ECLI:NL:OGEAM:2020:76

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
SXM202000961
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag BBO en verzuimboete opgelegd aan belanghebbende

Op 14 oktober 2020 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, een onderneming gevestigd te Sint Maarten, in beroep ging tegen een naheffingsaanslag BBO (Belasting op Bedrijfsomzetten) en een verzuimboete die door de Inspecteur der Belastingen was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van NAf 30.487 over de maand december 2012, met een verzuimboete van NAf 4.573. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Inspecteur. Hierop volgde een beroep bij het Gerecht, dat in een eerdere uitspraak op 7 maart 2019 het beroep ongegrond verklaarde. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2020, die via videoverbinding werd geleid vanwege coronamaatregelen, werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de naheffingsaanslag onterecht was omdat het aanslagbiljet een onjuist tijdvak vermeldde, namelijk december 2012, terwijl de aanslag betrekking had op het gehele jaar 2012. Het Gerecht oordeelde dat de vermelding van het onjuiste tijdvak berustte op een duidelijke vergissing, die voor belanghebbende kenbaar was. De naheffingsaanslag werd derhalve gehandhaafd.

Daarnaast werd de verzuimboete van 15% van de naheffingsaanslag besproken. Het Gerecht oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende de BBO niet tijdig had betaald. De verwijzing naar een eerdere uitspraak waarin een vergrijpboete werd vernietigd, werd door het Gerecht niet als relevant beschouwd, omdat in dit geval sprake was van een verzuimboete en niet van een vergrijpboete. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Uitspraak van 14 oktober 2020
BBZ nr. SXM202000961
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2013 een naheffingsaanslag Belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de maand december 2012 opgelegd ten bedrage van NAf 30.487. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 4.573.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en boete. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 januari 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Dit Gerecht heeft het beroep bij uitspraak van 7 maart 2019, SXM201501149, ECLI:NL:OGEAM:2019:23, ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft bij uitspraak van 6 februari 2020, SXM2019H00050, ECLI:NL:OGHACMB:2020:12, de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het geding teruggewezen naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak.
1.5
Belanghebbende heeft, daartoe door het Gerecht in de gelegenheid gesteld, op 20 maart 2020 een conclusie na verwijzing ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft, daartoe door het gerecht in de gelegenheid gesteld, op 1 juni 2020 op de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.7
Belanghebbende heeft op 7 oktober 2020 een pleitnotitie ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A] van [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft bouwwerkzaamheden voor de aanleg van een brug verricht voor [de NV] (hierna: de NV). De aandelen in de NV worden middellijk gehouden door de overheid van Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft ter zake van de verrichte prestaties geen BBO in rekening gebracht aan de NV. De Inspecteur heeft de verschuldigde BBO nageheven. Daarbij is een verzuimboete opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van BBO.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
De door belanghebbende eerder aangevoerde gronden zijn door het Gerecht behandeld in zijn uitspraak van 7 maart 2019, nr. SXM201501149, ECLI:NL:OGEAM:2019:23. In haar conclusie na verwijzing heeft belanghebbende aangegeven dat deze gronden worden ingetrokken en dus geen behandeling meer behoeven. Ter zitting heeft belanghebbende dit desgevraagd bevestigd.
3.3
Belanghebbende wenst na terugwijzing het geschil te beperken tot twee gronden. Ten eerste voert belanghebbende aan dat op het aanslagbiljet als tijdvak december 2012 is vermeld, dat de naheffingsaanslag echter betrekking heeft op het gehele kalenderjaar 2012 en dat dit meebrengt dat de naheffingsaanslag vernietigd dan wel verminderd dient te worden tot 1/12-deel.
3.4
Ten tweede bestrijdt belanghebbende de opgelegde verzuimboete. In dat verband voert belanghebbende aan dat het Gerecht in zijn uitspraak van 7 maart 2019, ECLI:NL:OGEAM:2019:23, heeft verwezen naar een beleidsregel die niet op Sint Maarten maar op Curaçao van kracht is, en dat het Gerecht in zijn uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:44 bij eenzelfde feitencomplex een vergrijpboete heeft vernietigd.

4.OVERWEGINGEN

Vermelding onjuist tijdvak

4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1 LBBO wordt BBO verschuldigd op de tijdstippen waarop de vergoedingen voor de prestaties geheel of gedeeltelijk worden ontvangen.
4.2
Zoals de Hoge Raad in diverse arresten heeft overwogen, maakt het op een aanslagbiljet vermelde tijdvak van naheffing een zo wezenlijk onderdeel daarvan uit, dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de naheffingsaanslag worden begrepen. Dit is slechts anders indien de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van naheffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust (vgl. HR 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV5028).
4.3
Op het aanslagbiljet, met dagtekening 31 december 2013, is als tijdvak waarover wordt nageheven vermeld ‘december 2012’. De naheffingsaanslag heeft evenwel betrekking op de belasting die in het hele jaar 2012 werd verschuldigd. Verder is op het aanslagbiljet het volgende vermeld: “Motivering: as a result of a tax-audit it appeared that the taxes owed are higher than what was filed; the reasons for the penalty are mentioned in the audit report”.
4.4
Belanghebbende heeft opgemerkt dat de Inspecteur ook bij andere belastingplichtigen altijd het tijdvak van één maand vermeldt als een naheffingsaanslag BBO wordt opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek, terwijl die naheffingsaanslag dan betrekking heeft op de BBO die in een heel jaar is verschuldigd. Deze aan de eigen ervaring ontleende kennis brengt mee dat belanghebbende wist dat de onderhavige naheffingsaanslag betrekking had op de belasting die in het hele jaar 2012 werd verschuldigd. Ook aan de verwijzing in het aanslagbiljet naar het boekenonderzoek kan worden ontleend dat belanghebbende ermee bekend was dat de onderhavige naheffingsaanslag betrekking had op het hele jaar 2012. Bovendien acht het Gerecht de stelling van de Inspecteur aannemelijk dat de vermelding van het onjuiste tijdvak op het aanslagbiljet louter het gevolg is van een administratieve vergissing en dat zonder die vergissing een juist tijdvak zou zijn vermeld. Naar het oordeel van het Gerecht brengt het vorenstaande mee dat de vermelding van het tijdvak december 2012 op een duidelijke, voor belanghebbende kenbare, vergissing berustte. Anders dan belanghebbende voorstaat, leidt de vermelding van het onjuiste tijdvak derhalve niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag.
Verzuimboete
4.5
De verzuimboete van NAf 4.573 (15%) is opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van BBO, omdat te weinig is aangegeven.
4.6
Op grond van artikel 19 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur ter zake van dit betaalverzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 10.000.
4.7
In de Ministeriële regeling administratieve boeten is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 6a van deze Ministeriële regeling wordt een verzuimboete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag opgelegd, met een maximum van NAf 10.000, indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden betaald niet (tijdig) heeft betaald, omdat te weinig is aangegeven. Deze bepaling is inhoudelijk gelijk is aan het voorheen geldende artikel 6a van de Ministeriële beschikking administratieve boeten (MBAB).
4.8
De Inspecteur heeft in het controlerapport van 2 december 2013 - waarnaar op het aanslagbiljet wordt verwezen - de boete gemotiveerd onder verwijzing naar artikel 6a Ministeriële regeling. Dat het Gerecht in zijn uitspraak van 7 maart 2019, ECLI:NL:OGEAM:2019:23, niet heeft verwezen naar deze bepaling, doet niet eraan af dat de Inspecteur bij de boeteoplegging de juiste grondslag heeft vermeld.
4.9
Nu de naheffingsaanslag is gehandhaafd, staat vast dat belanghebbende BBO niet heeft betaald omdat zij te weinig heeft aangegeven. In dat geval is de opgelegde boete van NAf 4.573 overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht deze boete passend en geboden.
4.1
Verder wijst belanghebbende nog op de uitspraak GEA Sint Maarten 1 juni 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:44, waarin bij eenzelfde feitencomplex een vergrijpboete door het Gerecht is vernietigd. Redengevend daarvoor was dat niet kon worden gezegd dat de BBO door opzet of grove schuld niet was betaald. Als belanghebbende met deze verwijzing een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, kan dit niet slagen, nu het Gerecht geen bestuursorgaan betreft. Bovendien is niet gebleken dat sprake is van gelijke gevallen, reeds omdat in het onderhavige geval geen vergrijpboete maar een verzuimboete is opgelegd.
Slotsom
4.11
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 14 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieSXM@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.