ECLI:NL:OGEAC:2025:167

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202400268, CUR202400270 tot en met CUR2024272
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van belastingaanslagen en nieuw feit in belastingrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is in geschil of de Inspecteur beschikt over een nieuw feit dat vereist is voor het navorderen van belastingaanslagen. De belanghebbende, een inwoner van Curaçao, ontving pensioeninkomsten uit Nederland en had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies over het jaar 2018. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur ten tijde van het afgeven van de beschikkingen al op de hoogte had kunnen zijn van de pensioeninkomsten van de belanghebbende, en dat hij daarom niet beschikte over een nieuw feit voor navordering. De uitspraak van 5 augustus 2025 vernietigt de navorderingsaanslagen en stelt dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door niet eerder onderzoek te doen naar de belastingpositie van de belanghebbende. De kosten van de procedure worden vergoed aan de belanghebbende, en het betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 5 augustus 2025
BBZ nrs. CUR202400268, CUR202400270 tot en met CUR2024272
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 december 2023 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) over het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 103.892.
1.2
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 1 december 2023 navorderingsaanslagen premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ over het jaar 2018 opgelegd naar een premie inkomen van NAf 95.522 (AOV/AWW) en NAf 103.892 (AVBZ en BVZ).
1.3
Belanghebbende heeft op 18 januari 2024 tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 januari 2024 bij het Gerecht een beroepschrift ingediend. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
Belanghebbende heeft op 1 februari 2024 een nader stuk ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 12 augustus 2024 een pleitnota ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 27 augustus 2024 [1] een verweerschrift ingediend
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote, [A] bijgestaan door zijn gemachtigde, [B]. Namens de Inspecteur is [C] verschenen.
1.9
De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden. Belanghebbende is na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld te reageren op het verweerschrift.
1.1
De Inspecteur heeft op 18 september 2024 een nader stuk ingediend.
1.11
Belanghebbende heeft op 24 september 2024 gereageerd op het verweerschrift en het nader stuk van de Inspecteur.
1.12
De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 oktober 2024 te reageren op het stuk van belanghebbende van 24 september 2024. De Inspecteur heeft niet gereageerd.
1.13
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2024 een e-mail verstuurd aan het Gerecht en nagevraagd of er al uitspraak is gedaan in de onderhavige zaken.
1.14
Het Gerecht is op 22 november 2024 overgegaan tot het sluiten van het onderzoek en heeft een uitspraak aangekondigd. De Inspecteur heeft nadien op diezelfde dag een nader stuk ingediend.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is sinds het jaar 2016 inwoner van Curaçao. Hij ontvangt in het onderhavige jaar de volgende inkomsten uit Nederland:
- ouderdomspensioen van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP);
- lijfrente van Nationale Nederlanden; en
- ouderdomspensioen van Aegon.
2.2
Aan belanghebbende is op 9 november 2018 een (taxatieve) aanslag IB voor het jaar 2017 opgelegd, waartegen belanghebbende bij brief van 21 november 2018 (afgestempeld voor ontvangst op 22 november 2018) in bezwaar is gekomen. In dit bezwaarschrift en een aanvulling daarop van 17 juli 2019 (gericht aan de Ontvanger) heeft belanghebbende onder andere vermeld dat hij pensioeninkomsten geniet uit Nederland en dat hij daarover in Nederland belasting betaalt.
2.3
Tot het procesdossier behoort een brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 6 oktober 2020 (afgestempeld voor ontvangst op 7 oktober 2020). In de brief is voor zover van belang het volgende vermeld:
“Ik heb van u geen uitnodiging in 2019 gekregen om een belasting formulier in te vullen voor 2018 en dat is niet correct. Ook heb ik 2X een bezwaarschrift ingediend over mijn belastingaangifte van 2017 en heb tot nu toe geen antwoord van u mogen ontvangen. (…)
Ook heb ik 2x in de bezwaarschriften de brief van de Nederlandse belastingdienst ingesloten waarin men stelt dat er een verdrag is tussen Nederland en Curaçao ter voorkoming van het betalen van dubbele belasting en dat in dit verdrag is opgenomen dat genoemde inkomsten in Nederland aan belastingheffing zijn onderworpen. Hierover heb ik nooit van u een reactie mogen ontvangen.
Het betreft de 3 uitkeringen uit 2017 en 2018: ABP, Nationale Nederlanden (lijfrente) en Aegon (ouderdomspensioen). Deze uitkeringen zijn specifiek benoemd door de Nederlandse Belastingdienst waarin wordt aangegeven dat Nederland gerechtmatig is om de volledige belastingen in te houden. Ook is in deze brief aangegeven dat als u desondanks een belasting aanslag van u de Antilliaanse overheid mag ontvangen ik dit met u moet kortsluiten. Dus voor de 3e keer doe ik bij deze (zie ingesloten de brief van de Belastingdienst Nederland)
(…)
Op advies van de Nederlandse belastingdienst verzoek ik u hierbij om een ontheffing van alle te betalen inkomstenbelastingen die in Nederland volledig worden belast.(…) Op Curaçao heb ik geen inkomsten. Ik werk niet en geniet nu van mijn pensioenen uit Nederland (…).”
2.4
Tot het procesdossier behoort verder de voormelde brief (zie 2.3) van de Belastingdienst Nederland aan belanghebbende (brief van 25 februari 2019). Het betreft een brief naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de aldaar aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen / inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017 ingediende bezwaar. In de brief is – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…)
Beoordeling van uw bezwaar
Volgens de mij ter beschikking staande gegevens en zoals ook uit uw aangifte blijkt, ontvangt u inkomsten 3 inhoudingsplichtige in Nederland, te weten:
- A.B.P. ( ouderdomspensioen )
- Nationale Nederlanden ( lijfrente )
- Aegon ( ouderdomspensioen )
Tussen Nederland en Curaçao is een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing gesloten. In dit verdrag is geregeld dat genoemde inkomsten in Nederland aan belastingheffing zijn onderwerpen.
Indien u desondanks een aanslag van de Antilliaanse overheid heeft ontvangen, dient u dit met hen kort te sluiten. (…)”
2.5
Belanghebbende heeft op 14 april 2021 een nihilaangifte IB 2018 gedaan. Aan belanghebbende is op 3 september 2021 bij beschikking een mededeling “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018 gedaan als bedoeld in artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB). Eenzelfde beschikking is afgegeven voor de aanslagen premies AOV/AWW, BVZ en AVBZ 2018 (hierna: de beschikkingen “geen aanslag en/of teruggave” IB en premies 2018). Tegen deze beschikkingen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.6
De Inspecteur heeft op 7 januari 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB 2017. In de uitspraak is vermeld dat aan alle bezwaren van belanghebbende wordt tegemoetgekomen. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op NAf 77.887.
2.7
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar inzake het jaar 2017 alsmede het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018.
2.8
In de uitspraak van 7 december 2023 [2] heeft het Gerecht inzake het beroep voor het jaar 2018 het volgende geoordeeld:
“(…) 2.7 Belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is te vroeg ingesteld en derhalve niet-ontvankelijk.
2.8
Het Gerecht overweegt ten overvloede dat ook indien de Inspecteur alsnog een reële uitspraak op bezwaar zou hebben gedaan, geen sprake is van een ontvankelijk beroep. Belanghebbende is van mening dat hij over het jaar 2018 geen belasting verschuldigd is (of terugkrijgt). Over de boete van NAf. 250 die wordt vermeld op de tot de stukken behorende schermprint met inkomensgegevens over het jaar 2018 heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat deze niet is opgelegd, dan wel uit het systeem is gehaald. Gegeven deze door de Inspecteur gegeven verklaring zal het Gerecht ervan uitgaan dat voor wat betreft de “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018 geen boete is opgelegd, dan wel door de Inspecteur is vernietigd, en ook niet zal worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende ook voor het jaar 2018 geen belang bij een inhoudelijke uitspraak op zijn beroep. (…)”
2.9
Het Gerecht merkt verder op dat ter zitting duidelijk is geworden dat de Inspecteur over het jaar 2018 IB, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ zal gaan navorderen. Deze aanslagen dienen nog te worden opgelegd en zijn om die reden bij het onderhavige beroep niet behandeld. Bij ontvangst van deze navorderingsaanslagen dient belanghebbende binnen twee maanden in bezwaar te komen om zijn rechtspositie veilig te stellen. (…)”.
2.9
De Inspecteur heeft vervolgens op 1 december 2023 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of (i) de Inspecteur beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit en indien ja, (ii) of de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt beide vragen bevestigend.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf; het na sluiting van het onderzoek ingekomen stuk van de Inspecteur

4.1
De Inspecteur heeft op 22 november 2024 na sluiting van het onderzoek door het Gerecht een nader stuk ingediend. Een stuk dat na sluiting van het onderzoek ongevraagd wordt ingediend, wordt als uitgangspunt bij het doen van uitspraak buiten beschouwing gelaten, tenzij het Gerecht in het stuk aanleiding ziet om het onderzoek te heropenen. [3] In dit geval ziet het Gerecht in het stuk van de Inspecteur, geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
Beroep niet tijdig beslissen
4.2
Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen is op 18 januari 2024 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 18 oktober 2024, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Belanghebbende heeft op 25 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is te vroeg ingesteld en derhalve niet-ontvankelijk.
4.5
Het Gerecht zal om proceseconomische redenen het verweerschrift aanmerken als een (reële) uitspraak op bezwaar. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 25 januari 2024 wordt daarom geacht ook te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2024. [4] Dit beroep wordt niet niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het voor het begin van de beroepstermijn is ingediend tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 27 augustus 2024. Evenmin is vereist dat ten tijde van het instellen van het beroep op 25 januari 2024 de beslistermijn van de Inspecteur daadwerkelijk is verstreken. [5] Ook de (reële) uitspraak van 27 augustus 2024 is derhalve onderwerp van de onderhavige procedure.
4.6
Het verzoek van belanghebbende om een dwangsom wordt afgewezen. Het Gerecht stelt voorop dat de wet geen mogelijkheid biedt tot het opleggen van een dwangsom. Bovendien was in het onderhavige geval de termijn voor het doen van uitspraak nog niet verstreken.
Nieuw feit
4.7.1
Ingevolge artikel 13, lid 1 van de ALL kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Dat sprake is van kwade trouw bij belanghebbende is door de Inspecteur – terecht – niet gesteld.
4.7.2
Het Gerecht merkt op dat anders dan belanghebbende meent de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag bedoeld in artikel 13, lid 1 ALL vervalt door verloop van tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld (artikel 13, lid 3 ALL).
In de gevallen genoemd in artikel 13, lid 2 ALL vervalt de bevoegdheid door verloop van 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld. In dit geval is echter geen sprake van een geval bedoeld in artikel 13, lid 2 ALL.
4.8
Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van een nieuw feit. Hij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat de Inspecteur in 2018 op de hoogte was van zijn pensioeninkomsten uit Nederland omdat hij dat in zijn bezwaarschrift voor het jaar 2017 (22 november 2018) heeft vermeld en daarna in diverse correspondentie heeft herhaald waaronder in de van brief 6 oktober 2020. Ook heeft hij in de voormelde correspondentie te kennen gegeven aan de Inspecteur dat hij in Nederland belasting en premieheffingen betaalt over zijn pensioenen, dat hij in Curaçao geen inkomsten heeft en dat hij om die reden nihilaangiften heeft gedaan.
4.9
De Inspecteur betoogt dat wel sprake is van een nieuw feit voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 een nihilaangifte IB ingediend. Dit had tot gevolg dat aan belanghebbende de onderhavige beschikkingen “geen aanslag en/of teruggave” IB en premies 2018 zijn afgegeven. De Inspecteur stelt verder dat tijdens de eerdere beroepsprocedure ter zake van voornoemde beschikkingen door belanghebbende op 28 september 2023 op zijn verzoek jaaropgaven zijn overgelegd. Dat was het moment waarop hij voor het eerst op de hoogte is gekomen van de daadwerkelijke hoogte van de door belanghebbende in het jaar 2018 ontvangen (pensioen)inkomsten. Die informatie vormt volgens de Inspecteur het nieuwe feit op grond waarvan de onderhavige navorderingsaanslagen konden worden opgelegd.
4.1
Het Gerecht overweegt als volgt. De inspecteur behoort, alvorens tot het opleggen van een aanslag over te gaan, de gedane aangifte in die zin aan een onderzoek te onderwerpen, dat zij vergeleken wordt met de gegevens, die er in het dossier van de belastingplichtige ter inspectie aanwezig zijn, tot welke gegevens in ieder geval behoren de aangifte, aanslagen, bezwaarschriften en correspondentie over het voorgaande jaar 2017.
4.10.1
Uit de brief van 6 oktober 2020 onder verwijzing naar bijgevoegde brief van de Nederlandse Belastingdienst in combinatie met het bezwaar tegen de aanslag IB 2017 van 22 november 2018 volgt dat belanghebbende in het jaar 2018 net als in het jaar 2017 (pensioen)inkomsten uit Nederland heeft ontvangen en de wijze waarop deze in de Nederlandse belastingheffing zijn betrokken. De Inspecteur heeft vervolgens op 3 september 2021 de beschikkingen “geen aanslag en/of teruggave” IB en premies voor het jaar 2018 afgegeven. Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur reeds op dat moment bekend was, dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, met het feit dat belanghebbende (meer) (pensioen)inkomsten uit Nederland had dan waar bij het afgeven van voornoemde beschikkingen vanuit is gegaan en hetgeen heeft geleid tot de bij de onderhavige navorderingsaanslagen toegepaste correcties. De stelling van de Inspecteur dat het bezwaarschrift tegen de aanslag IB 2017 pas op 16 december 2021 aan de aanslagregelaar/bezwaarbehandelaar is opgeleverd en met de brand bij- en verhuizingen van de Belastingdienst niet alle papieren stukken zonder meer beschikbaar waren, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreffen omstandigheden die niet voor rekening van belanghebbende komen.
4.10.2
Het Gerecht is verder van oordeel dat gelet op de door belanghebbende voor het jaar 2018 ingediende nihilaangifte, het lopende bezwaar tegen de aanslag IB 2017 en de nadien door belanghebbende verstrekte informatie van de Inspecteur mocht worden verwacht dat hij voorafgaand aan het afgeven van de beschikkingen “geen aanslag en/of teruggave” IB en premies voor het jaar 2018 een (nader) onderzoek zou instellen naar de belasting- en premieheffing over de Nederlandse (pensioen)inkomsten in Curaçao. Door dat na te laten en eerst ten tijde van de eerdere beroepsprocedure bij het Gerecht ter zake van de afgegeven beschikkingen “geen aanslag en/of teruggave” IB en premies voor het jaar 2018 om informatie (loonopgaven) bij belanghebbende te verzoeken, begaat de Inspecteur een ambtelijk verzuim. Het voorgaande brengt mee dat de Inspecteur niet beschikte over een voor navordering vereist nieuw feit.
Conclusie
4.11
Gelet op het voorgaande dienen de navorderingsaanslagen IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ over het jaar 2018 te worden vernietigd. De overige door belanghebbende aangevoerde gronden behoeven geen behandeling.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127. [6]
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor een forfaitaire vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.050 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor de reactie op het verweerschrift, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
Griffierecht
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 18 januari 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de reële uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ over het jaar 2018;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.050; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 5 augustus 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Het verweerschrift heeft een dagtekening 19 oktober 2023.
3.Artikel 13, lid 2 van de Procesregeling belastingrecht GEA 2019.
4.GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57.
5.Vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4298; GEA Curaçao 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57.
6.Vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54.