications income tax en premium AVBZ bevatten de naam, adres en woonplaats van belanghebbende, diens cribnummer, het Ontvangkantoor, een dagtekening, het jaar waarop de ‘aanslag’ betrekking heeft, de belastingsoort, het taxable/premium income, de income tax/de premium AVBZ, de wage tax witheld/de premium AVBZ witheld, previous
assessements[cursivering en onderstreping Gerecht] en het non payable/not refundable bedrag. De plaats van betaling en betalingstermijnen zijn niet vermeld, maar dat is ook niet zo vreemd tegen de achtergrond dat geen belasting verschuldigd is (het saldo is in beide notifications ‘0,00’). Een rechtsmiddelenverwijzing is niet opgenomen.
Tot slot is onderaan de notifications opgenomen dat ‘a
minusbalance less than
Naf 150will
not be refunded. A
balanceless than
Naf 300will
not have to be paid: art 41B IT’43’ en ‘Returns submitted
later than 36 monthsafter the year in question:
NO refund will be granted: art 41B IT’43.
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht dienen de notifications income tax en premium AVBZ worden beschouwd als aanslagen, althans belanghebbende heeft die kennisgevingen als zodanig mogen begrijpen. Daarbij hecht het Gerecht betekenis aan het feit dat de notifications grote gelijkenis vertonen met de ‘reguliere’ aanslagen/aanslagbiljetten inkomstenbelasting en premies AVBZ. Ook op de reguliere aanslagen/aanslagbiljetten is opgenomen dat ‘a
minusbalance less than
Naf 150will
not be refunded. A
balanceless than
Naf 300will
not have to be paid: art 41B IT’43’ en dat ‘Returns submitted
later than 36 monthsafter the year in question:
NO refund will be granted: art 41B IT’43. De twijfel die als gevolg van genoemde grote gelijkenis kan ontstaan ten aanzien van de notifications (wel of geen aanslag) behoort naar het oordeel van het Gerecht niet voor rekening en risico van belanghebbende te komen, maar voor die van de Inspecteur. Het is immers de Inspecteur die in de gelegenheid is om volstrekte duidelijkheid te scheppen en dit achterwege heeft gelaten. Hij had dat bijvoorbeeld kunnen doen door een afzonderlijke, voor bezwaar vatbare, mededeling aan belanghebbende te sturen waarin vermeld wordt dat het besluit is genomen om geen aanslag op te leggen en met uitleg waarom dit het geval is. In de aan belanghebbende toegezonden notifications is evenmin een tekst opgenomen waaruit duidelijk volgt dat de notifications
nietkunnen worden beschouwd als aanslag(biljet).
Dat de reguliere aanslagen/aanslagbiljetten ‘FINAL ASSESSMENT INCOME TAX’ als ‘opschrift’ hebben en de notifications het ‘opschrift’ ‘NOTIFICATION INCOME TAX’ maakt dit niet anders nu van een belastingplichtige niet verwacht kan worden dat hij op basis van dit verschil in ‘opschrift’ het (subtiele) onderscheid zou kunnen beseffen van een aanslag(biljet) en een mededeling tot het niet opleggen van een aanslag.
4.12
Met inachtneming van het vorenstaande zal het Gerecht oordelen dat, nu de notificatons als aanslagen dienen te worden beschouwd, de voorheffingen alsnog verrekend kunnen worden. Alsdan is van belang of de onderhoudskosten aftrekbaar zijn.
4.13
Niet in geschil is dat de woning belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat. Belanghebbende heeft facturen overgelegd van 12 x USD 140 = USD 1.680. Het gaat om zwembadonderhoud.
4.14
ingevolge artikel 16, lid 1, onderdeel h, ten tweede van de LIB worden als persoonlijke lasten beschouwd: kosten van onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van 2% van de waarde van woning voor de toepassing van de grondbelasting met een maximum van NAf 3.000. Naar het oordeel van het Gerecht behoren tot de onderhoudskosten van de eigen woning mede de kosten die worden gemaakt om het zwembad te onderhouden.
4.15
Het onder 4.14 overwogene laat onverlet dat het wel moet gaan om onderhoudskosten. Dergelijke kosten moeten worden onderscheiden van niet-aftrekbare schoonmaakkosten. Onderhoud is gericht op het in stand houden van een goed, bij schoonmaken gaat het veeleer om het reinigen, het zuiveren het ontdoen van vuil van een goed.
Bij het reguliere, maandelijkse, ‘onderhoud’ van een zwembad zal het in de regel veelal gaan om reinigingsactiviteiten, het schoonmaken en schoonhouden van het zwembad en het schoon (zuiver) houden van het zwembadwater. Echte onderhoudswerkzaamheden (het in stand houden van het zwembad met toebehoren) zullen in dat verband van ondergeschikt belang zijn.
Door partijen is enkel gesteld dat de kosten aftrekbaar zijn (belanghebbende) dan wel niet aftrekbaar zijn (Inspecteur). Naar het oordeel van het Gerecht omvat zwembad’onderhoud’ zowel een (grote) component schoonmaak (niet-aftrekbaar) en een (ondergeschikte) component onderhoud (aftrekbaar). Het Gerecht zal de component onderhoud in goede justitie bepalen op 20%, 20/100 x USD 1.680, ofwel USD 336 in aftrek toestaan. Omgerekend, met inachtneming van een koers van 1,80, bedraagt de aftrek alsdan (afgerond) NAf 605.
Slotsom
4.16
De slotsom is dat het beroep gegrond is. Het belastbaar c.q. het premie-inkomen dient als volgt te worden bepaald:
Belastbaar inkomen Premie-inkomen
Aangegeven in de aangifte NAf 103.824 NAf 103.824
Bij: minder onderhoudskosten NAf 2.395 [4] NAf 2.395
Bij: correctie werknemersdeel NAf 6.532
premies AOV/AWW __________ __________
Vast te stellen BI/PI [5] NAf 106.219 NAf 112.751
De belasting verschuldigd over het vast te stellen belastbaar inkomen en premie-inkomen dient verrekend te worden met voorheffingen en er dient teruggaaf verleend te worden voor zover voorheffingen de verschuldigde inkomstenbelasting/premie AVBZ overtreffen. Het bepaalde in artikel 41B LIB staat daaraan niet in de weg.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [6]
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 [7] (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 106.219;
- vermindert de aanslag premie AVBZ tot een aanslag naar een premie-inkomen van NAf 112.751;
- bepaalt dat voorheffingen verrekenbaar zijn met de verschuldigde inkomstenbelasting en premie AVBZ en dienen te leiden tot een teruggaaf;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 16 augustus 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint- Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Niet geheel duidelijk is of de Inspecteur ook formeel uitspraak op bezwaar heeft gedaan op het bezwaar gemaakt tegen de beschikking IB 2017. Ter zitting heeft de Inspecteur evenwel aangegeven dat de uitspraak op bezwaar gedaan op het bezwaar gemaakt tegen de beschikking AVBZ 2017 tevens kan worden beschouwd als een uitspraak op bezwaar gemaakt tegen de beschikking IB 2017.
2.Zie onder andere: verweerschrift Inspecteur onder ‘
3.Zie in dit verband de onderdelen 9 tot en met 12 van de ‘Pleitnotities’ van 14 juni 2024.
4.NAf 3.000 – NAf 605.
5.BI = Belastbaar inkomen, PI = Premie-inkomen.
6.Zie vorige voetnoot.
7.In Sint Maarten is het Besluit proceskosten bestuursrecht geactualiseerd.