ECLI:NL:OGEAC:2025:35

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
CUR202401166 tot en met CUR202401168
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en aftrekbaarheid van kosten voor een discjockey

In deze zaak heeft een discjockey (DJ) bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over het jaar 2019, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De DJ had in zijn belastingaangifte een winst uit onderneming van nul aangegeven, maar de belastinginspecteur stelde het belastbaar inkomen vast op NAf 64.500 zonder duidelijke motivatie. Het gerecht oordeelt dat de inspecteur nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door de correcties niet te onderbouwen, waardoor de bewijslast in het voordeel van de DJ wordt uitgelegd. Het gerecht beoordeelt de kosten marginaal en accepteert verschillende kostenposten, zoals administratie-, telefoon-, website- en deels energie- en autokosten, terwijl andere kosten, zoals afvalinzameling, niet aftrekbaar worden geacht. Uiteindelijk corrigeert het gerecht de aanslag grotendeels in het voordeel van de belanghebbende, waarbij het belastbaar inkomen en premie-inkomen worden vastgesteld op NAf 41.079. De uitspraak is gedaan op 11 maart 2025, waarbij de Inspecteur in de proceskosten wordt veroordeeld en het griffierecht aan de belanghebbende wordt vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 11 maart 2025
BBZ nrs. CUR202401166 tot en met CUR202401168
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonend te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 september 2022 een definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 65.400. Dit resulteerde in een te betalen bedrag van NAf 8.155.
1.2
Aan belanghebbende is op 30 september 2022 een definitieve aanslag premie AOV/AWW opgelegd over het jaar 2019 naar een premie-inkomen van NAf 65.400. Dit resulterend in een te betalen bedrag van NAf 10.464.
1.3
Aan belanghebbende is op 30 september 2022 een definitieve aanslag premie AVBZ opgelegd over het jaar 2019 naar een premie-inkomen van NAf 65.400. Dit resulterend in een te betalen bedrag van NAf 1.308.
1.4
Belanghebbende heeft op 22 november 2022 tegen de definitieve aanslagen bezwaar gemaakt.
1.5
Belanghebbende heeft op 3 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Partijen zijn op 26 september 2024 uitgenodigd voor de zitting van 31 oktober 2024.
1.7
Op 21 oktober 2024 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.8
Ter zitting van 31 oktober 2024 te Willemstad zijn verschenen, namens belanghebbende [A] en [B], verbonden aan [T] N.V. en namens de Inspecteur is [C] verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overhandigd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd en is discjockey van beroep. Hij drijft zijn onderneming onder de naam [X]. De onderneming is gevestigd op het woonadres van belanghebbende.
2.2
Bij de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2019 heeft belanghebbende een balans en een verlies- en winstrekening overgelegd van [X]. In de aangifte heeft belanghebbende een winst uit onderneming van ‘0’ aangegeven.
2.3
In de verlies- en winstrekening zijn de volgende bedragen opgenomen als ten laste van de onderneming komende kosten:
2019
Opgevoerd in aangifte IB
door belanghebbende
Kosten van administrateur
NAf 2.500
Kosten telefoon
NAf 2.250
Website
NAf 2.572
Kosten Aqualectra
NAf 5.996
Selikor
NAf 143
Reis- en vervoerkosten
NAf 8.009
Autokosten
NAf 9.789
Representatie
NAf 7.365
Dj apparatuur/muziek
NAf 11.564
Security
NAf 1.208
Tuinonderhoud
NAf 2.406
Algemene kosten
NAf 3.204
Afschrijvingskosten
NAf 6.966
Investeringsaftrek
NAf 729
Coronareserve
NAf 19.585
2.4
Ter zitting heeft de Inspecteur als standpunt ingenomen dat het belastbaar inkomen, bij een juiste vaststelling, bepaald had moeten worden op NAf 76.591. Dit standpunt betekent dat alle onder 2.3 opgenomen uitgaven niet als kosten van de onderneming kunnen worden geaccepteerd.
Genoemd bedrag van NAf 76.591 wordt door de Inspecteur als volgt berekend:
2019
Geaccepteerd
Omzet
NAf 84.286
Afschrijvingskosten
NAf 6.966 -/-
Investeringsaftrek
NAf 729 -/-
Belastbaar inkomen
NAf 76.591
De omzet, afschrijvingskosten en investeringsaftrek zijn niet in geschil.
2.5
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de aanslagregelaar het belastbaar inkomen, alsmede het premie-inkomen bepaald op NAf 64.500.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of en zo ja, in hoeverre, de door de Inspecteur opgelegde aanslagen terecht zijn.
3.2
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur het belastbaar inkomen en het premie-inkomen AOW/AVV en AVBZ, alsmede de daaruit resulterende aanslagen tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld door de in onderdeel 2.3 vermelde kosten niet, althans voor een groot deel niet te accepteren. Volgens belanghebbende zijn de onder 2.3 vermelde kosten volledig aftrekbaar, althans voor een zeer groot deel aftrekbaar.
3.3
Volgens de Inspecteur is (vrijwel) het gehele bedrag aan kosten niet aftrekbaar van de winst. Indien er vanuit wordt gegaan dat de kosten in het geheel niet aftrekbaar zijn, dan is het belastbaar inkomen en het premie-inkomen AOW/AVV en AVBZ eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Bij het volledig niet-accepteren van de kosten bedraagt het belastbaar inkomen en premie-inkomen AOW/AVV en AVBZ NAf 76.591 (zie 2.4), terwijl het door de aanslagregelend ambtenaar het belastbaar inkomen en het premie-inkomen is vastgesteld op NAf 64.500.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen is op 22 november 2022 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 22 augustus 2023, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 22 augustus 2024, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 3 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is tijdig ingesteld.
4.5
De Inspecteur heeft nog steeds geen uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet er evenwel vanaf om de Inspecteur op te dragen om alsnog uitspraak op bezwaar te doen, maar zal het verweerschrift van 21 oktober 2024 aanmerken als een (reële) uitspraak op bezwaar (zie ook hierna). Het door belanghebbende ingestelde beroep van 3 april 2024 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2024 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Vooraf
4.6
Door belanghebbende is tijdig (online) aangifte inkomstenbelasting en premies AOV/AVV en AVBZ voor het jaar 2019 gedaan. Aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen van ‘0’. De Inspecteur heeft de winst uit onderneming gecorrigeerd met een bedrag van NAf 64.500.
4.7.
Ingevolge het bepaalde in artikel 10, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte afwijken. Dat afwijken dient hij evenwel gemotiveerd te doen.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting, premie AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2019 verzuimd te motiveren om welke reden hij van de aangifte is afgeweken. De door de Inspecteur aangebrachte correctie van NAf 64.500 laat zich ook niet verklaren vanuit de kostenstaat, zoals verstrekt door belanghebbende (onderdeel 2.3). De kostenstaat telt op tot een bedrag van NAf 84.286, het bedrag dat gelijk is aan de omzet. Door het belastbaar inkomen vast te stellen op NAf 64.500 acht de Inspecteur kennelijk een bedrag van NAf 19.786 wel aftrekbaar en een bedrag van NAf 64.500 niet. Belanghebbende tast evenwel volledig in het duister over welke kosten de Inspecteur, al dan niet geheel, wel en niet heeft geaccepteerd en waarom (niet), waardoor het belanghebbende onmogelijk gemaakt wordt om gericht bezwaar te maken.
4.8
Ter behoud/bescherming van zijn rechten heeft belanghebbende (tijdig) op 22 november 2022 bezwaar gemaakt, maar zonder dat hij zijn bezwaar kan motiveren. Hij kan slechts verzoeken de aanslagen op te leggen overeenkomstig de door hem ingediende aangiften.
De Inspecteur verzuimt vervolgens uitspraak op bezwaar te doen, zodat belanghebbende genoodzaakt is om beroep aan te tekenen in de hoop dat dan duidelijk wordt op welke gronden van de aangifte is afgeweken.
4.9
Het beroep tegen het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar is ingediend op 3 april 2024. Het had de Inspecteur gesierd als hij op heel korte termijn na de ontvangst van het beroepschrift een verweerschrift had ingediend. Het verweerschrift is evenwel pas 10 dagen voor de zitting ontvangen. Uit dat verweerschrift blijkt nog steeds niet op welke gronden de aanslagregelend ambtenaar destijds van de aangifte is afgeweken. De toon van verweerschrift is dat de bewijslast voor de kosten op belanghebbende rust, dat belanghebbende de kosten niet aannemelijk heeft gemaakt en dat daarom terecht de kosten zijn gecorrigeerd. Ter zitting heeft de Inspecteur ‘aangeboden’ om de SBAB een (kleine) controle te doen laten instellen, om zodoende meer zicht te krijgen op de aftrekbaarheid van de door belanghebbende gedane uitgaven. Belanghebbende heeft daarop gereageerd door op te merken dat hij het schrijnend vindt dat de Inspecteur in dit stadium nog een boekenonderzoek(je) zou willen laten instellen.
4.1
Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur in alle fasen van het proces – aanslagregeling-bezwaarfase-beroepsfase – steken heeft laten vallen. In de aanslagregelingsfase is in strijd met de verordening zonder enige motivering gecorrigeerd, er is geen uitspraak op bezwaar gedaan en het verweerschrift is in een zeer laat stadium ingediend. Het ‘aanbod’ ter zitting om alsnog de SBAB een onderzoek naar de kosten te doen laten plaatsvinden, wijst het Gerecht resoluut van de hand. De Inspecteur had, indien hij twijfels had over de aftrek van bepaalde kosten, reeds in de fase van de aanslagregeling, vóórdat ongemotiveerd correcties werden aangebracht, belanghebbende moeten vragen om gegevens en inlichtingen. Indien noodzakelijk, had de Inspecteur toentertijd de SBAB een onderzoek(je) kunnen laten uitvoeren. Op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens en inlichtingen had de Inspecteur vervolgens al dan niet gemotiveerd van de aangifte kunnen afwijken. Daarna had op een ordentelijke wijze, zoals bedoeld door de wetgever, de bezwaar- en beroepsfase doorlopen dienen te worden. De Inspecteur kan dan vervolgens niet verwachten dat in de beroepsfase, alwaar het beginsel van ‘equality of arms’ heeft te gelden, alsnog toestemming wordt verleend om alsnog een boekenonderzoek(je) in te stellen. Nog los van de door belanghebbende alsdan te maken kosten, heeft te gelden dat de Inspecteur diens ter beschikking staande middelen heeft uitgeput en dat de gevolgen van het nalatig en onzorgvuldig handelen van de Inspecteur voor rekening en risico van de Inspecteur dienen te komen (zie hierna in rechtsoverweging 4.11).
Het vorenstaande laat onverlet dat het Gerecht wel degelijk oog heeft voor de noden en het capaciteitsgebrek van de Inspecteur. Er is evenwel een ondergrens. Dat er, gegeven de beperkte middelen die de Belastingdienst ter beschikking staan, keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de beoordeling van de aangiften en het instellen van controles is alleszins begrijpelijk. Als evenwel de keuze wordt gemaakt om een aangifte aan een onderzoek te onderwerpen, dan dient de Belastingdienst de zorgvuldigheid te betrachten die daarbij passend en geboden is en niet, zoals in de onderhavige zaak, belanghebbende tot tien dagen voor de zitting in volstrekte onwetendheid te laten over diens fiscale positie.
4.11
Het Gerecht beslist dat uitspraak zal worden gedaan op basis van de stukken van het geding. Om redenen vermeld in 4.9 en 4.10 zal het Gerecht de Inspecteur niet de gelegenheid bieden nader onderzoek te doen naar de omvang van (de aftrekbaarheid van de) kosten. De stukken van het geding betreffen de jaarrekening 2019 met toelichting, waaronder een gespecificeerd overzicht van de kosten. Het Gerecht zal de kosten hierna marginaal toetsten, waarbij het bij twijfel de balans in het voordeel van belanghebbende zal laten doorslaan, omdat, zoals reeds vermeld onder 4.10, het nalatig en onzorgvuldig handelen van de Inspecteur voor diens rekening en risico dient te komen.
In verband met het hiervoor overwogene zijn twee aspecten nog van belang:
1. Bij de beoordeling door het Gerecht van de door belanghebbende gepresenteerde kosten zal het Gerecht niet zonder enige toetsing alle gepresenteerde kosten accepteren. Het aanleggen van een marginale toets betekent namelijk niet dat kosten zonder slag of stoot zullen worden geaccepteerd.
2. Anders dan belanghebbende meent, betekent het accepteren van kosten in een jaar als het onderhavige (2019) niet dat de in dit jaar geaccepteerde kosten ook in latere jaren per definitie, op grond van een opgewekt vertrouwen, of anderszins, aftrekbaar zijn. Het staat de Inspecteur vrij om in latere jaren bepaalde kosten, waaronder begrepen een kostensoort of -categorie, waarvan na toepassing van een marginale toetsing in 2019 de aftrek is aanvaard, opnieuw te toetsen en de aftrekbaarheid daarvan ter discussie te stellen.
4.12.
In het hierna volgende zullen alle kosten, kort, marginaal worden getoetst.
Kosten administrateur NAf 2.500
4.12.1
In zijn pleitnotitie verwijst belanghebbende naar een uitspraak van het Gerecht van 23 juni 2016, ECLI:NL:OGEAC:2016:58 (hierna: uitspraak van 23 juni 2016), betreffende belanghebbende waarin het Gerecht van de door belanghebbende in aftrek gebrachte kosten voor het uitbesteden van administratieve werkzaamheden van NAf 6.000, NAf 2.500 heeft geaccepteerd.
Het Gerecht zal ook nu deze kosten, een stelpost, accepteren. Het Gerecht sluit namelijk niet uit dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Kosten telefoon NAf 2.250
4.12.2
Ook bij deze kostenpost verwijst belanghebbende naar de uitspraak van 23 juni 2016, alwaar het Gerecht 75% van de telefoonkosten aftrekbaar heeft geacht. Naar het Gerecht begrijpt, heeft belanghebbende de totale telefoonkosten gesteld op NAf. 3.000 en is 25% daarvan als privé-kosten in aanmerking genomen.
Het Gerecht zal ook nu deze kosten als aftrekbaar achten, alhoewel een bedrag van NAf 3.000 (inclusief privé-deel) aan telefoonkosten anno 2019 aan de hoge kant wordt geacht. Niet uit te sluiten is evenwel dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Kosten website NAf 2.572
4.12.3
In zijn pleitnota stelt belanghebbende dat het gaat om abonnementskosten die in rekening zijn gebracht door een professioneel webportaal (Dynamod), dat gespecialiseerd is in websites voor onder andere musici en dat in deze kosten geen privé-element schuil gaat.
Het Gerecht oordeelt deze kosten aftrekbaar.
Kosten Aqualectra NAf 5.996
4.12.4
Ook bij deze kostenpost verwijst belanghebbende naar de uitspraak van 23 juni 2016, alwaar het Gerecht 50% van de totale kosten van Aqualectra heeft geaccepteerd als zakelijke kosten.
Het Gerecht conformeert zich aan het oordeel dat eerder door het Gerecht is gegeven ten aanzien van deze kostenpost van belanghebbende en zal het in aftrek gebrachte bedrag accepteren.
Kosten Selikor NAf 143
4.12.5
Belanghebbende heeft in 2019 NAf 285 kosten Selikor gemaakt en 50% van dit bedrag in aftrek gebracht als kosten van diens onderneming.
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen deze kosten niet ten laste van de onderneming worden gebracht. Het privé-karakter van deze kosten (inzamelen van afvalstoffen) is dermate overheersend, dat naar het oordeel van het Gerecht geen sprake is van kosten nodig voor de uitoefening van de onderneming of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende. Ook zonder de onderneming zouden deze kosten (in privé) tot hetzelfde bedrag gemaakt zijn.
Reis- en vervoerkosten NAf 8.009
4.12.6
In zijn pleitnota verwijst belanghebbende opnieuw naar de uitspraak van 23 juni 2016 alwaar de rechter het aannemelijk heeft geacht dat belanghebbende zakelijke reis- en vervoerskosten heeft gemaakt ten behoeve van in het buitenland bezochte vakcongressen en daarmee samenhangende transportkosten. Omdat toen belanghebbende geen inzicht heeft gegeven in diens werkzaamheden bij die vakcongressen en geen rekening is gehouden met de aftrekbeperking van 20% heeft het Gerecht toen in aftrek gebrachte kosten van NAf 11.754 in goede justitie bepaald op NAf. 4.000.
In het onderhavige jaar is wel rekening gehouden met de aftrekbeperking van 20%. Alhoewel het Gerecht de kosten aan de hoge kant acht en een deel van de kosten twijfel oproept, zoals bijvoorbeeld uitgaven gedaan bij de Bijenkorf en Skatestore Amsterdam, zal het Gerecht belanghebbende met betrekking tot deze uitgaven het voordeel van de twijfel geven en de kosten volledig in aftrek toestaan.
Autokosten NAf 9.789
4.12.7
Belanghebbende heeft een bedrag van NAf. 9.789 als kosten van de onderneming aangemerkt, zijnde 85% van de totale autokosten van NAf 11.516.
Ingevolge artikel 9c, lid 3 van de LIB worden autokosten van een niet tot het ondernemingsvermogen behorende auto, zoals die van belanghebbende, in aanmerking genomen tot een bedrag van NAf 0,35 per kilometer. Nu belanghebbende zich niet heeft uitgelaten over het door hem gereden aantal zakelijke kilometers zal het Hof die zakelijke gereden kilometers in goede justitie bepalen op 6.000. Het in aftrek te brengen bedrag bedraagt alsdan 6.000 kilometers x NAf 0,35 is NAf 2.100.
Representatie NAf 7.365
4.12.8
Belanghebbende heeft tot een bedrag van NAf 9.206,47 aan representatiekosten vermeld, waarvan 80%, NAf 7.365 in aftrek is gebracht. Het betreft een overzicht van meer dan 70 bedragen, voornamelijk besteed in de horeca.
Kosten die verband houden met voedsel, drank en genotmiddelen kunnen voor 80% in aftrek worden gebracht indien deze kwalificeren als kosten van de onderneming. Derhalve dient eerst het zakelijk karakter van genoemde kostensoort te worden beoordeeld en als de zakelijkheid daarvan aannemelijk dient te worden geacht, is 80% daarvan aftrekbaar. Uit het overzicht van belanghebbende kan niet worden afgeleid of de aldaar gepresenteerde uitgaven de zakelijkheidstoets doorstaan.
Het totaal aan representatiekosten bedraagt bijna 11% van de omzet, hetgeen een zeer hoog percentage betreft, en het aantal bedragen is eveneens zeer hoog. Het Gerecht acht de omvang van het bedrag en de hoeveelheid etentjes, etc. dermate hoog, dat het niet aannemelijk acht dat in alle gevallen sprake is van zakelijke uitgaven en zal dan ook niet het volledige bedrag accepteren. Het Gerecht bepaalt de representatiekosten in goede justitie op NAf 5.000, zodat met inachtneming van de aftrekbeperking NAf 4.000 in aftrek zal worden aanvaard.
DJ apperatuur/muziek NAf 11.564
4.12.9
In diens pleitnota verklaart belanghebbende dat een bedrag van NAf 7.286 ten onrechte onder deze kostensoort is opgenomen.
Het Gerecht zal genoemd bedrag van NAf 7.286 corrigeren. Het restantbedrag van NAf 4.277 zal het Gerecht accepteren, nu niet uitgesloten kan worden dat deze kosten voor muziek daadwerkelijk zijn gemaakt.
Security NAf 1.208
4.12.10
Uit de pleitnota van belanghebbende volgt dat deze kosten kennelijk zijn gemaakt voor de beveiliging van de woning van belanghebbende (alarminstallatie). Genoemde kosten zijn volledig ten laste van de onderneming gebracht. Uit de pleitnota leidt het Gerecht voorts af dat belanghebbende zich kan verenigen met een toerekening van 25% van de beveiligingskosten aan privé.
Bij beveiligingskosten als de onderhavige is sprake van zogenaamde gemengde kosten, en niet van exclusief aftrekbare (zakelijke) kosten. Dergelijke kosten zullen veelal ook worden gemaakt door personen die geen onderneming aan huis uitoefenen. Omdat zich in de woning, naast de gebruikelijke huisraad, zakelijke goederen bevinden acht het Gerecht het redelijk om de beveiligingskosten deels als zakelijk en deels als privé aan te merken. Het Gerecht vermag niet in te zien waarom deze uitgaven slechts voor 25% zouden moeten worden toegerekend aan privé, zoals belanghebbende stelt. Het Gerecht zal de (zakelijke) beveiligingskosten in goede justitie bepalen op 50% en derhalve NAf 604 in aftrek toestaan.
Tuinonderhoud NAf 2.406
4.12.11
Belanghebbende verdedigt dat de kosten van het tuinonderhoud in beginsel volledig in aftrek zouden moeten komen, omdat om het kantoor van belanghebbende te bereiken de volledige tuin moet worden doorlopen. Belanghebbende is evenwel bereid om, indien een deel aan privé moet worden toegerekend, 50% te accepteren als privé-genot.
De woning van belanghebbende, waaronder mede moet worden begrepen: de tuin, is aangemerkt als privé-vermogen. De uitgaven voor onderhouden van een tuin kunnen naar het oordeel van het Gerecht niet anders dan als privé-uitgaven worden aangemerkt. Het betreffen kosten die naar hun aard aan de privésfeer moeten worden toegerekend vanwege hun overheersende/uitsluitende privékarakter. Het Gerecht zal deze uitgaven dan ook niet als aftrekbare kosten accepteren.
Algemene kosten NAf 3.204
4.12.12
Voor wat betreft de algemene kosten verwijst belanghebbende in diens pleitnota naar de uitspraak van 23 juni 2016, alwaar het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende deze kosten voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Alhoewel ook in dit kostenoverzicht een aantal uitgaven is opgenomen die vragen/twijfel oproepen, zoals bijvoorbeeld Botica Zuikertuintje (4 keer), zal het Gerecht aan belanghebbende het voordeel van de twijfel verlenen en deze kosten aftrekbaar oordelen.
Coronareserve NAf 19.585
4.12.13
Belanghebbende heeft de winst die resteert, na saldering van omzet met kosten, gedoteerd aan een coronareserve, welke volgens belanghebbende moet worden aangemerkt als een voorziening.
Een voorziening kan worden gevormd als voldaan is aan de drie in het Baksteenarrest, ECLI:NL:HR:1998:AA2555, geformuleerde vereisten: het oorsprongsvereiste, het toerekeningsvereiste en het behoorlijkekansvereiste. Reeds op het oorsprongsvereiste stuit het vormen van een voorziening af. Voor het vormen van een voorziening voor uitgaven die in 2020 (of latere jaren) moeten worden gedaan, moeten de feiten en omstandigheden zich in 2019 hebben voorgedaan. Dat is niet aan de orde. De COVID-uitbraak op Curaçao stamt immers van 2020. Evenmin wordt voldaan aan het toerekeningsvereiste, omdat de zich in 2020 voordoende uitgaven, gesteld dat deze er zijn (en dus aan het behoorlijkekansvereiste wordt voldaan, hetgeen ernstig moet worden betwijfeld), aan 2019 moeten kunnen worden toegerekend, hetgeen niet het geval is. Verder is het zo dat een voorziening ziet op toekomstige
uitgavenen niet op mogelijk lagere
omzetverwachtingen. Uit de pleitnotitie van belanghebbende meent het Gerecht af te leiden dat belanghebbende een voorziening wenst te vormen voor te derven inkomsten.
Het Gerecht zal de dotatie aan de coronareserve dan ook niet accepteren.
Afschrijvingskosten NAf 6.966 en investeringsaftrek NAf 729
4.12.14
De afschrijvingskosten en investeringsaftrek zijn tussen partijen niet in geschil.
Recapitulatie
4.12.15
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen voor het jaar 2019 de volgende bedragen in aftrek worden gebracht als kosten van de onderneming:
2019
Aftrekbaar
Kosten van administrateur
NAf 2.500
Kosten telefoon
NAf 2.250
Website
NAf 2.572
Kosten Aqualectra
NAf 5.996
Selikor
NAf -
Reis- en vervoerkosten
NAf 8.009
Autokosten
NAf 2.100
Representatie
NAf 4.000
Dj apparatuur/muziek
NAf 4.277
Security
NAf 604
Tuinonderhoud
NAf -
Algemene kosten
NAf 3.204
Afschrijvingskosten
NAf 6.966
Investeringsaftrek
NAf 729
Coronareserve
NAf -
Totaal
NAf 43.207
4.13
Tussen partijen is de door de onderneming in aanmerking te nemen omzet van NAf 84.286 niet in geschil. Rekening houdend met de onder 4.12.15 vermelde kosten bedraagt de winst van de door belanghebbende gedreven onderneming NAf 84.286 – NAf 43.207 is 41.079. Het belastbaar inkomen en premie-inkomen voor het jaar 2019 dient eveneens te worden bepaald op NAf 41.079.
Slotsom
4.14
De slotsom is dat zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen de (reële) uitspraak op bezwaar gegrond zijn.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [1]
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het verschijnen van gemachtigde [A] ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
Voor het indienen van het beroepschrift zal geen punt worden toegekend, omdat het beroepschrift kennelijk is geschreven door de echtgenote van belanghebbende, die immers het beroepschrift heeft ondertekend. In een dergelijk geval is geen sprake van een op zakelijke basis verleende beroepsmatige bijstand en daarmee niet door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Dit wordt niet anders als die rechtsbijstand is verleend door tussenkomst van een rechtspersoon.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • verklaart het beroep tegen de (reële) uitspraken op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over het jaar 2019 naar een belastbaar en premie inkomen van NAf 41.079;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 11 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Zie vorige voetnoot.