Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties d.d. 29 mei 2015,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties,
- de akte houdende uitlating producties,
- productie ten behoeve van het pleidooi van [A],
- pleitnota mr. Schellekens,
- pleitnota mr. De Bres.
2.De vaststaande feiten
3.De vorderingen van [A] en [B] en het verweer van [C]
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
“We understand that I/We have the right to use my/our Lease until the year 2020, after which, I/We will receive full ownership rights to the apartment and week leased.”Het Gerecht acht het niet van doorslaggevend belang dat aan het einde van de periode van 20 of 30 jaar de timeshare owners de eigendom van hun recht in de zin van artikel 5:106 BW verwerven (deeltijd appartementsrecht), zoals door [C] wordt aangevoerd als argument dat de timeshare agreements niet als huur dienen te worden beschouwd. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
(“[D] , owner of the property has authorized Lessor to grant the rights contained herein”aldus de timeshare overeenkomsten), op eigen naam en voor eigen rekening en risico de timeshare overeenkomsten gesloten
(“The LESSOR agrees to lease to the LESSEE and the LESSEE agrees to lease from the LESSOR the right to occupy and use the unit identified below (…) and in accordance with the rules and regulations promulgated by the LESSOR”). Het is niet ongebruikelijk dat niet de eigenaar van de onroerende zaak (hier: [D] als erfpachter) maar een derde (bijvoorbeeld de beheerder) overeenkomsten met huurders of timeshare eigenaren sluit. Blijkens de overeenkomsten duidt [F] zich aan als “Lessor”. [F] ontving doorgaans de betalingen van de timeshare owners en [D]. [F] had een recht van terugkoop. Zij heeft bij dit Gerecht onder eigen naam tegen timeshare owners diverse malen geprocedeerd zonder dat zij stelde dat de owners niet bij haar maar bij [D] moesten aankloppen. Voormelde (in deze overweging als eerste geciteerde) zinsnede kwam vóór juli 2008 niet eens voor in de timeshare overeenkomsten. [A] en [B] schrijven onder 24 van hun verzoekschrift zelf:
“Zoals uw Gerecht in het eerdere kort geding heeft overwogen, zijn de Timeshare Overeenkomsten met de Leden gesloten door [F] als verhuurder. [D] was echter de eigenaar van de Percelen. Nu is het geen vereiste dat een huurder tevens eigenaar is van het verhuurde (…) maar in onderhavig geval is voldoende duidelijk dat [D] wist van het feit dat [F] de Timeshare Overeenkomsten aanging namens [D], of in ieder geval met de toestemming van [D].”Daaruit volgt dat [A] en [B] zelf zeggen dat [F] de verhuurder is. [C] verwijst naar het Vagobel-arrest (HR 5 maart 2004, ECLI:NL:2004:AN9687) waaruit blijkt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat artikel 7:226 BW niet van toepassing is als de eigendomsoverdracht door een ander ([D]) dan de verhuurder ([F]) geschiedt, hetgeen ook in deze zaak opgaat.
“The Property is burdened with lease agreements, which comprise in Timeshare agreements and Commercial Agreements. Timeshare: For an overview of sold timeshare weeks reference is made to the Appraisal report by ICE of Buildings A, B, C, D, E en F, dated July two thousand thirteen, of which a copy is made available through the website of Notary Office Sxm. Please note that the Creditor (de Bank, GEA) cannot guarantee that this overview is complete and/or accurate, as the appraiser relied on information that was provided by [D].”Hieruit volgt klip en klaar dat [C] wist dat er sprake was van timeshare en, per gebouw, om hoeveel overeenkomsten het ging. De Bank duidde in haar kredietrelatie [D], [F] en Island Hotel aan als de Borrower Group. [D] en [F] hadden dezelfde directeuren. Het is ook volstrekt normaal dat ten behoeve van de financiering en de exploitatie van een resort sprake is van een rolverdeling tussen eigenaar, exploitant en verkoper/verhuurder van de timeshare rechten. In economische zin, zo blijkt uit door haar overgelegde documenten, komen de opbrengsten uit de timeshare exploitatie ten goede aan [D]. [F] heeft dan ook nooit aan [D] een vergoeding betaald voor het mogen vermarkten van de timeshare appartementen. [F] heeft als vertegenwoordiger van [D] de timeshare agreements met de leden van [A], waaronder [B] afgesloten. Het is niet noodzakelijk dat dit kenbaar was voor de timeshare owners. Wel was kenbaar voor hen dat er werd betaald op de rekening van [D] en dat zij degene was die uitvoering gaf aan de timeshare overeenkomsten en niet [F]. Niet relevant is dat [F] in procedures tegen timeshare owners niet heeft gesteld dat zij bij [D] moesten zijn. [F] trad in die procedures op als vertegenwoordiger van [D] en, opnieuw, dat hoefde niet kenbaar te worden gemaakt. Overigens was dit voor een aantal timeshare owners wel duidelijk omdat de toestemming van [D] uitdrukkelijk in de timeshare overeenkomst is vermeld, zoals [C] zelf (zie citaat in de vorige overweging) aanhaalt. Subsidiair voeren [A] en [B] aan dat [F] gezien moet worden als huurder van [D] en de timeshare owners als haar onderhuurders, welke onderhuur door [D] is aanvaard (met toestemming van de Bank) zodat het huurbeding niet tegen haar kon worden ingeroepen. Het Vagobel-arrest is onder deze omstandigheden niet van toepassing, temeer omdat dit zou leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op de huurbescherming die de timeshare owners (allen natuurlijke personen die veel geld hebben betaald voor hun timeshare) mochten verwachten. Zie ook artikel 50c van de ontwerp Timeshare Ordinance, thans aanhangig bij de Staten van Sint Maarten, waarin met zoveel woorden is bepaald dat de timeshare wordt geëerbiedigd, ook in geval van executoriale verkoop door een hypotheekhouder, aldus [A] en [B].
- contact van de timeshare owner met [F],
- voorlichting en bezichtiging door [F] in het Resort,
- ondertekening van de agreement door de timeshare owner met [F],
- betaling van de koopsom door de timeshare owner op de rekening van [D],
- betaling van de onderhoudsbijdrage door de timeshare owner aan [D],
- gebruiken van het appartement van [D] door de timeshare owner op het resort alsmede de hotelfaciliteiten die het resort biedt.
“onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie”. [A] en [B] stellen dat hun vordering ook niet tot meer strekt dan dat, hetgeen het Gerecht onderschrijft. Vanzelfsprekend houdt dit in dat de timeshare owners, zodra [C] hen op de met [D] overeengekomen wijze weer toelaat tot het gebruik van het Resort en de appartementen, de onderhoudsbijdrage over het lopende jaar weer dienen te betalen. De RCI punten gaan niet mee over omdat deze niet onder dit wettelijk criterium vallen. Verder voert [C] aan dat een lid van [A] afstand heeft gedaan van de vordering. Het Gerecht verwijst naar lid 5 van artikel 3:305a BW waarin in een regeling is voorzien voor dergelijke gevallen zodat het Gerecht daarover geen beslissing hoeft te nemen.