ECLI:NL:OGEAC:2024:72

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
CUR202102085
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van ontslagbesluit van wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de University of Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt het beroep van [eiser], een wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de University of Curaçao, behandeld. Het beroep is gericht tegen de beslissing van de rector, dr. Moises da Costa Gomez, die op 1 juli 2021 het ontslag van [eiser] heeft bevestigd. Dit ontslag was eerder op 27 mei 2021 door de rector verleend, en de rector heeft in zijn beslissing op bezwaar de gronden van [eiser] niet voldoende gemotiveerd. Het Gerecht oordeelt dat de rector niet is ingegaan op de bezwaargronden van [eiser], wat in strijd is met de motiveringsplicht. Desondanks oordeelt het Gerecht dat de rechtsgevolgen van het ontslag in stand kunnen blijven, omdat de rector het ontslag inmiddels voldoende heeft gemotiveerd. Het Gerecht concludeert dat het gedrag van [eiser] gezagsondermijnend was en dat de rector op basis daarvan bevoegd was om het ontslag te verlenen. De persoonlijke omstandigheden van [eiser] wegen niet op tegen de redenen voor het ontslag. Het beroep van [eiser] wordt gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking blijven in stand. De rector wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan [eiser].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[EISER],

wonende in Curaçao,
eiser ([eiser]),
gemachtigde: mr. H.M.M. Alejandra, advocaat,
tegen

DE RECTOR MAGNIFICUS VAN DE UNIVERSITY OF CURAÇAO DR. MOISES DA COSTA GOMEZ,

verweerder (de rector),
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez, advocaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van [eiser] gericht tegen de beslissing van 1 juli 2021 van de rector. Met deze beslissing heeft de rector [eiser] meegedeeld dat hij zijn beslissing van 27 mei 2021 handhaaft. Met de beslissing van
27 mei 2021 heeft de rector [eiser] per direct ontslagen uit zijn functie van wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de University of Curaçao (UoC). De beslissing van 27 mei 2021 zal hierna worden geduid als het ontslagbesluit. De beslissing van
1 juli 2021 zal hierna worden geduid als de bestreden beschikking.
1.1.
Met de uitspraak van 2 maart 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:223, heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van [eiser] tegen zijn ontslag. In deze uitspraak heeft het Gerecht geoordeeld dat het privaatrechtelijk arbeidsrecht van toepassing is en dat om die reden niet de bestuursrechter maar de civiele rechter bevoegd is. De rector heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Hof) heeft met de uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:56, geoordeeld dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Kort samengevat overweegt het Hof dat het ontslagbesluit van 27 mei 2021 een beschikking in de zin van Lar is. De rector heeft met deze beschikking de publiekrechtelijke aanstelling van [eiser] aan de UoC beëindigd. Met de bestreden beschikking van 1 juli 2021 heeft de rector beslist op het bezwaar van [eiser] tegen het ontslagbesluit van 27 mei 2021. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht van
2 maart 2022 vernietigd en het beroep van [eiser] ter verdere behandeling terugverwezen naar het Gerecht.
1.2.
Het Gerecht heeft de zaak op een regiezitting op 15 november 2023 behandeld. [Eiser] is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rector heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bij de regiezitting is alleen de vraag aan de orde gesteld welk toetsingskader de bestuursrechter moet toepassen bij de beoordeling van het ontslag van [eiser]. Naar aanleiding van de op de regiezitting gemaakte afspraken heeft de rector op 10 januari 2024 het naar zijn mening op het ontslag van [eiser] toepasselijke toetsingskader toegelicht. [Eiser] heeft hierop op 22 januari 2024 schriftelijk gereageerd. Vervolgens is de zaak op de zitting van 12 maart 2024 verder inhoudelijk behandeld. Partijen waren daarbij in dezelfde samenstelling aanwezig.

Het geschil

2. Volgens [eiser] moet de bestuursrechter het ontslag toetsen aan de bepalingen uit de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Het ontslag is volgens [eiser] onterecht. Hij voert daartoe kort gezegd aan dat het ontslag is strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Ook betoogt [eiser] dat de rector zijn belangen niet juist heeft meegewogen waardoor het ontslag onevenredig voor hem uitpakt.

Beoordeling door het Gerecht

3.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het ontslag in stand kan blijven. Het beroep van [eiser] is wel gegrond, voor zover hij heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. De rector is in deze beschikking op bezwaar niet ingegaan op de bezwaargronden van [eiser], zoals verwoord in zijn bezwaarschrift van 28 juni 2021, tegen het op 27 mei 2021 gegeven ontslag. Het Gerecht zal om deze reden de bestreden beschikking vernietigen. Het Gerecht laat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand, omdat de door [eiser] aangevoerde gronden over de zorgvuldigheid en evenredigheid niet slagen.
3.2
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1 [
Eiser] was vanaf 1 augustus 2010 werkzaam als wetenschappelijk hoofdmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De decaan van de Faculteit van de Sociale en Economische Wetenschappen (FdeSEW) heeft [eiser] met de brief van 18 december 2020 een waarschuwing gegeven. Volgens de decaan heeft [eiser] zich niet gehouden aan de eerder met hem gemaakte afspraken over, kort gezegd, de afstudeerprocedure en over het communiceren en corresponderen met studenten. Tevens heeft [eiser] besprekingen als programdirector BASc in Finance & Control (F&C) niet bijgewoond waardoor de F&C opleiding mogelijk nog meer achterstand zal oplopen. De decaan schrijft hierover als volgt:
“… Gelet op deze overtredingen resteert mij niets anders dan u een laatste schriftelijke waarschuwing te geven. Tevens informeer ik u bij deze dat u uit de functie van programdirector Finance & Control bent ontheven en bij een volgende overtreding er strengere disciplinaire maatregelen tegen u genomen zullen worden.”
4.2.
Met een brief van 12 januari 2021 heeft [eiser] uitgebreid gereageerd op de waarschuwing. Hij kan zich niet vinden in de door de decaan beschreven geschonden afspraken. [Eiser] merkt daarbij op dat de decaan de door hem genoemde kerndoelstellingen niet heeft gerealiseerd. Hij vermeldt daarover het volgende:
“… Het is niet te bevatten, dat er gelet op bovenvermelde voor de faculteit cruciale aspecten, de faculteit dientengevolge komt te lijden en dat de decaan niet tot verantwoording wordt geroepen, maar de RM voornemens is haar met nog twee jaar als decaan FdeSEW te “belonen”. Op mij wordt wel kritiek geleverd als ik iets doe dat de decaan niet zint. Met deze constante bedreiging en aantijging aan mijn adres, beoogt de decaan mijn reputatie te schaden. …. Het ontheven van mijn persoon als Program Director van de opleiding F&C getuigt van kortzichtigheid en malafide gedrag. Desalniettemin is nu de kans voor de decaan aangebroken om aan te tonen dat zij in staat is een opleiding in goede banen te leiden. De unieke kans om aan te tonen, dat zij in staat is verbeterpunten voor het programma aan te dragen…”
4.3.
De decaan heeft [eiser] met een brief van 28 januari 2021 laten weten haar waarschuwing niet in te trekken. Tevens gaat zij als volgt in op de opmerkingen van [eiser] over haar functioneren als decaan:
“… In het belang van de faculteit en in het belang van uw eigen welzijn wil ik u adviseren om te voorkomen dat uw ervaring u blijft beïnvloeden met als gevolg dat u blijft volharden in w negatieve houding en gezagsondermijnend gedrag. Dit kan namelijk zware gevolgen met zich meebrengen…”
De decaan doelt met de ervaring van [eiser] op het feit dat hij eerder waarnemend decaan is geweest op de UoC, uit welke functie hij is ontheven.
4.4. [
Eiser] betwist met de brief van 11 februari 2021 dat hij afspraken en regels niet op de juiste manier nageleefd heeft. Tevens gaat hij daarbij nog in op het functioneren van de decaan. Hij herkent niet de beïnvloeding door een eerdere ervaring waarover de decaan schrijft maar stelt wel vast dat de decaan volgens hem geen draagvlak heeft binnen de Faculteit SEW omdat hijzelf tijdens de faculteitsvergadering in september 2019 de meeste stemmen kreeg om als decaan benoemd te worden. De rector heeft destijds echter besloten de huidige decaan als decaan te benoemen. [Eiser] merkt in de brief op dat het de decaan niet is gelukt het accreditatieproces binnen de UoC in goede banen te leiden en volgens hem lijdt de Faculteit SEW onder haar als decaan. Verder schrijft hij in deze brief:
“In het kader van professional development heb ik een week eerder dan de datum van uw brief mijzelf opgegeven voor het volgen van de workshop scriptiebegeleiding Bachelor of Science. Echter, de vraag is of u geen behoefte heeft om deze workshops interactief bij te wonen. Of is het zo dat u reeds de kennis hiervan in pacht heeft?”
En hij schrijft in deze brief:
“Uw stelling dat ik constant in conflict was verwikkeld met uw voorgangers en welke conflicten soms nog net niet tot een handgemeen zijn uitgelopen, wijs ik stellig van de hand af. De “conflicten” met mijn voorgangers, waren felle discussies over de wijze waarop de afdeling werd geleid zonder visie, eenduidige strategie en KPI’s voor het afwegen van de behaalde resultaten. Precies hetzelfde wat er nu gaande is onder uw “begaafde” leiding.
4.5.
Met de brief van 15 april 2021 heeft de decaan [eiser] meegedeeld dat hij niet heeft voldaan aan het verzoek tentamencijfers tijdig in te dienen waardoor de gangbare procedure niet gevolgd kon worden en de ingeleverde cijfers niet betrouwbaar zijn. De decaan wijst er daarbij op dat het herhaaldelijk niet voldoen aan verplichtingen ernstig plichtsverzuim van [eiser] oplevert, wat mogelijk leidt tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
4.6. [
Eiser] bericht de decaan met zijn brief van 14 mei 2021 dat er redenen waren voor de late aanlevering van de tentamencijfers, dat het onjuist is dat de cijfers daardoor onbetrouwbaar zijn en dat de studenten niet hebben geleden onder de verlate inlevering. Tot slot merkt [eiser] op dat hij de kwalificatie van zijn gedrag als ernstig plichtsverzuim ziet als teken van machtsvertoon van de decaan. Hij meent dat er geen aanleiding is voor disciplinaire maatregelen omdat hij de aantijgingen van de decaan steeds schriftelijk heeft betwist.
4.7.
Met de brief van 19 mei 2021 heeft de decaan [eiser] erop gewezen dat hij zich onverantwoord heeft gedragen door zonder kennisgeving afwezig te zijn op de UoC en niet tijdig bij een overleg op 19 mei 2021 aanwezig was. De decaan heeft zich vervolgens met een brief van 26 mei 2021 tot de rector gewend. Daarin geeft de decaan aan dat [eiser] zijn afspraken niet nakomt, niet meer is verschenen op de UoC nadat zijn vakantieverzoek is afgewezen en dat de decaan niet meer weet waar [eiser] mee bezig is. De decaan deelt de rector mee dat zij stopt met het sommeren en uitnodigen van [eiser] omdat hij zijn eigen weg gaat en haar gezag als decaan probeert te ondermijnen.
4.8.
De rector heeft [eiser] op 27 mei 2021 per e-mail bericht dat de UoC in overweging neemt hem op staande voet te ontslaan. De rector bericht [eiser] het volgende:
“… Door een samenhang van omstandigheden die zich de afgelopen periode hebben afgespeeld die betrekking hebben op uw integriteit, onverantwoord gedrag en plichtsverzuim, is het niet meer verantwoord om u binnen uw functie en ook geen andere functie binnen de UoC te behouden….”
De rector heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om op 27 mei om 14:00 op zijn kantoor te reageren op het voornemen tot ontslag. [eiser] heeft vervolgens via whatsapp laten weten dat hij in Nederland is.
4.9.
Vervolgens heeft de rector [eiser] met het ontslagbesluit met onmiddellijke ingang ontslag verleend.
Welk toetsingskader hanteert het Gerecht?
5.1.
Uit de uitspraak van het Hof van 26 april 2023 volgt dat de Lar op het ontslagbesluit van toepassing is, zodat de bestuursrechter bevoegd is over het beroep van [eiser] tegen het ontslagbesluit te oordelen. Het Hof heeft in de uitspraak in het midden gelaten welk toetsingskader de bestuursrechter moet toepassen bij de beoordeling van de bestreden beschikking. Het Gerecht heeft daarom de mogelijke scenerio’s op dit punt met partijen op de regiezitting van 15 november 2023 besproken. Het Gerecht heeft partijen daarna in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan te geven welk scenario in hun ogen de voorkeur verdient, toegespitst op het ontslag van [eiser].
5.2.
Volgens de rector moet als basis voor de toetsing van de bestreden beschikking gekeken worden naar de arbeidsovereenkomst van [eiser] en beoordeeld worden of de toepasselijke Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht zijn genomen.
5.3.
Volgens [eiser] biedt het standpunt van de rector onvoldoende rechtsbescherming voor de rechtspositie van de werknemer. Een voldoende bescherming kan alleen gevonden worden door het ontslagbesluit te beoordelen aan de hand het Landsbesluit materieel ambtenarenrecht (Lma).
5.4.
Het Gerecht ziet op grond van het volgende geen aanleiding het betoog van [eiser] te volgen.
5.4.1
Uit artikel 1, eerste lid, van de Lma volgt dat ambtenaar in de zin van de Lma is hij die door het bevoegd gezag is aangesteld in openbare dienst in Curaçao werkzaam te zijn. Het tweede lid van artikel 1 van de Lma bepaalt, voor zover hier van belang, dat het van overheidswege gegeven openbare onderwijs valt onder de openbare dienst als bedoeld in het eerste lid. Verder volgt uit artikel 4 van de Lma dat de regering als bevoegd gezag moet worden aangemerkt, uitgezonderd een hier niet van toepassing zijnde situatie. Dit betekent dat de regering met een landsbesluit moet beslissen over aanstelling, bevordering en ontslag van alle ambtenaren.
5.4.2
Artikel 13 van de Landsverordening Universiteit van Curaçao (LvUoC) bepaalt dat het personeel van de UoC bestaat uit de wetenschappelijke staf en het overige personeel. Artikel 15 van de LvUoC bepaalt dat de leden van de wetenschappelijke staf door de rector worden benoemd, geschorst en ontslagen, na overleg met de decaan en in bepaalde gevallen slechts na goedkeuring van de raad van toezicht.
5.4.3
De rector is dus wel bevoegd tot onder andere het ontslaan van de wetenschappelijke staf van de UoC, maar de rector is niet het bevoegd gezag als bedoeld in de Lma. Alleen al om die reden is de Lma niet van toepassing op het ontslag van [eiser] en om dezelfde reden ziet het Gerecht geen aanleiding voor analoge toepassing van de Lma. Het Gerecht vindt steun voor dit oordeel in de door de rector genoemde uitspraak van het Hof van 1 december 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:CA0521.
5.5.
Het Gerecht oordeelt als volgt over het toepasselijke toetsingskader, waarmee het betoog van de rector voor een groot deel overeenkomt.
5.5.1.
Voorop staat dat uit de uitspraak van het Hof van 26 april 2023 volgt dat de benoeming van [eiser] en alle hieruit voortvloeiende rechtshandelingen publiekrechtelijk van aard zijn. De voorgeschreven publiekrechtelijke benoeming wordt geacht in de arbeidsovereenkomst van [eiser] besloten te liggen. Ook is in die arbeidsovereenkomst de rechtspositie van [eiser] geregeld als bedoeld in artikel 18 van de LvUoC. Uit dit artikel volgt dat de rechtspositie van de wetenschappelijk hoofdmedewerker bij benoemingsbesluit wordt geregeld. In deze arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn. Aan artikel 15 van de LvUoC ontleent de rector de bevoegdheid een wetenschappelijk hoofdmedewerker, zoals [eiser], te ontslaan. De rector is op grond van artikel 47 van de LvUoC belast met de orde in de universiteit en kan een betrokkene waarschuwen indien daarvoor aanleiding is.
5.5.2.
In de rechtsverhouding tussen UoC en [eiser] is een CAO van toepassing. Deze CAO moet als aanvulling op de arbeidsovereenkomst worden gezien. De CAO is weliswaar verlopen maar wordt in de praktijk nog toegepast. Onder artikel 2.5.1. van de CAO is met een verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek opgenomen dat een dienstverband op staande voet kan worden beëindigd op grond van dringende redenen. Uit artikel 12.3 “disciplinaire maatregelen” volgt dat de werknemer die inbreuk maakt op de CAO of zijn individuele arbeidsovereenkomst dan wel een opdracht niet juist uitvoert of inbreuk maakt op een wettelijke regeling, een disciplinaire maatregel opgelegd kan worden. Ontslag valt onder de genoemde maatregelen. Verder is in artikel 12.3.1 vastgelegd dat de werkgever zich als goede werkgever moet gedragen en de betrokken werknemer zal horen voordat een straf wordt opgelegd. Een straf moet met opgave van reden schriftelijk meegedeeld worden.
5.5.3.
Op grond van het hiervoor geschetste kader moet het gebruik van de op de LvUoC gebaseerde bevoegdheid van de rector om [eiser] te ontslaan getoetst worden aan de arbeidsovereenkomst van [eiser] en de CAO. Verder zijn op het ontslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Het Gerecht zal het ontslagbesluit hieraan dan ook toetsen. Daarbij geldt ook artikel 47 van de Lar: het Gerecht toetst het ontslagbesluit aan de hand van de beroepsgronden die [eiser] daartegen heeft gericht.
Wat heeft de rector ten grondslag gelegd aan het ontslag?
6. De rector heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [eiser] met zijn gedrag het gezag van zijn leidinggevende, de decaan, ondermijnt. [Eiser] gaat namelijk steeds zijn eigen gang en stemt daarbij niet af met zijn leidinggevende of collega’s. Zo plant hij studenten in voor afstuderen zonder zich aan de daarvoor geldende procedures te houden, zegt hij colleges zonder overleg af, verschijnt hij zonder opgaaf van reden niet op besprekingen, levert hij tentamencijfers zonder afstemming te laat in en neemt hij verlof en vertrekt hij naar het buitenland zonder toestemming. Als zijn leidinggevende [eiser] aanspreekt op zijn gedrag, is de toon en de taal in zijn schriftelijke reactie aan zijn leidinggevende ook gezagsondermijnend.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de rector bevestigd dat dit de kern van de reden voor het ontslag is.
Wat voert [eiser] aan tegen het ontslag?
7. [ Eiser] voert, kort samengevat, tegen de bestreden beschikking aan dat die onvoldoende is gemotiveerd, omdat de rector geen acht heeft geslagen op zijn bezwaargronden. Verder is het ontslag onzorgvuldig voorbereid. [Eiser] heeft dit onderbouwd door erop te wijzen dat er geen nader onderzoek rond het door hem opgenomen verlof is verricht en dat hij niet is gehoord op het voornemen hem te ontslaan. Verder heeft de rector nagelaten zijn belangen bij het ontslag mee te wegen. Het ontslag is volgens [eiser] niet evenredig aan de ernst van de gestelde gedragingen, omdat de studenten niet zijn benadeeld door zijn gedrag.
Wat is het oordeel van het Gerecht?
8.1.
Het Gerecht is allereerst van oordeel dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. Artikel 68 van de Lar verplicht het bestuursorgaan om een beschikking te heroverwegen met inachtneming van het bezwaarschrift. De rector is in strijd met artikel 68 van de Lar in de bestreden beschikking niet ingegaan op de bezwaargronden van [eiser] zoals weergegeven in zijn bezwaarschrift van 28 juni 2021 en in de brieven waarnaar in zijn bezwaarschrift verwezen wordt. De rector schrijft in de bestreden beschikking enkel dat hij geen aanleiding heeft gezien het op 27 mei 2021 gegeven ontslag te herzien. Hij heeft er daarbij alleen op gewezen dat [eiser] in zijn bezwaarschrift geen berouw toont voor zijn handelwijze, geen verantwoordelijkheidsbesef blijkt te hebben en de ernst van zijn handelen niet inziet. Dit kan niet worden aangemerkt als een heroverweging in bezwaar van het ontslagbesluit, zoals bedoeld in artikel 68 van de Lar. Het Gerecht zal de bestreden beschikking dan ook wegens strijd met artikel 68 van de Lar en het motiveringsbeginsel vernietigen.
Kunnen de rechtsgevolgen in stand gelaten worden?
8.2
In het kader van finale geschilbeslechting zal het Gerecht vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden beschikking in stand kunnen blijven als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Lar. Het Gerecht is van oordeel dat de rechtsgevolgen en dus het ontslag in stand kunnen blijven. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.2.1
In de eerste plaats is daartoe relevant dat de rector met het ingediende verweerschrift, de in beroep overgelegde stukken en de toelichting ter zitting, het ontslag inmiddels wel voldoende heeft gemotiveerd. De grondslag van het ontslag, zoals weergegeven onder 6. in deze uitspraak, is helder toegelicht en ook is in het verweerschrift en in de overgelegde stukken voldoende gemotiveerd gereageerd op de bezwaargronden van [eiser].
8.2.2
In de tweede plaats is daartoe relevant dat de overige door [eiser] aangevoerde beroepsgronden naar het oordeel van het Gerecht niet slagen. Het Gerecht zal dat hierna onder 9. (onzorgvuldigheid van het ontslag) en 10. (evenredigheid van het ontslag) motiveren.
Is het ontslag onzorgvuldig voorbereid?
9.1. [
Eiser] stelt dat het ontslag onzorgvuldig is voorbereid. In de eerste plaats wijst [eiser] erop dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de precieze gang van zaken rondom het opnemen van verlofdagen en verblijf in het buitenland. Dat onderzoek heeft verweerder niet gedaan en dat is onzorgvuldig.
9.2.
Het Gerecht volgt dit standpunt van [eiser] niet. Tussen partijen staat vast dat verlofdagen met toestemming van de leidinggevende kunnen worden opgenomen. Gelet hierop heeft [eiser] op 5 mei 2021 digitaal verlof aangevraagd voor de periode van
17 mei 2021 tot en met 4 juni 2021. De decaan heeft dit verzoek op 10 mei 2021 afgewezen omdat [eiser] nog colleges moest geven in mei 2021. [Eiser] stelt dat hij door problemen met zijn laptop voor zijn vertrek niet kon checken of zijn verlofaanvraag was goedgekeurd en dat hij geen reden had om ervan uit te gaan dat zijn verlofaanvraag niet zou worden goedgekeurd. Feit is echter dat [eiser] zonder te checken of zijn verlofaanvraag was goedgekeurd, verlof heeft opgenomen en is vertrokken naar het buitenland. Hij heeft op de zitting ook erkend dat het wel op zijn weg had gelegen om te checken of zijn verlofaanvraag was goedgekeurd. Zijn standpunt dat hij vanuit het buitenland online colleges heeft gegeven en dat de studenten geen nadeel hebben ondervonden van zijn verblijf in het buitenland, staat hier los van. Op de rector rustte dan ook niet de verplichting de gang van zaken rond de verlofaanvraag nader te onderzoeken.
9.3. [
Eiser] voert verder aan dat hij in strijd met artikel 12.3.1 van de CAO niet is gehoord voordat het ontslag is verleend. Ook dat is volgens [eiser] onzorgvuldig van de rector.
9.4.
Deze grond slaagt evenmin. Het Gerecht stelt vast dat de rector met de brief van
27 mei 2021 over het voorgenomen ontslag van [eiser], hem in de gelegenheid heeft gesteld hierop te reageren door hem uit te nodigen voor een gesprek. Dat de rector toen pas op de hoogte kwam van het verblijf van [eiser] in het buitenland, komt voor rekening en risico van [eiser]. [eiser] is immers zonder toestemming met verlof gegaan. Nu [eiser] in de gelegenheid is gesteld op het ontslag te reageren en door eigen toedoen van die gelegenheid geen gebruik heeft kunnen maken, heeft de rector op dit punt niet onzorgvuldig gehandeld.
Is het ontslag evenredig?
10.1 [
eiser] voert ten slotte aan dat het ontslag onevenredig is. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij als waarnemend decaan hard heeft gewerkt aan het behoud en het verbeteren van de opleiding waaraan hij verbonden was. Door het handelen van de zittende decaan ten tijde van het ontslag dreigde het resultaat van zijn inspanningen teniet te worden gedaan. In het belang van het behoud van de opleiding heeft [eiser] de schriftelijke uitlatingen richting de decaan gedaan. Verder wijst [eiser] erop dat hij nooit eerder problemen heeft gehad op de faculteit, dat hij dicht tegen zijn pensioen aanzit en het voor hem lastig is om werk te vinden dat qua aard en omvang overeenkomt met het werk dat hij deed. Ten slotte wijst [eiser] op het feit dat studenten niet zijn benadeeld door zijn gedrag.
10.2
Het Gerecht volgt [eiser] ook niet in dit betoog. Daarbij stelt het Gerecht voorop dat het gedrag van [eiser] gezagsondermijnend is. Dit komt tot uiting in zowel zijn eigen koers varen als in de toon die [eiser] aanslaat in de correspondentie met de decaan. Dat gedrag is onacceptabel, zeker van iemand die zelf als decaan heeft gefunctioneerd en van wie dus een bepaalde mate van voorbeeldgedrag verwacht mag worden. Het Gerecht neemt aan dat [eiser] uit betrokkenheid bij de opleiding heeft gehandeld als het gaat om de met de decaan gevoerde schriftelijke correspondentie, maar daarbij had [eiser] een andere manier moeten vinden om die betrokkenheid te uiten in plaats van de decaan op een gezagsondermijnende wijze te bejegenen. Dat de studenten niet zijn benadeeld door het gedrag van [eiser], nog daargelaten de juistheid van die stelling, doet er niet aan af dat [eiser] zich jegens de decaan gezagsondermijnend heeft gedragen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de rector, gelet op dit door [eiser] getoonde gedrag, gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om [eiser] te ontslaan. Het ontslag is voor [eiser] nadelig, maar de door [eiser] gestelde persoonlijke omstandigheden leggen niet zodanig gewicht in de schaal dat het gegeven ontslag onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgrond van [eiser] over het gebrek in de motivering van de bestreden beschikking slaagt. Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen. Nu het ontslag inmiddels voldoende is gemotiveerd en de overige argumenten van [eiser] tegen het ontslag niet slagen, ziet het Gerecht aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden beschikking in stand te laten. Dit betekent dat het ontslag van [eiser] in stand blijft.
12. Omdat het beroep van [eiser] gegrond is, moet de rector het door [eiser] op grond van de Lar betaalde griffierecht van Naf 150,- aan hem vergoeden. [Eiser] krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt Naf 1.750,- omdat de gemachtigde van [eiser] een beroepschrift heeft ingediend, aan een regiezitting én een zitting heeft deelgenomen (1 punt voor beroepschrift, 1,5 punt voor de zittingen, waarde per punt Naf 700,-). Verder zijn er geen kosten die vergoed moeten worden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikking op bezwaar van 1 juli 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking op bezwaar in stand blijven;
  • veroordeelt de rector in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van Naf 1.750,-;
  • bepaalt dat de rector het door [eiser] betaalde griffierecht van Naf 150,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Curaçao, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes als griffier op 17 april 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof). Het hoger beroep moet binnen
zes wekenna de datum waarop de uitspraak is verzonden ingediend worden. Hoofstuk 5 van de Lar is van toepassing op het hoger beroep.