ECLI:NL:OGEAM:2019:23

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
SXM201501149 en SXM201501151
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van verzuimboetes voor niet-tijdige betaling van BBO door belanghebbende

Op 7 maart 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij X B.V. in beroep ging tegen de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de oplegging van verzuimboetes aan belanghebbende voor het niet (tijdig) betalen van de Belasting op Bedrijfsomzetten (BBO) over de maanden december 2012 en 2013. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van NAf 30.487 voor december 2012, met een verzuimboete van NAf 4.573. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en de verzuimboete, stellende dat de NV, waarvoor de werkzaamheden zijn verricht, een indirect overheidslichaam is en dat de prestaties vrijgesteld zijn van BBO. Het Gerecht oordeelde dat het standpunt van belanghebbende niet pleitbaar was en dat de opgelegde verzuimboete passend en geboden was. Ook de verzuimboete voor december 2013 werd gehandhaafd, waarbij het Gerecht oordeelde dat belanghebbende niet in een ongunstigere positie verkeert dan een derde die één naheffingsaanslag ontvangt voor meerdere aangiftetijdvakken. Het bewijsaanbod van belanghebbende werd afgewezen omdat het niet voldoende concreet was. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2019
BBZ nrs. SXM201501149 en SXM201501151
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
X B.V., gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2013 een naheffingsaanslag Belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de maand december 2012 opgelegd ten bedrage van NAf 30.487. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 4.573.
1.2
Belanghebbende heeft op 15 januari 2014 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 januari 2015 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 maart 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft op 9 september 2015 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft op 15 september 2016 plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. De Werd. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A en mr. B van Y. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. C en D MSc. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.7
Belanghebbende heeft op 19 september 2016 met instemming van het Gerecht nadere stukken ingebracht.
1.8
Het Gerecht heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1.9
Door defungeren van rechter mr. De Werd per 1 augustus 2018, kan de uitspraak in deze zaak niet door hem worden gewezen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft bouwwerkzaamheden voor de aanleg van een brug verricht voor Z NV (hierna: de NV). De aandelen in de NV worden middellijk gehouden door de overheid van Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft ter zake van de verrichte prestaties geen BBO in rekening gebracht aan de NV. De Inspecteur heeft de verschuldigde BBO nageheven. Daarbij is een verzuimboete opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van BBO.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Wat betreft de naheffingsaanslag BBO heeft belanghebbende onder meer betoogd i) dat de NV een indirect overheidslichaam is en dat de prestaties aan de NV daarom zijn vrijgesteld van BBO, ii) dat de vrijstelling van artikel 8, lid 11, Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (hierna: LvBBO) van toepassing is, iii) dat de vrijstelling van artikel 8, lid 13, LvBBO van toepassing is, iv) dat de ‘Aanschrijving inzake heffing van Omzetbelasting betreffende grote toeristische projecten’ van 22 november 2005, nr. 05/5905/RNA (hierna: de Aanschrijving) van toepassing is, v) dat sprake is van een toezegging door de overheid van Sint Maarten, waardoor sprake is van opgewekt in rechte te honoreren vertrouwen, en vi) dat de bouw van onderhavige brug gelijk behandeld moet worden als de (vrijgestelde) bouw van een radarfaciliteit op het vliegveld.

4.OVERWEGINGEN

Naheffingsaanslag BBO

4.1
Dit Gerecht heeft op 1 juni 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:44, uitspraak gedaan ten aanzien van een ander aannemersbedrijf dat voor hetzelfde bouwproject werkzaamheden voor de NV heeft verricht.
4.2
In die uitspraak heeft het Gerecht onder meer geoordeeld i) dat ook de prestaties die worden verricht aan een overheidslichaam zijn onderworpen aan BBO, ii) dat de vrijstelling van artikel 8, lid 11, LvBBO niet van toepassing is omdat het bouwproject niet is gefinancierd door Nederland, Aruba of enige internationale organisatie, iii) dat de vrijstelling van artikel 8, lid 13, LvBBO niet van toepassing is omdat de brug niet is gebouwd in een zee- of luchthavengebied, iv) dat de Aanschrijving toepassing mist omdat de bouw van een brug niet de exploitatie van een hotel of andere gelegenheid tot verblijf betreft, v) dat geen sprake is van een in rechte te honoreren vertrouwen dat de Minister heeft gewekt, noch in zijn hoedanigheid van medewetgever noch in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de wet, en vi) dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt omdat de bouw van een brug wezenlijk anders is dan de bouw van een radarfaciliteit op het vliegveld.
4.3
In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in zijn uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:116, de uitspraak van het Gerecht van 1 juni 2016 bevestigd.
4.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1910, het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep tegen voornoemde uitspraak van 27 september 2017 ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4.5
De door belanghebbende aangevoerde grieven in onderhavige procedure, zijn elk reeds behandeld in voornoemde procedure. Deze grieven kunnen niet slagen. Voor de gronden van deze beslissing verwijst het Gerecht naar de uitspraken van het Gerecht (ECLI:NL:OGEAM:2016:44) en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (ECLI:NL:OGHACMB:2017:116) in voornoemde procedure.
Verzuimboete
4.6
De verzuimboete van NAf 4.573 (15%) is opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van BBO, omdat te weinig is aangegeven.
4.7
Op grond van artikel 19 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur ter zake van dit betaalverzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 10.000.
4.8
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.7 van deze Ministeriële regeling wordt een verzuimboete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag opgelegd, met een maximum van NAf 10.000, indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden betaald niet (tijdig) heeft betaald, omdat te weinig is aangegeven. Deze bepaling is inhoudelijk gelijk is aan het voorheen geldende artikel 6a van de Ministeriële beschikking administratieve boeten (MBAB).
4.9
Nu de naheffingsaanslag is gehandhaafd, staat vast dat belanghebbende BBO niet heeft betaald omdat zij te weinig heeft aangegeven. In dat geval is de opgelegde boete van NAf 4.573 overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur.
4.1
Indien door een onjuiste belastingaangifte te weinig belasting is betaald, kan ter zake daarvan geen verzuimboete worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht. Een standpunt is pleitbaar als belanghebbende ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het fiscale recht en daarmee de door hem gedane aangifte, juist was (vgl. HR 21 april 2017, nrs. 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638). Het standpunt van belanghebbende dat ter zake van de verrichte prestaties geen BBO is verschuldigd, acht het Gerecht niet zodanig pleitbaar dat het innemen daarvan in de weg staat aan het opleggen van een verzuimboete. Het Gerecht acht de opgelegde verzuimboete passend en geboden.
4.11
Behalve voor het onderhavige tijdvak december 2012 is aan belanghebbende ook voor het tijdvak december 2013 een verzuimboete (van NAf 10.000) opgelegd voor het niet (tijdig) betalen van BBO. Volgens belanghebbende zou slechts eenmaal een boete kunnen worden opgelegd als de Inspecteur beide aangiftetijdvakken in één naheffingsaanslag BBO zou hebben vervat. Indien, zoals in het onderhavige geval, voor meerdere aangiftetijdvakken BBO (gedeeltelijk) niet of niet tijdig is betaald, kunnen daarvoor afzonderlijke verzuimboetes worden opgelegd. Anders dan belanghebbende betoogt, heeft de Inspecteur deze mogelijkheid ook indien hij ervoor zou kiezen om ontoereikende betalingen over verschillende aangiftetijdvakken te corrigeren door middel van één naheffingsaanslag BBO (vgl. 22 januari 2010, nr. 08/03467, ECLI:NL:HR:2010:BL0087). Belanghebbende verkeert dus niet in een ongunstigere positie dan een derde die één naheffingsaanslag BBO ontvangt ter zake van twee verschillende aangiftetijdvakken.
Bewijsaanbod
4.12
Belanghebbende heeft ter zitting bewijs door getuigen aangeboden van al haar stellingen. Het Gerecht gaat voorbij aan dit bewijsaanbod nu dit aanbod niet voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen (vgl. HR 16 december 2016, nr. 15/05839, ECLI:NL:HR:2016:2860).
Slotsom
4.13
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 7 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd. In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.