ECLI:NL:OGEAM:2021:33

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
SXM202000513 en SXM202000963
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenaanspraak en belastingheffing bij beëindiging pensioenuitkeringen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een onderneming gevestigd te Sint Maarten, had een pensioenaanspraak toegekend aan haar directeur en enig aandeelhouder, die op 2 februari 1950 was geboren. De pensioenaanspraak zou oorspronkelijk ingaan op 1 maart 2010, maar is bij overeenkomst uitgesteld tot 1 maart 2015. Vanaf deze datum zijn er echter geen pensioenuitkeringen gedaan, wat leidde tot de conclusie dat de pensioenaanspraak niet langer als zuiver kon worden aangemerkt. De Inspecteur legde naheffingsaanslagen op voor de loonbelasting en premie AVBZ over het jaar 2015, inclusief vergrijpboetes wegens het opzettelijk niet betalen van deze belastingen.

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraken op bezwaar. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, werd de kwestie besproken. De Inspecteur stelde dat de pensioenaanspraak onzuiver was geworden, waardoor deze tot het loon van de belanghebbende moest worden gerekend. De belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat er een overeenkomst was gesloten over de pensioenuitkeringen.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er daadwerkelijk pensioenuitkeringen waren gedaan en dat de pensioenaanspraak vanaf 1 maart 2015 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor een zuivere pensioenregeling. Hierdoor werd de volledige pensioenaanspraak tot het loon gerekend, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. De boetes werden ook bevestigd, omdat de belanghebbende opzettelijk had nagelaten de pensioenaanspraak in de aangifte op te nemen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 12 maart 2021
BBZ nrs. SXM202000513 en SXM202000963
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 11 december 2019 naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie AVBZ over het jaar 2015 opgelegd van respectievelijk NAf 459.987 en NAf 5.930. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 229.993 (50%) en NAf 1.482 (25%) wegens het opzettelijk niet betalen van loonbelasting en premie AVBZ.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 februari 2020 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 juni 2020 de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 19 juni 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft aan haar directeur en enig aandeelhouder (hierna: de digra), geboren op 2 februari 1950, een pensioenaanspraak toegekend. Zij heeft daartoe een pensioenvoorziening op haar balans gepassiveerd.
2.2
Blijkens pensioenbrieven zou dit pensioen ingaan nadat de digra de 60-jarige leeftijd heeft bereikt, ofwel op 1 maart 2010.
2.3
Bij overeenkomst van 19 januari 2009 zijn belanghebbende en de digra overeengekomen de ingangsdatum met vijf jaar uit te stellen. Het pensioen zou dan ingaan op 1 maart 2015, op 65-jarige leeftijd van de digra. Het pensioen dat in 2015 uitgekeerd had moeten worden, bedraagt NAf 58.240.
2.4
Vanaf 1 maart 2015 zijn geen pensioenuitkeringen gedaan ten laste van de door belanghebbende gevormde pensioenvoorziening. Hetzelfde heeft te gelden voor 2016 en 2017.
2.5
In een door de digra namens belanghebbende en zichzelf ondertekende brief van 15 januari 2015 – welke brief voor het eerst in de beroepsfase is ingebracht – is het volgende opgemerkt:
“Dear [digra],
As of March 2015, you are entitled to a monthly pension payment of ANG 6.455,42 (ANG 77.564 per year). Besides the pension you will have a company car at your disposal, and you will receive a management fee for the management activities you perform for [belanghebbende]. To avoid underpayment of Wage Tax in case we run seperate pay rolls for both the pension payment and the management fee, we suggesty including both in one pay roll.
If you agree with above-mentioned, we kindly request you t sign this letter for approval.”
2.6
Bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de pensioenaanspraak onzuiver is geworden met als gevolg dat de volledige pensioenaanspraak op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de voorziene ingangsdatum van 1 maart 2015 tot het loon van belanghebbende wordt gerekend. Volgens de Inspecteur bedraagt de waarde van de pensioenaanspraak NAf 966.499 (USD 542.977). Dit bedrag is gelijk aan de door belanghebbende gevormde pensioenvoorziening.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de volledige pensioenaanspraak terecht in 2015 tot het loon is gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur neemt subsidiair het standpunt in dat het pensioen dat in 2015 had moeten worden uitgekeerd – ten bedrage van NAf 58.240 – tot het loon gerekend moet worden.
3.3
Verder zijn de vergrijpboetes in geschil.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en boetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving ervan.

4.OVERWEGINGEN

Pensioenaanspraak

4.1
Ingevolge artikel 11 Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LLB) wordt loonbelasting geheven door inhouding op het loon van de werknemer.
4.2
Op grond van artikel 20 en 22 van de Landsverordening AVBZ (Lv AVBZ; tekst 2015) wordt van de werkgever de verschuldigde premie AVBZ bij wege van inhouding geheven over het door werknemer genoten loon (vgl. GEA Curaçao 17 januari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:10).
4.3
Onder loon wordt ingevolge artikel 20 Lv AVBZ in samenhang met artikel 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6 LLB (vgl. GHvJ 13 februari 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:29, r.o. 4.2).
4.4
Ingevolge artikel 6 LLB is loon al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt verkregen.
4.5
Op grond van artikel 6A, lid 1 LLB wordt onder pensioenregeling verstaan een regeling die uitsluitend a) ten doel heeft de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit of ouderdom (…), en b) een pensioen inhoudt dat niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen, mede in verband met diensttijd en genoten beloningen, redelijk moet worden geacht.
4.6
In artikel 6A, lid 2 LLB is bepaald dat de minister bevoegd is om nadere regels te geven ten aanzien van het bepaalde in artikel 6A, lid 1, letter b LLB. Dit is geschied in de Beschikking pensioenen, PB 2002-35 (hierna: de Beschikking).
4.7
Ingevolge artikel 2, lid 2 Beschikking is de pensioenrechtleeftijd van een ouderdomspensioen 60 jaar, gaat het pensioen niet eerder in dat het tijdstip waarop de werknemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt en gaat het pensioen niet later in dan op 65-jarige leeftijd.
4.8
In artikel 6B, lid 1, letter a LLB is bepaald dat op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak als loon wordt aangemerkt indien deze aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken.
4.9
Vooropgesteld wordt dat een pensioenaanspraak ingevolge artikel 6 LLB in beginsel als loon kwalificeert en derhalve belast is met loonbelasting. Uit voormelde bepalingen volgt dat aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoen aan de Beschikking – de zogenaamde zuivere pensioenregelingen – niet tot het loon worden gerekend (vgl. GEA Curaçao 20 september 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:204). In dat geval geldt de zogenaamde omkeerregel. Dit betekent dat niet de pensioenaanspraak, maar de pensioenuitkering in de belastingheffing wordt betrokken.
4.1
Belanghebbende stelt dat zij in de brief van 15 januari 2015 (zie 2.5) met de digra is overeengekomen dat het uit te betalen bedrag vanaf maart 2015 weliswaar gelijk blijft aan het tot dan genoten loon, maar dat daarin dan ook de pensioenuitkering is begrepen met een navenante vermindering van het loon. Uit de bewoording van deze brief valt een dergelijke uitleg echter niet af te leiden, hetgeen ter zitting door belanghebbendes gemachtigde is bevestigd. Nu een dergelijke constellatie evenmin blijkt uit loonstroken, jaaropgaaf of administratieve verwerking – zo zijn de pensioenuitkeringen niet ten laste van de pensioenvoorziening gebracht – acht het Gerecht niet aannemelijk dat belanghebbende met ingang van het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de digra (op 1 maart 2015) pensioenuitkeringen aan de digra heeft gedaan.
4.11
Het vorenstaande brengt mee dat vanaf dat moment niet is voldaan aan de in artikel 2, lid 2 Beschikking gestelde voorwaarde dat het ouderdomspensioen niet later mag ingaan dan op 65-jarige leeftijd. Een gevolg daarvan is dat vanaf 1 maart 2015 geen sprake meer is van een zuivere pensioenregeling en de volledige pensioenaanspraak op grond van artikel 6b, lid 1, letter a LLB op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip tot het loon wordt gerekend.
4.12
Tussen partijen is niet in geschil dat het in aanmerking te nemen loon gelijk is aan de door belanghebbende gevormde pensioenvoorziening van NAf 966.499 (USD 542.977).
Keuze naheffing loonbelasting of navordering inkomstenbelasting
4.13
Indien sprake is van een loonbetaling ter zake waarvan geen loonbelasting is ingehouden en afgedragen noch inkomstenbelasting is geheven, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting heffen door het opleggen van een (navorderings)aanslag in de inkomstenbelasting bij de werknemer of door het opleggen van een naheffingsaanslag in de loonbelasting (vgl. HR 2 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:AA2944). In het onderhavige geval heeft de Inspecteur daarom de mogelijkheid om de te weinig geheven belasting na te heffen door het opleggen van een naheffingsaanslag in de loonbelasting.
Vergrijpboete
4.14
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van 50% en 25% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de loonbelasting en premie AVBZ niet is betaald.
4.15
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur ter zake van dit vergrijp een boete opleggen van ten hoogste 100%.
4.16
In de Ministeriële regeling administratieve boeten is het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 7, lid 1 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur een boete op van 50% ingeval van opzet. Bij samenloop van vergrijpboetes wordt ingevolge artikel 7, lid 5 van de deze ministeriële regeling de hoogste boete gehandhaafd en worden de overige boetes elk verminderd tot de helft.
4.17
Aan het vereiste van opzet in de zin van artikel 21 ALL wordt voldaan indien het handelen of nalaten van de belastingplichtige is gericht op het niet (volledig) betalen van het door hem in een loontijdvak verschuldigde bedrag aan loonbelasting dat hij op de voet van artikel 11 LLB op aangifte had moeten afdragen (vgl. HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:973). Opzet omvat mede de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald (voorwaardelijk opzet) (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BO5989).
4.18
Belanghebbende betwist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van opzet.
4.19
Belanghebbende is werkgever en moet kennis hebben van de fiscale gevolgen van de toekenning van pensioenrechten aan werknemers. Te meer omdat belanghebbende in een eerder stadium de pensioenrechtleeftijd van de digra weloverwogen heeft uitgesteld tot de leeftijd van 65 jaar en zij in de brief van 15 januari 2015 (zie 2.5) aan de digra schrijft dat vanaf maart 2015 pensioenuitkeringen worden gedaan ter zake waarvan loonbelasting ingehouden en afgedragen moet worden. Het Gerecht leidt hieruit af dat belanghebbende ermee bekend was dat het achterwege laten van pensioenuitkeringen aan een 65-jarige werknemer betekent dat niet langer sprake is van een zuivere pensioenregeling. Door de pensioenaanspraak desondanks niet in de aangifte loonbelasting te betrekken, heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangifte onjuist zou zijn. Naar het oordeel van het Gerecht had belanghebbende wetenschap van die aanmerkelijke kans en heeft zij die kans bewust aanvaard (op de koop toegenomen). Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet zijdens belanghebbende. De boetes zijn terecht vastgesteld op 50% (loonbelasting) en 25% (premies AVBZ) van de nageheven bedragen. De boetes zijn volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp.
Slotsom
4.2
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 12 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J Bucx
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieSXM@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.