In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de University of Curaçao (UoC) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van [verweerder] tegen zijn ontslag. De rector magnificus van de UoC verleende op 27 mei 2021 ontslag aan [verweerder], die sinds 1 augustus 2010 als wetenschappelijk hoofdmedewerker werkzaam was. Na een reactie van [verweerder] op 28 juni 2021, waarin hij het ontslag aanvocht, handhaafde de rector het ontslag bij brief van 1 juli 2021. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag geen beschikking was in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en verklaarde zich onbevoegd. De UoC ging in hoger beroep, stellende dat het ontslag wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat het Gerecht ten onrechte onbevoegd was verklaard.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de brief van de rector, waarin het ontslag werd verleend, moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Lar. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat het door de UoC in hoger beroep betaalde griffierecht moet worden terugbetaald. Het Hof benadrukte dat de UoC de proceskosten in hoger beroep niet hoeft te vergoeden, maar dat het Gerecht opnieuw moet oordelen over de proceskosten in de eerdere procedure.