ECLI:NL:OGHACMB:2020:29

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
CUR2019H00067
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 en de kwalificatie van managementvergoeding als loon uit dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die een uitgeverij exploiteert en in geschil is of een naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 terecht is opgelegd. De belanghebbende, waarvan alle aandelen in handen zijn van Holding NV, heeft een bedrag van NAf 63.000 betaald aan Holding NV voor managementdiensten. De Inspecteur heeft dit bedrag als loon aangemerkt, terwijl de belanghebbende dit betwist. Het Hof oordeelt dat de vergoeding van NAf 63.000 niet als loon aan de directeur moet worden aangemerkt, maar als een betaling voor managementdiensten die niet zijn geleverd. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en vermindert de naheffingsaanslag tot NAf 444. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2019H00067
Datum uitspraak: 13 februari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 17 januari 2019 in de zaak BBZ nr. CUR201600315 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 18 mei 2015 een naheffingsaanslag premie AVBZ over het jaar 2010 opgelegd van NAf 2.935. Daarbij is een boete (15%) opgelegd van NAf 440.
1.2.
Belanghebbende heeft op 16 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 december 2015 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft op 3 februari 2016 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5.
Het Gerecht heeft op17 januari 2019 als volgt beslist:
“Het Gerecht:
 verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 ongegrond;
 verklaart het beroep inzake de boete gegrond;
 vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de boete;
 vernietigt de boete;
 veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
 draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.”
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 5 maart 2019 pro forma hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hoger beroep is op 17 april 2019 nader gemotiveerd. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 500. De Inspecteur heeft op 19 november 2019 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 december 2019 te Willemstad. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken met kenmerknummers CUR2019H00068 en CUR2019H00069. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen [A], [B], [C], [D] en [W] (directeur van belanghebbende). Namens de Inspecteur is [E] verschenen.
1.8.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende exploiteert een uitgeverij.
2.2
Alle aandelen in belanghebbende zijn in handen van [Holding NV] (hierna: Holding NV), waarvan alle aandelen middellijk worden gehouden door de heer [W] (hierna: [W]). [W] heeft alleen in het jaar 2008 loon ontvangen van Holding NV voor verrichte werkzaamheden.
2.3 [
W] is als directeur in dienstbetrekking bij belanghebbende. [W] is ingezetene van Curaçao.
2.4
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar 2010 een bedrag van NAf 63.000 betaald aan Holding NV ten titel van managementvergoeding. Tussen belanghebbende en Holding NV is geen schriftelijke managementovereenkomst gesloten. Evenmin heeft Holding NV in de jaren 2010 tot en met 2014 een factuur uitgereikt ter zake van de verrichte managementwerkzaamheden.
2.5
Bij het vaststellen van de onderhavige naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 heeft de Inspecteur het bedrag van NAf 63.000 als loon van de directeur aangemerkt.”
In aanvulling stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2.
Belanghebbende is opgericht op 20 mei 2008.
2.3.
Belanghebbende heeft in 2008 de activa van [AD] ( een vennootschap van de heer [Z]) overgenomen. Hierbij was overeengekomen dat [AD] of de heer [Z] privé 10% van de aandelen in belanghebbende zou verkrijgen. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst tot koop en verkoop van voornoemde activa met als bijlage een besluitenlijst.
2.4.
Belanghebbende geeft het Antilliaans Dagblad uit en is via een contract met [M] NV (een vennootschap van [Z]) onder meer verantwoordelijk voor het lokaal drukken en distribueren van de Caribische editie van de [T].
2.5. [
W] was vanaf de oprichting werkzaam als directeur van belanghebbende. In de jaren 2010 en 2011 had Holding N.V geen (overige) werknemers in dienst.
2.6. [
W] heeft van belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2012 de volgende bedragen als loon ontvangen:
2008: NAf 42.000
2009: NAf 95.160
2010: NAf 129.000
2011: NAf 142.582
2012: NAf 142.515
2.7.
Bij het hoger beroepschrift is een op 4 april 2011 gedateerde factuur van Holding NV aan belanghebbende gevoegd met als omschrijving
“2010 management fee ANG 5000 monthly ANG 60.000
Q1 2011 management fee ANG 5000 monthly ANG 15.000”
2.8.
In het hoger beroepschrift is de volgende opstelling opgenomen van de door Holding NV
ontvangen vergoedingen voor advieswerkzaamheden( exclusief omzetbelasting):
“2008: NAf 48.000 vanuit [M] NV;
2009: NAf 68.000 vanuit [M] NV;
2010: NAf 37.000 vanuit [M] NV;
2010: NAf 60.000 vanuit [belanghebbende];
2011: NAf 25.000 vanuit [M] NV;
2011: NAf 60.000 vanuit [belanghebbende];
2012: 0.”
2.9.
Tot de gedingstukken behoort een rapport van de Stichting Belastingaccountantsbureau (BAB) van 18 december 2014. Het rapport behelst de bevindingen van een bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek inzake, onder meer, de “loonbelasting 2009 tot en met 2012”. Hierin is onder meer opgenomen:

5.1.2 Managementvergoeding
In de jaren 2010 en 2011 heeft belastingplichtige de volgende bedragen aan Holding NV, aandeelhouder van belastingplichtige, betaald voor het verrichten van directiewerkzaamheden.
2010 2011
Managementvergoeding 63.000 63.000
Bij het beoordelen van deze post heb ik de volgende feiten geconstateerd:
- Belastingplichtige heeft een directeur in loondienst, namelijk de heer [W];
- De heer [W] is de enige aandeelhouder van [F] BV welke enige aandeelhouder is van Holding NV;
- Holding NV stelt geen andere persoon dan de heer [W] ter beschikking;
- Er is geen sprake van een managementovereenkomst;
- [ Holding] NV schrijft geen facturen uit aan belastingplichtige.
Belastingplichtige heeft al een directeur in de persoon van de heer [W]. [Holding] NV kan geen andere werknemer dan de heer [W] ter beschikking stellen voor het uitvoeren van de directiewerkzaamheden, daar zij geen werknemers in loondienst heeft. Bovendien heeft [F] BV, aandeelhouder van Holding NV, naast de heer [W] die directeur, is van de NV geen andere werknemers in loondienst. De heer [W] is de uiteindelijke gerechtigde en is dan de enige die ter beschikking gesteld kan worden om deze werkzaamheden uit te voeren.
Ik stel voor om deze bedragen alsnog als loon aan de heer [W] aan te merken. De arbeidsverhouding wordt bij wijze van fictie als dienstbetrekking beschouwd. Over dit loon dient alsnog LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ te worden berekend en afgedragen. Voor de wijze waarop de na te heffen bedragen zijn berekend, verwijs ik naar het onderdeel 'Berekening naheffingen'.
Reactie inhoudingsplichtige:
In haar reactie d.d. 2 oktober 2014 geeft inhoudingsplichtige aan dat de heer [W] heeft
directiewerkzaamheden verricht voor haar en dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst.
Reactie medewerker:
Gezien de door mij bovengenoemde feiten díent de voorgestelde correctie te worden
gehanteerd.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 terecht is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of een bedrag van NAf 63.000 als loon uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van NAf 444. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag.
Partijen verschillen, desgevraagd ter zitting van het Hof, niet van inzicht dat als belanghebbende in het gelijk wordt gesteld de naheffingsaanslag tot een bedrag van NAf 444 dient te worden verminderd.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“4.1. Op grond van artikel 20 en 22 van de Landsverordening AVBZ (Lv AVBZ; tekst 2010) wordt van de werkgever de verschuldigde premie AVBZ bij wege van inhouding geheven over het door werknemer genoten loon.
4.2
Onder loon wordt ingevolge artikel 20 Lv AVBZ in samenhang met artikel 6 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (Lv IB) verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6 van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (Lv LB).
4.3
Ingevolge artikel 6 Lv LB is loon al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een dienstbetrekking wordt verkregen.
4.4
Vaststaat dat [W] als directeur in dienstbetrekking werkzaam is bij belanghebbende, dat tussen Holding NV en belanghebbende geen managementovereenkomst is gesloten, en dat Holding NV in de jaren 2010 tot en met 2014 geen factuur heeft uitgereikt ter zake van verrichte managementwerkzaamheden. Verder staat vast dat [W] in het onderhavige jaar 2010 geen loon of vergoeding heeft ontvangen van Holding NV, hetgeen erop duidt dat [W] geen werkzaamheden namens Holding NV bij belanghebbende heeft verricht. Naar het oordeel van het Gerecht brengen de hiervoor vermelde omstandigheden mee dat de door belanghebbende verstrekte vergoeding van NAf 63.000 niet een tegenprestatie vormt voor door Holding NV verrichte managementwerkzaamheden, maar voor de door [W] als directeur verrichte werkzaamheden. Deze vergoeding behoort derhalve tot het loon dat [W] uit zijn dienstbetrekking bij belanghebbende heeft genoten.
4.5
De Inspecteur heeft mitsdien de naheffingsaanslag premie AVBZ 2010 niet te hoog vastgesteld.
5. PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het beroep inzake de boete is gegrond. Het Gerecht ziet daarom aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) tegemoet bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLl:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 700 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 0,5 (licht)).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van Naf. 150 aan belanghebbende te vergoeden. ”

5.Gronden

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat Holding NV in het kader van de overname van de onder 2.3. genoemde activiteiten onder meer is overeen gekomen dat [W] vanuit Holding NV werkzaamheden zou verrichten en daarvoor van belanghebbende een vergoeding zou krijgen. Voorts zou Holding NV voor de (diverse) activiteiten een vergoeding van [M] krijgen. Er is, volgens belanghebbende, weliswaar geen schriftelijke (management)overeenkomst tussen Holding NV en haar terzake opgemaakt maar er zijn wel mondelinge afspraken gemaakt. Voor de activiteiten heeft Holding NV vergoedingen van belanghebbende en van de [M] (zie 2.8.) gekregen. Er zijn facturen voor de managementactiviteiten door Holding NV aan belanghebbende in rekening gebracht (zie 2.7.).
Tot slot wijst belanghebbende er op dat er in 2010 nog geen gebruikelijk loonregeling in Curaçao bestond (dat is pas per 1 januari 2015 het geval); er bestond derhalve geen wettelijke verplichting voor Holding NV om [W] loon toe te kennen.
5.2.
De Inspecteur verwijst, ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van loon uit dienstbetrekking bij belanghebbende, naar de bevindingen uit het boekenonderzoek (zie 2.6.). Zij voert voorts aan dat er sprake is van “Transformeren van progressief belaste loon in marginaal/laag belast dividend”.
5.3.
Het Hof overweegt als volgt. Het Hof acht de door belanghebbende geschetste gang van zaken (5.1.) aannemelijk. Deze gang van zaken is ter zitting van het Hof ook nog nader en geloofwaardig toegelicht door de directeur van belanghebbende, [W]. Voorts acht het Hof voor het aannemelijk achten van de toedracht van belang dat belanghebbende in de voorliggende jaren loon (2010: NAf 129.000 en 2011: NAf 142.582) heeft ontvangen dat niet in belangrijke afwijkt van andere jaren (zie 2.6.). Belanghebbendes accountant (ook de accountant van Holding NV) heeft voorts ter zitting van het Hof toegelicht waarom de factuur terzake van de managementfee over het jaar 2010 eerst in 2011 is opgemaakt; hij constateerde bij het opmaken van de jaarrekeningen 2010 dat dit, abusievelijk, was vergeten. De Inspecteur, op wie de bewijslast rust dat er sprake is van loon uit dienstbetrekking bij belanghebbende, heeft, met hetgeen zij heeft aangevoerd, zulks niet aannemelijk gemaakt. Voorts is de enkele constatering dat bij deze gang van zaken progressief belaste loon in marginaal/laag belast dividend wordt getransformeerd onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van loon uit dienstbetrekking bij belanghebbende. Dat de wet in de voorliggende jaren nog niet voorzag in een gebruikelijk loonregeling kan belanghebbende niet worden tegengeworpen.
5.4.
Voorgaande brengt mee dat de door belanghebbende betaalde vergoeding van NAf 63.000 aan Holding NV niet als loon betaald door belanghebbende (aan [W]) dient te worden aangemerkt. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur toegezegd dat zij, indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld in deze procedure, de naheffingsaanslagen loonbelasting voor de jaren 2010 en 2011 (de zaken met kenmerknummers CUR2019H00068 en CUR2019H00069) dienovereenkomstig ambtshalve zal verminderen.
De slotsom
5.5.
De slotsom is dat belanghebbendes hoger beroep slaagt en de uitspraak van het Gerecht vernietigd dient te worden. Alsdan is niet in geschil tussen partijen dat de naheffingsaanslag AVBZ tot een bedrag van NAf 444 dient te worden verminderd.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
5.6.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van NAf. 500 te vergoeden.
5.7.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge artikel 17f LBB is artikel 15 LBB van overeenkomstige toepassing in het geval van hoger beroep.
5.8.
In artikel 15, tweede lid, van de LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLl:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.9.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht behoudens de beslissingen inzake de boete, de proceskosten en het griffierecht;
-
verklaarthet beroep inzake de naheffingsaanslag premie AVBZ 2010
gegrond;
-
vernietigtde uitspraak op het bezwaar inzake de naheffingsaanslag premie AVBZ 2010;
-
vermindertde naheffingsaanslag AVBZ 2010 tot een bedrag van NAf 444;
-
veroordeeltde Inspecteur in de proceskosten ter zake het hoger beroep van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
-
draagtde Inspecteur
ophet door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van NAf 500 te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 13 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.