ECLI:NL:OGEAM:2020:83

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
SXM202000552 t/m SXM202000554 en SXM202000566 t/m SXM202000571
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van verzorgingsuitkeringen na beëindiging van een gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, die van 1996 tot 2013 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met zijn vroegere partner, in geschil is of de door hem betaalde verzorgingsuitkeringen aftrekbaar zijn van zijn inkomen. Na de beëindiging van de samenleving heeft belanghebbende een verzorgingsuitkering van NAf 2.581 per maand aan zijn vroegere partner betaald, die niet in staat was zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. De Inspecteur der Belastingen heeft de aftrek van deze uitkeringen in de aanslagen inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015 gecorrigeerd, wat leidde tot bezwaar en beroep door belanghebbende.

Het Gerecht heeft overwogen dat op basis van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB) persoonlijke lasten aftrekbaar zijn, mits deze voortvloeien uit een rechtens afdwingbare verplichting. De rechter heeft vastgesteld dat de verzorgingsuitkeringen zijn overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst, waardoor deze als aftrekbare persoonlijke lasten kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur heeft ter zitting erkend dat de vroegere partner niet over voldoende middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien, wat de morele verplichting van belanghebbende om financieel bij te dragen bevestigt.

Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslagen inkomstenbelasting en premie AOV en AVBZ voor de jaren 2013 tot en met 2015 verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het betaalde griffierecht vergoed. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de aftrekbaarheid van uitkeringen in het kader van niet-huwelijkse samenlevingsvormen en de voorwaarden waaronder dergelijke uitkeringen als persoonlijke lasten kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Uitspraak van 23 oktober 2020
BBZ nrs. SXM202000552 t/m SXM202000554 en SXM202000566 t/m SXM202000571
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 27 maart 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 100.643. Verder is op 27 maart 2017 een aanslag premie AOV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 89.928.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 27 maart 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 139.513. Verder is op 27 maart 2017 een aanslag premie AOV voor het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 92.356.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 9 april 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 135.766.
1.4
Belanghebbende heeft op 7 april 2017 (aanslagen 2013 en 2014) en 11 mei 2018 (aanslagen 2015) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015, de aanslagen premie AVBZ 2013 tot en met 2015 en de aanslag premie AOV 2013.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2020 de aanslagen gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 22 juni 2020 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is driemaal NAf 50 aan griffierechten betaald.
1.7
De Inspecteur heeft op 18 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 7 oktober 2020 een pleitnotitie ingebracht.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A] van [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft van april 1996 tot begin 2013 een gezamenlijke huishouding gevoerd met [D]. Zij waren niet gehuwd. In november 1995 is er een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2
In 2013 is de relatie verbroken en de samenleving beëindigd. In een vaststellingsovereenkomst van 2 oktober 2013 is bepaald dat er geen alimentatieverplichting bestaat op grond van de samenlevingsovereenkomst, dat de vroegere partner niet in staat is zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien en dat belanghebbende met ingang van 1 juni 2013 een verzorgingsuitkering aan zijn vroegere partner zal betalen van NAf 2.581 per maand. Medio 2015 is de vroegere partner overleden en is de betaling van verzorgingsuitkering beëindigd.
2.3
In een brief van 5 december 2014 heeft [psychiater], psychiater bij de [MHF] opgemerkt dat de vroegere partner van belanghebbende vanwege een ernstige alcoholverslaving was opgenomen van 26 juni 2013 tot 16 augustus 2013 en van 10 juli 2014 tot 21 juli 2014, dat ze tijdens een huisbezoek op 22 oktober 2014 in een verwarde toestand werd aangetroffen en vervolgens tot 12 november 2014 weer is opgenomen. Op 28 november 2014 is de vroegere partner naar Nederland vertrokken om bij haar moeder te gaan wonen.
2.4
De vroegere partner heeft diverse dienstbetrekkingen vervuld. Van begin 2013 tot juli 2014 was zij in deeltijd werkzaam in een lunchrestaurant voor een minimumloon plus fooien.
2.5
Belanghebbende is als accountant werkzaam. In 2013 tot en met 2015 heeft zijn loon uit dienstbetrekking respectievelijk NAf 95.143, NAf 132.133 en NAf 132.251 bedragen.
2.6
Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting de betaalde verzorgingsuitkeringen van NAf 18.067 (2013), NAf 30.972 (2014) en NAf 18.067 (2015) in aftrek gebracht op zijn inkomen. Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur deze aftrek gecorrigeerd.
2.7
De vroegere partner van belanghebbende heeft voor de jaren 2013 en 2014 geen aangiften inkomstenbelasting ingediend, zodat de ontvangen verzorgingsuitkering niet in de belastingheffing is betrokken.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de verzorgingsuitkering die belanghebbende aan zijn vroegere partner heeft betaald, aftrekbaar is van zijn inkomen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Ingevolge artikel 16, lid 1, letter a, Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB), zijn als persoonlijke lasten aftrekbaar de periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7 LIB, verschuldigd ter zake van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken. Geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn.
4.2
De verwijzing naar artikel 7 LIB strekt ertoe dat slechts die lijfrenten en andere periode uitkeringen voor aftrek in aanmerking komen die bij de daartoe gerechtigde op de voet van artikel 7 LIB kunnen worden belast. Daarbij is dus niet van belang of die lijfrente of periodieke uitkering bij de gerechtigde daadwerkelijk in de belastingheffing wordt betrokken.
4.3
Betalingen kunnen een (aftrekbare) persoonlijke verplichting vormen als deze gegrond zijn op een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht (vgl. HR 2 juli 1986, ECLI:NL:HR:1986:AW7936). Belanghebbende heeft ongehuwd samengeleefd, zodat de betalingen aan zijn vroegere partner niet zijn verricht op grond van een dergelijke verplichting (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:836, r.o. 3.5.1).
4.4
Verder kunnen ook als (aftrekbare) persoonlijke verplichting worden aangemerkt de uitkeringen die worden gedaan ter voldoening aan een dringende morele verplichting tot onderhoud van een met de belastingplichtige verwant persoon (vgl. RBB 27 september 2013, ECLI:NL:ORBBACM:2013:1). Wel is vereist dat een dergelijke verplichting is omgezet in een rechtens afdwingbare verplichting (vgl. HR 8 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0287). Hierbij kan worden gedacht aan met alimentatie verwante verzorgingsuitkeringen die – zoals in het onderhavige geval – tussen partijen zijn overeengekomen in verband met de beëindiging van een niet-huwelijkse samenlevingsvorm.
4.5
De beoordeling of de belastingplichtige zich gedrongen moest voelen om een met hem verwant persoon financieel te ondersteunen, moet naar objectieve maatstaven geschieden. Wanneer de ondersteunde de kosten zelf kan dragen, is er in beginsel geen aanleiding om de uitgaven in aanmerking te nemen (vgl. HR 2 november 1977, ECLI:NL:HR:1977:AX3428).
4.6
De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet te betwisten dat de vroegere partner zelf over onvoldoende vermogen of inkomen beschikte om te voorzien in haar levensonderhoud. Dit brengt mee dat belanghebbende zich gedrongen moest voelen om zijn vroegere partner financieel te ondersteunen. Deze dringende morele verplichting hebben belanghebbende en zijn vroegere partner omgezet in een rechtens afdwingbare vaststellingsovereenkomst. De verzorgingsuitkeringen van belanghebbende aan zijn vroegere partner zijn daarom aftrekbaar als persoonlijke last in de zin van artikel 16, lid 1, letter a LIB.
Slotsom
4.7
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Daarbij wordt opgemerkt dat belanghebbende zelf de beroepschriften heeft opgesteld en ingediend.
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB de betaalde griffierechten van driemaal NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2013 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 82.576,
- vermindert de aanslagen premie AVBZ 2013 en premie AOV 2013 tot aanslagen naar een premie-inkomen van NAf 82.576,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2014 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 108.541,
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2014 tot een aanslag naar een premie-inkomen van NAf 108.541,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2015 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 117.699,
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2015 tot een aanslag naar een premie-inkomen van NAf 117.699,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 23 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieSXM@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.