ECLI:NL:OGEAM:2023:30

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
SXM202000574 en SXM202000844
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en inhoudelijke beoordeling van naheffingsaanslagen winstbelasting 2013 en 2014

In deze zaak, uitgesproken op 5 juli 2023, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten zich gebogen over de ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende, een N.V. gevestigd te Sint Maarten, tegen naheffingsaanslagen in de winstbelasting voor de jaren 2013 en 2014. De beroepschriften zijn ingediend na de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur der Belastingen, die op 26 maart 2020 zijn gedateerd. Belanghebbende betwistte de tijdige verzending van deze uitspraken, maar het Gerecht oordeelde dat de beroepstermijn pas begon te lopen na ontvangst van de uitspraken, waardoor de beroepen ontvankelijk zijn verklaard.

Inhoudelijk heeft het Gerecht de naheffingsaanslagen en de opgelegde vergrijpboetes beoordeeld. De Inspecteur had naheffingsaanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waaruit gebreken in de administratie van belanghebbende naar voren kwamen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de omkering en verzwaring van de bewijslast terecht had toegepast, omdat belanghebbende niet had voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. De Inspecteur had de belastbare winst voor de jaren 2013 en 2014 vastgesteld op basis van omzetcorrecties, maar het Gerecht oordeelde dat de winstcorrecties niet op een redelijke schatting berustten. Het Gerecht heeft zelf de belastbare winst vastgesteld op NAf 179.018 voor 2013 en NAf 66.212 voor 2014.

De opgelegde vergrijpboetes van 25% werden ook beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat de boetes passend waren, maar heeft deze met 20% gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uiteindelijke beslissing was dat de beroepen gegrond werden verklaard, de naheffingsaanslagen en boetes werden verminderd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 5 juli 2023
BBZ nrs. SXM202000574 en SXM202000844
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende] N.V., gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 28 december 2018 een naheffingsaanslag in de winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd van NAf 134.673. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 33.668 (25%).
1.2
Aan belanghebbende is op 23 december 2019 een naheffingsaanslag in de winstbelasting over het jaar 2014 opgelegd van NAf 121.720. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 30.430 (25%).
1.3
Belanghebbende heeft op respectievelijk 20 februari 2019 (WB 2013) en 6 januari 2020 (WB 2014) daartegen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 maart 2020 de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op respectievelijk 26 juni 2020 (WB 2013) en 10 september 2020 (WB 2014) beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor tweemaal een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
De Inspecteur heeft op 14 september 2020 en 27 oktober 2020 verweerschriften ingediend.
1.7
Belanghebbende is door de griffie uitgenodigd voor een nadere zitting op 11 februari 2021. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend van de mondelinge behandeling.
1.8
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [Q], en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].
1.9
Belanghebbende heeft op verzoek van de rechter (op de zitting van 15 juni 2021) op 16 juni 2021 een volmacht overgelegd. Op 15 juni 2021 heeft de Inspecteur stukken overgelegd die eveneens door de rechter op de zitting zijn verzocht.
1.1
Belanghebbende heeft op 18 juni 2021 en 24 juni 2021 nadere stukken ingediend. De rechter heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteerde van 2012 tot en met 2014 een handelsonderneming in cosmetica. De aandelen waren voor 60% in bezit van [P] [M] en voor 40% van [H]. Beide aandeelhouders waren directeur van de onderneming. Belanghebbende heeft haar activiteiten in het jaar 2014 beëindigd.
2.2
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de loonheffingen en BBO over de jaren 2012 tot en met 2014. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 31 januari 2018. Daarin is over de BBO – voor zover van belang – het volgende vermeld:

2.2 Bedrijfsactiviteiten
Belastingplichtige/inhoudingsplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezighield met het verkopen van cosmetica en elektronica, waarbij cosmetica het meest werd verkocht. De producten die werden verkocht waren:
  • Verzorgingsproducten;
  • Parfums;
  • Haarproducten;
  • Pruiken en synthetisch haar;
Belastingplichtige maakte deel uit van een concern genaamd ‘[L]’.
(..)
2.3
Ingediende aangiften
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door belastingplichtige/inhoudingsplichtige voor zover relevant voor dit onderzoek, de volgende aangiften ingediend:
  • LB van de periode januari 2012 tot en met december 2014;
  • BBO van de periode januari 2012 tot en met december 2014.
(..)
3.2
Financiële administratie
De financiële administratie werd bijgehouden met behulp van het pakket Quick Books door [P] NV. (..)
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat de omzet voor een groot deel per kas werd ontvangen, diende belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval was:
 Er werd geen kasboek bijgehouden.
 In de grootboekrekening van de kas (Cash) werd de contante omzet met 1 totaalbedrag per maand geboekt.
2. De gelieerde bedrijven hadden onderling transacties met elkaar zonder rekening te hebben gehouden dat iedere NV los van elkaar staat.
3. Er werden geen saldilijsten van de crediteuren opgesteld.
4. Er werd geen administratie bijgehouden van de onderlinge leveringen van goederen.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het volgende deel van de administratie niet is bewaard:
 het grootboek over het jaar 2014.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.6
Factureringsplicht
Ik heb geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de factureringsplicht. Volgens artikel 44 ALL is belastingplichtige hiertoe wel verplicht.
lk heb geconstateerd dat bij belastingplichtige in ieder geval de volgende onderdelen van de kassastrook ontbreken of niet aan de eisen voldoen:
Naam en adres van belastingplichtige die de levering of de dienst verricht;
Het door de Belastingdienst toegekende registratienummer (CRIB-nummer) van degene die de levering of de dienst verricht;
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen "Administratieplicht, “Bewaarplicht" en "Factureringsplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
  • De brutowinstmarges conform de ingediende jaarrekeningen over de controlejaren wijken sterk van elkaar af; deze zijn respectievelijk 119, 94 en 46%. Belastingplichtige heeft geen verklaring hiervoor kunnen geven.
  • De omzet volgens de jaarrekening over de controlejaren sluit niet aan met de omzet volgens de aangiften BBO.
  • Tijdens het onderzoek is gebleken dat de omzet op de zondagen van de jaren 2012 en 2013 niet werd verantwoord.
  • Inhoudingsplichtige heeft loonkosten in de jaren 2012 (‘wages others’) en 2013 (‘other personell expenses’) opgevoerd zonder aan te kunnen geven aan weke werknemers deze betalingen zijn toegekomen.
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen ten aanzien van de administratie en administratieve verplichtingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. (..)
Naar aanleiding van de in dit hoofdstuk genoemde bevindingen zijn opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen zijn in onderdeel 8.1 van dit rapport opgenomen.
(..)
5 BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN
5.1
Algemeen
Belastingplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezighield met het verkopen van onder andere verzorgingsproducten, parfums en haarproducten. Over de gerealiseerde bedrijfsomzet is BBO verschuldigd.
(…)
5.2.2
Omzetbenadering
Algemeen
Op basis van de geconstateerde gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- en administratieplicht overeenkomstig de ALL concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanig ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de omzetberekening.
Op grond van artikel 30, lid 6 ALL is er sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan of omdat niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
Om de omzet in het controletijdvak op een zo juist en redelijk mogelijke wijze te bepalen zal ik de omzet corrigeren in overeenstemming met wat hierna wordt beschreven.
(…)
Bij onderdeel ‘omzet op basis van primaire vastleggingen’ is geconstateerd dat over de controlejaren sprake is van niet-verantwoorde omzet. Dit wordt ondersteund door de opmerkelijk lage brutowinstmarges (lager dan 160%) berekend op basis van de aangegeven jaarcijfers over de controlejaren.
Ik stel voor de omzet te corrigeren op basis van de vastgestelde brutowinstmarges (160% in 2012 en 2013, 120% in 2014). Dit leidt tot de volgende correcties:
Jaar
2012
2013
2014
Aangegeven kostprijs in USD (100%)
225.697
322.742
390.986
Berekende omzet in USD (260% in 2012 en 2013, 22% in 2014)
586.812
839.129
860.169
Af: Aangegeven omzet is USD
494.026
625.655
570.702
Correctie meer omzet in USD
92.786
213.474
289.467
Correctie meer omzet in Naf. (*1.80)
167.015
384.253
521.041
Te kwade trouw
Een belastingplichtige is te kwader trouw indien zij ten aanzien van een feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Van opzet is sprake als belastingplichtige willens en wetens een onjuiste of onvolledige aangifte indient. Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Dit houdt in dat belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Uit de volgende feiten en omstandigheden blijkt dat dit het geval was:
De managers in de winkel registreren de omzet van zondagen nauwelijks in de boeken (primaire vastlegging). Soms wordt niets opgeschreven en soms wordt slechts één bedrag op zondag opgeschreven. Dit manier van registreren is totaal verschillend vergeleken met de andere dagen. Bij de registratie van de omzet op maandag tot en met zaterdag worden ontvangsten (zowel contant als giraal) en contante stortingen geregistreerd. Deze handelwijze is ook geconstateerd bij de managers van gelieerd bedrijf [P] NV. Uit de bankafschriften blijkt dat op de meeste zondagen omzet is gedraaid gezien de giraal ontvangsten (credit- en debitcard) terwijl deze niet zijn vastgelegd in de primaire bescheiden (boeken). Tevens zijn de meeste Z-afslagen van zondagen niet overlegd. Uit de doorlopende nummering van afslagen van zaterdagen en maandagen ontbreekt elke keer een afslag (die van zondag) die niet is overlegd. De contante ontvangsten van zondagen worden niet op de bank gestort met als gevolg dat deze ook niet zijn opgenomen in de omzet.
Tevens werd belastingplichtige tijdens een vorige onderzoek (..) gewezen op enige gebreken in haar administratie. Deze gebreken (waaronder het houden van een kasadministratie) is ten tijde van dit onderzoek niet hersteld.
Op basis van bovengenoemde feiten concludeer ik dat belastingplichtige te kwader trouw is. Conform artikel 17 lid 2 ALL vervalt de bevoegdheid van de inspecteur tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van tien jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (in plaats van vijf jaar).
Opmerking
De in dit onderdeel geconstateerde omzetcorrectie heeft ook gevolgen voor de WB over de jaren 2012 tot en met 2014. Ik zal in een apart schrijven de Inspecteur WB informeren over deze correctie meer omzet. Tevens stel ik voor om deze bedragen aan meer omzet als winstuitdeling voor 60% aan te merken aan de heer [M] en voor 40% aan de heer [H]. (..)
De in deze controlejaren berekende bedragen aan meer omzet leiden tot meer BBO. Op basis van bovengenoemde bevindingen en ook de verschillen geconstateerd in onderdeel 5.2.1, stel ik voor de volgende bedragen na te heffen voor de BBO over de controlejaren.
Correctie
2012
2013
2014
Omzet volgens jaarrekening
889.247
1.126.179
1.027.264
Correctie meer omzet
167.015
384.253
521.041
Gecorrigeerde omzet
1.056.262
1.510.432
1.548.305
Af: Belaste omzet volgens aangiften (incl. suppletie)
888.904
1.072.928
1.050.010
Meer omzet waarover BBO is verschuldigd
167.358
437.504
498.295
Correctie BBO 5%
8.368
21.875
24.915
(…)
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn voor de jaren 2013 en 2014 naheffingsaanslagen BBO opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslagen heeft belanghebbende bezwaar en beroep ingesteld. In deze zaken heeft het Gerecht op 30 november 2022 (ECLI:NL:OGEAM:2022:122) uitspraak gedaan (hierna: uitspraak 30 november 2022).
2.4
De omzetcorrectie heeft ook ertoe geleid dat de onderhavige naheffingsaanslagen winstbelasting 2013 en winstbelasting 2014 zijn opgelegd, alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboetes. De Inspecteur heeft de belastbare winst voor de jaren 2013 en 2014 als volgt vastgesteld:
2013 2014
Aangegeven belastbare winst: NAf 6.105 NAf. -168.256
Winstcorrecties
NAf 384.253 NAf 521.041
Belastbare winst NAf 390.358 NAf 352.785

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of het beroep ontvankelijk is, en zo ja, of de naheffingsaanslagen winstbelasting 2013 en 2014 terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd.
3.2
Verder zijn de vergrijpboetes 2013 en 2014 in geschil.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen winstbelasting 2013 en 2014 en de vergrijpboetes 2013 en 2014. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid en subsidiair tot handhaving van de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 26 maart 2020 en zijn toegezonden aan het adres van belanghebbendes gemachtigde. De beroepschriften zijn op respectievelijk 26 juni 2020 (WB 2013) en 10 september 2020 (WB 2014) ingediend. Deze beroepschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat hij pas op 31 mei 2020 (WB 2013) en 17 juli 2020 (WB 2014) de uitspraken op bezwaar heeft ontvangen.
4.5
Belanghebbende heeft verder in haar beroepschriften de tijdige verzending van de uitspraken betwist. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de uitspraken op bezwaar tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007,ECLI:NL:HR:2007:BB8440).
4.6
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag van de ontvangst van de uitspraken door belanghebbende. De beroepschriften van 26 juni 2020 (WB 2013) en 10 september 2020 (WB 2014) zijn dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. De beroepen zijn daarom ontvankelijk.
Inhoudelijk
Onbevoegde vertegenwoordiging
4.7.1
Voor de boekencontrole bij belanghebbende was [I] de contactpersoon. In het controlerapport staat telkens onder het kopje ‘Administrateur’ dat de jaarrekeningen 2012 tot en met 2014 zijn samengesteld door ‘[PSBS] N.V.’ (hierna: PSBS). Daarbij is als contactpersoon [I] vermeld.
4.7.2
Belanghebbende betoogt dat [I] niet bevoegd was om belanghebbende te vertegenwoordigen bij de boekenonderzoeken. Volgens belanghebbende heeft [I] ‘opzettelijke grove fouten gemaakt om boekenonderzoeken te activeren ter verzekering van toekomstige geldstromen voor zijn bemiddeling’. Hij heeft telkens zonder toestemming van de eigenaar van PSBS (mevrouw [S]) gebruik gemaakt van het bedrijfslogo en adres van PSBS voor de opmaak van financiële rapporten (jaarrekeningen). Hij heeft zich voorgedaan als medewerker van PSBS. Mevrouw [S] heeft in dit verband op 20 januari 2020 bij de politie aangifte van valsheid in geschrifte gedaan tegen [I]. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal.
4.7.3
Volgens belanghebbende kon [I] zonder machtiging belanghebbende niet vertegenwoordigen. Zij verzoekt het Gerecht om alle correcties naar aanleiding van het boekenonderzoek achterwege te laten.
4.7.4
De Inspecteur heeft onbetwist aangevoerd dat belanghebbende zelf te kennen heeft gegeven dat voor het boekenonderzoek [I] haar contactpersoon is. Tijdens het boekenonderzoek is [I] ingeschakeld om de gevraagde administratie aan te leveren en om de vragen van de controleambtenaar te beantwoorden. In het controledossier is bovendien correspondentie aanwezig tussen de controleambtenaar en de digra tezamen met [I], aldus de Inspecteur. Ook is het conceptrapport door [I] en de digra gezamenlijk besproken.
4.7.5
Het Gerecht is het met de Inspecteur eens dat uit artikel 33 van de ALL niet volgt dat de Inspecteur gehouden is om in een geval als het onderhavige, waarin de digra [I] als de administrateur en contactpersoon bij de controle naar voren heeft geschoven, een volmacht te eisen. De Inspecteur had immers geen reden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [I].
4.7.6
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat zij over de kundigheid van [I] op het verkeerde been is gezet omdat hij zich heeft doen voorkomen als medewerker van PSBS overweegt het Gerecht als volgt.
4.7.7
Het ligt op de weg van belanghebbende om zich te vergewissen van de kundigheid en het kantoor van de dienstverlener waarmee zij een contract aangaat. Daarbij komt dat een belastingplichtige die een fiscale dienstverlener inschakelt in beginsel zelf verantwoordelijk blijft voor de fiscale verplichtingen. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [I] zonder toestemming het logo en de naam van PSBS heeft gebruikt – door de betrokkenheid van mevrouw [S] (zie 4.9.4 uitspraak van 30 november 2022) bij de controle heeft het Gerecht hier twijfels over – kan dit daarom niet leiden tot de door belanghebbende gewenste gevolgen.
4.7.8
Over de klacht van belanghebbende dat de digra de Nederlandse taal niet zou beheersen merkt het Gerecht op dat zowel het Nederlands als het Engels officiële talen zijn in Sint Maarten. Ingevolge artikel 3, lid 1 van de Landsverordening houdende vaststelling van officiële talen bedient de overheid in de mondelinge en schriftelijke communicatie met ingezetenen zich van één van de officiële talen. In het onderhavige geval is door de Inspecteur in het Nederlands met de digra gecommuniceerd. Niet is gebleken dat de digra een voorkeur voor het Engels kenbaar heeft gemaakt aan de Inspecteur. Daarbij komt dat de digra is bijgestaan door iemand die de Nederlandse taal wel beheerst.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.8
In artikel 30, lid 6, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Dit is slechts anders als de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze belastingaanslag onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.9
Sedert de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase.
4.1
In de beroepsprocedure ligt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ter toetsing voor. In dat verband moet worden beoordeeld of de inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de inspecteur in beginsel de omkering toepassen.
4.11
In de onderhavige zaken zijn de bezwaren ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft in de bezwaarfase het standpunt ingenomen dat de regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast toepassing moet vinden vanwege schending van de administratie- en bewaarplicht. In de beroepsfase heeft de Inspecteur eveneens dit standpunt ingenomen.
4.12
Het Gerecht heeft in de uitspraak van 30 november 2022 betreffende de aan belanghebbende naar aanleiding van het boekenonderzoek opgelegde naheffingsaanslagen BBO (zie 2.3) over de omkering en verzwaring van de bewijslast geoordeeld dat belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht en bewaarplicht zoals is voorgeschreven in artikel 43 ALL. Deze schending is door het Gerecht voldoende ernstig geacht voor de toepassing van de bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL, de omkering en verzwaring van de bewijslast. In de uitspraak van 30 november 2022 heeft het Gerecht over de administratie in 4.11.8 als volgt overwogen: “In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Bij het boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende geen kasboek bijhoudt en dat in de grootboekrekening van de kas de contante omzet met één totaalbedrag is geboekt. Het Gerecht is daarom van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Verder zijn de transacties met gelieerde vennootschappen niet in de administratie bijgehouden. Voorts is bij het boekenonderzoek geconstateerd dat het brutowinstpercentage per jaar (tussen 46% en 119%) sterk fluctueert en dat er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekening. Verder acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende niet aan haar bewaarplicht heeft voldaan. Zo is het grootboek over het jaar 2014 niet bewaard.”.
4.13
In de onderhavige zaken geldt eveneens de omkering en de verzwaring van de bewijslast. Immers, dezelfde gebrekkige administratie moet inzicht verschaffen in de te bepalen belastbare winst en ook voor de winstbelastingheffing geldt onverkort de schending van de bewaarplicht.
Redelijke schatting
4.14
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
4.15
Het Gerecht heeft in de uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat de omzetcorrecties niet onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld (zie 4.12) en dat belanghebbende niet op overtuigende wijze de onjuistheid heeft aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens (zie 4.13.4) zodat de naheffingsaanslagen BBO in stand zullen blijven.
4.16
De Inspecteur heeft de correctie van het belastbaar bedrag voor de winstbelasting (2013 en 2014) gebaseerd op de omzetcorrecties voor deze jaren ten bedrage van respectievelijk NAf 384.253 (2013) en NAf 521.041 (2014). Het Gerecht is, evenals in de zaak van 30 november 2022, van oordeel dat deze omzetcorrecties niet onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.17
Naar het oordeel van het Gerecht berusten de winstcorrecties, anders dan de omzetcorrecties, niet op een redelijke schatting. De omzetcorrecties kunnen niet voor dezelfde bedragen leiden tot winstcorrecties. Zoals belanghebbende terecht aanvoert wordt bij deze benadering ten onrechte geen rekening gehouden met de kosten die voor het genereren van de omzetten zijn benodigd. De volledige bedragen van de omzetcorrecties zijn immers als winstcorrecties aangemerkt.
4.18
Belanghebbende voert aan dat de correcties moeten vervallen. Zij heeft daarbij gewezen op de aangepaste jaarrekeningen voor de winstbelasting waarin voor beide jaren een negatief bedrag aan belastbare winst wordt becijferd. De berekeningen van belanghebbende zijn echter gebaseerd op cijfers en gegevens die niet controleerbaar zijn.
4.19
Omdat de Inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt, zal het Gerecht zelf in goede justitie de belastbare winst van belanghebbende vaststellen. Het Gerecht bepaalt de belastbare winst voor de jaren 2013 en 2014 in goede justitie op respectievelijk NAf 179.018 (6.105 +/+ 172.913) en NAf 66.212 (neg.168.256 +/+ 234.468). De verschuldigde winstbelasting (tarief 34,5%) bedraagt alsdan NAf 61.761 (2013) en NAf 22.843 (2014).
Vergrijpboete
4.2
De Inspecteur heeft belanghebbende ter zake de winstcorrecties opzet verweten en een boete opgelegd van 25%. Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur ter zake van dit vergrijp een boete opleggen van ten hoogste 100%.
4.21
In de Ministeriële regeling administratieve boeten is het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 7 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur ingeval van opzet een boete op van 50% en ingeval van grove schuld een boete op van 25%.
4.22
Opzet houdt in dat belanghebbende zich ervan bewust was dat de winstbelasting niet dan wel niet tijdig is betaald. Opzet omvat mede de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald (voorwaardelijk opzet) (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR: 2010:BO5989).
4.23
Door belanghebbende wordt betwist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur feiten moet stellen en overtuigend aantonen, die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van opzet (vgl. HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526).
4.24
Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is. Op basis van deze gebrekkige administratie heeft belanghebbende aangiften gedaan die tot te lage betalingen hebben geleid. Dit kan als (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende worden beschouwd. Door de gebrekkige administratie heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de op deze administratie gebaseerde aangiftes, voor wat betreft de omzetten en de daaruit voortvloeiende winsten, onjuist of onvolledig zouden zijn. Naar het oordeel van het Gerecht had belanghebbende wetenschap van die aanmerkelijke kans en heeft zij die kans bewust aanvaard. Het Gerecht neemt in aanmerking dat in een eerder boekenonderzoek is geconstateerd dat de administratie gebrekkig was en dat met belanghebbende is afgesproken om een gedegen kasadministratie te voeren (zie pagina 4.24 controlerapport). Daarom is in zoverre sprake van opzet van de zijde van belanghebbende, waarbij het Gerecht een boete van 25% van de nageheven winstbelasting niet te hoog acht. Dat de naheffingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel.
4.25
Het Gerecht oordeelt dat de boete van 25% over de verschuldigde belasting passend en geboden is. De boete bedraagt voor het jaar 2013, NAf 15.440 (25% X NAf 61.761) en voor het jaar 2014, NAf 5.710 (25% X NAf 22.843). Het Gerecht ziet aanleiding om de boetes in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM met 20% te matigen. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft (behoudens bijzondere omstandigheden) als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien niet binnen twee jaar nadat de boete bekend is geworden bij belanghebbende (dagtekening aanslagen 28 december 2018 en 23 december 2019), uitspraak wordt gedaan (ECLI:NL:HR:2005:AO9006 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298). Gelet op de vastgestelde winstbelasting bedraagt de vergrijpboete voor het jaar 2013, NAf 12.352 (NAf 15.440 -/- 3088 (20%)) en voor het jaar 2014, NAf 4.568 (NAf 5.710-/- 1.142 (20%)).
4.26
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1, samenhangende factor 1).
5.4
Voor de vergoeding van de proceskosten worden de twee zaken (2013 en 2014) als samenhangende zaken beschouwd. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512, worden twee samenhangende zaken als één zaak beschouwd. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 300 (tweemaal NAf 150) aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen en boetes gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2013 tot een bedrag van NAf 61.761 en vermindert de boete tot een bedrag van NAf 12.352;
- vermindert de naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2014 tot een bedrag van NAf 22.843 en vermindert de boete tot een bedrag van NAf 4.568;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J.Jansen , en is uitgesproken op 5 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Vellema-Meijers. .
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieSXM@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.