ECLI:NL:OGEAM:2019:124

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
SXM201800662 en SXM201900433
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuist tijdvak vermeld op aanslagbiljet BBO leidt niet tot vernietiging naheffingsaanslag

Op 20 november 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft een naheffingsaanslag Belasting op bedrijfsomzetten (BBO) die aan X N.V. was opgelegd over de maand november 2013, terwijl de naheffingsaanslag betrekking had op het gehele jaar 2013. X N.V. betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat het vermelde tijdvak op het aanslagbiljet onjuist was. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag, maar vernietigde de vergrijpboete. X N.V. heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar.

Tijdens de zitting op 8 november 2019 trok X N.V. alle eerdere grieven in en voerde voor het eerst aan dat de naheffingsaanslag betrekking had op het volledige jaar 2013. Het Gerecht oordeelde dat de vermelding van het onjuiste tijdvak op het aanslagbiljet het gevolg was van een administratieve vergissing, die voor X N.V. kenbaar was. Het Gerecht concludeerde dat de vermelding van het onjuiste tijdvak niet leidde tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag.

Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan X N.V. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vermelding van tijdvakken op aanslagbiljetten en de gevolgen van administratieve vergissingen.

Uitspraak

Uitspraak van 20 november 2019
BBZ nrs. SXM201800662 en SXM201900433
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
X N.V., gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2013 een naheffingsaanslag Belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de maand november 2013 opgelegd ten bedrage van NAf 1.881.460. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 470.365 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 3 maart 2016 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 maart 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd.
1.4
Belanghebbende heeft op 21 mei 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.5
De Inspecteur heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
1.6
Bij beschikking van 5 maart 2019 heeft de Inspecteur uitvoering gegeven aan zijn uitspraak op bezwaar van 22 maart 2018 door de vergrijpboete te vernietigen.
1.7
Belanghebbende heeft op 3 mei 2019 beroep ingesteld tegen de beschikking van 5 maart 2019. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2019 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A van Y en B. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. C en D. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft bouwwerkzaamheden voor de aanleg van een brug verricht voor Z NV (hierna: de NV).
2.2
Belanghebbende heeft ter zake van de verrichte prestaties geen BBO in rekening gebracht aan de NV. De Inspecteur heeft de verschuldigde BBO over het jaar 2013 nageheven. Op het aanslagbiljet is als tijdvak vermeld ‘november 2013’.
2.3
Dit Gerecht heeft op 1 juni 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:44, uitspraak gedaan ten aanzien van belanghebbende voor dezelfde werkzaamheden in het jaar 2012. In die uitspraak heeft het Gerecht belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in zijn uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:116, de uitspraak van het Gerecht van 1 juni 2016 bevestigd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1039, het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep tegen voornoemde hofuitspraak ongegrond verklaard.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Ter zitting heeft belanghebbende alle grieven die eerder te berde zijn gebracht, ingetrokken. Redengevend daarvoor is dat alle in het beroepschrift aangevoerde grieven reeds zijn behandeld in de eerdere procedure over het tijdvak 2012.
3.3
Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat op het aanslagbiljet als tijdvak november 2013 is vermeld, dat de naheffingsaanslag echter betrekking heeft op het volledige jaar 2013, en dat dit meebrengt dat de naheffingsaanslag vernietigd dan wel verminderd dient te worden.
3.4
Ter zitting heeft belanghebbende het beroep ingetrokken dat zij op 3 mei 2019 heeft ingesteld tegen de beschikking van 5 maart 2019.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaar te beoordelen.
4.2
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 31 december 2013. Het bezwaarschrift is op 3 maart 2016 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.5
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat mogelijk pas naar aanleiding van een aanmaning bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dat zij niet weet wanneer de aanmaning is ontvangen. Met enkel deze stelling valt niet in te zien dat belanghebbende niet in staat was eerder bezwaar in te stellen. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat als pas door de aanmaning voor het eerst is kennisgenomen van de naheffingsaanslag, het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is ingediend. Belanghebbende heeft derhalve geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur had het bezwaar tegen de naheffingsaanslag dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dit brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag zal worden vernietigd.
4.6
Gelet op het vorenstaande, merkt het Gerecht het hiernavolgende ten overvloede op.
Nieuwe grief ter zitting
4.7
Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat op het aanslagbiljet een onjuist tijdvak is vermeld. De vermelding van het tijdvak is, anders dan belanghebbende betoogt, niet van openbare orde, hetgeen betekent dat het Gerecht niet uit zichzelf zal nagaan of een juist tijdvak op een aanslagbiljet is vermeld.
4.8
Ofschoon belanghebbende deze grief in een veel eerder stadium van deze procedure naar voren had kunnen brengen, neemt het Gerecht deze toch in ogenschouw. Redengevend daarvoor is dat de Inspecteur niet in ernstige mate in zijn processuele positie is geschaad. In een andere zaak die op dezelfde zitting is behandeld, heeft belanghebbendes gemachtigde namelijk een identieke grief reeds in een eerder stadium naar voren gebracht. De Inspecteur had zich op deze grief voorbereid en was ter zitting derhalve in staat om adequaat daarop te reageren.
Vermelding onjuist tijdvak
4.9
Zoals de Hoge Raad in diverse arresten heeft overwogen, maakt het op een aanslagbiljet vermelde tijdvak van naheffing een zo wezenlijk onderdeel daarvan uit, dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de naheffingsaanslag worden begrepen. Dit is slechts anders indien de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van naheffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 41558, ECLI:NL:HR:2006:AV5028).
4.1
Op het aanslagbiljet is als tijdvak waarover wordt nageheven vermeld november 2013. De naheffingsaanslag heeft evenwel betrekking op de belasting die in het hele jaar 2013 werd verschuldigd.
4.11
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij wist dat de onderhavige naheffingsaanslag betrekking had op de belasting die in het hele jaar 2013 werd verschuldigd. Bovendien acht het Gerecht de stelling van de Inspecteur aannemelijk dat de vermelding van het onjuiste tijdvak op het aanslagbiljet louter het gevolg is van een administratieve vergissing en dat zonder die vergissing een juist tijdvak zou zijn vermeld. Naar het oordeel van het Gerecht brengt het vorenstaande mee dat de vermelding van het tijdvak november 2013 op een duidelijke, voor belanghebbende kenbare, vergissing berustte. Anders dan belanghebbende voorstaat, zou de vermelding van het onjuiste tijdvak derhalve niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag hebben geleid.
Slotsom
4.12
Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Ter voorlichting van belanghebbende merkt het Gerecht op dat de uitspraak van de Inspecteur om procedurele redenen wordt vernietigd. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is immers ongegrond verklaard, terwijl dit niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Wel moet de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB13, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (ambtshalve gegrond beroep: bezwaar niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk)).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 20 november 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieSXM@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.