ECLI:NL:OGHACMB:2023:56

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
CUR2022H00074
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag wetenschappelijk hoofdmedewerker University of Curaçao

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de University of Curaçao (UoC) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van [verweerder] tegen zijn ontslag. De rector magnificus van de UoC verleende op 27 mei 2021 ontslag aan [verweerder], die sinds 1 augustus 2010 als wetenschappelijk hoofdmedewerker werkzaam was. Na een reactie van [verweerder] op 28 juni 2021, waarin hij het ontslag aanvocht, handhaafde de rector het ontslag bij brief van 1 juli 2021. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag geen beschikking was in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en verklaarde zich onbevoegd. De UoC ging in hoger beroep, stellende dat het ontslag wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat het Gerecht ten onrechte onbevoegd was verklaard.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de brief van de rector, waarin het ontslag werd verleend, moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Lar. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat het door de UoC in hoger beroep betaalde griffierecht moet worden terugbetaald. Het Hof benadrukte dat de UoC de proceskosten in hoger beroep niet hoeft te vergoeden, maar dat het Gerecht opnieuw moet oordelen over de proceskosten in de eerdere procedure.

Uitspraak

CUR2022H00074
Datum uitspraak: 26 april 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez (hierna: de UoC),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 2 maart 2022 in zaak nr. CUR202102085, in het geding tussen:
[verweerder], wonend in Curaçao,
en
appellante

Procesverloop

Bij brief van 27 mei 2021 heeft de rector magnificus van de UoC (hierna: de rector) aan [verweerder] ontslag verleend.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft de rector aan [verweerder] bericht dat hij in de reactie van [verweerder] van 28 juni 2021 geen aanleiding ziet om terug te komen van het aan [verweerder] verleende ontslag.
Bij uitspraak van 2 maart 2022 (ECLI:NL:OGEAC:2022:223) heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om van het door [verweerder] tegen de brief van 1 juli 2021 ingestelde beroep kennis te nemen en bepaald dat de UoC het door [verweerder] gestorte griffierecht moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de UoC hoger beroep ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak, tegelijkertijd met zaak nr. CUR2022H00073, ter zitting behandeld op 19 oktober 2022. De UoC werd vertegenwoordigd door mr. A.K.E. Henriquez en mr. O.E. Kostrzewski, beiden advocaat, vergezeld door prof. dr. F.A.N.J. Goudappel, decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UoC. [verweerder] werd bijgestaan door mr. H.M.M. Alejandra, advocaat.

Overwegingen

Inleiding

De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[verweerder] was vanaf 1 augustus 2010 werkzaam bij (thans) de UoC als wetenschappelijk hoofdmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de Universiteit van de Nederlandse Antillen. Bij de brief van 27 mei 2021 heeft de rector aan [verweerder] bericht dat hij met directe ingang wordt ontslagen. Bij brief van 28 juni 2021 heeft [verweerder] daarop gereageerd en een beroep gedaan op de nietigheid dan wel vernietigbaarheid van het gegeven ontslag. Vervolgens heeft de rector bij de brief van 1 juli 2021 aan [verweerder] medegedeeld in zijn reactie geen aanleiding te zien om terug te komen van het verleende ontslag.
2.1.
Op 30 juli 2021 heeft [verweerder] op grond van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) beroep ingesteld tegen de brief van 1 juli 2021. Eveneens op 30 juli 2021 heeft [verweerder] ook een verzoekschrift ingediend bij de civiele kamer van het Gerecht. Daarin vorderde hij onder meer het gegeven ontslag nietig te verklaren en de UoC te veroordelen tot doorbetaling van het loon, dan wel te verklaren dat het ontslag kennelijk onredelijk is, dan wel de UoC te veroordelen tot betaling van een beëindigingscompensatie. Op 7 september 2021 heeft de UoC een zelfstandig (tegen)verzoekschrift ingediend dat strekt tot teruggave van de harde schijf uit de laptop van [verweerder] en ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van 5 oktober 2021 in zaak nr. CUR202102084, heeft de civiele kamer van het Gerecht ten aanzien van het verzoekschrift van [verweerder] de zaak verwezen naar de rol van 16 december 2021 voor uitlating over de stand van zaken in de Larprocedure en iedere verdere beslissing aangehouden. Die zaak is nog steeds aangehouden in afwachting van deze Larprocedure in hoger beroep. Ten aanzien van het verzoekschrift van de UoC is, voor het geval sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wordt geoordeeld, de arbeidsovereenkomst per 1 november 2021 ontbonden en aan [verweerder] een ontbindingsvergoeding toegekend.
Uitspraak van het Gerecht
3. Het Gerecht heeft overwogen dat wetenschappelijk hoofdmedewerkers op grond van de Landsverordening UoC door de rector worden benoemd in hun functie. Een dergelijk benoemingsbesluit ontbreekt in het geval van [verweerder]. De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst kan niet als zodanig worden aangemerkt omdat een benoemingsbesluit een eenzijdige rechtshandeling is en een arbeidsovereenkomst een wederkerige overeenkomst. De rechtsverhouding tussen [verweerder] en de UoC is daarom uitsluitend gebaseerd op de tussen hen geldende arbeidsovereenkomst. Om die reden moet worden geconcludeerd dat de brieven van 27 mei 2021 en 1 juli 2021 geen beschikkingen zijn in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar. Op de rechtsverhouding tussen partijen is het privaatrechtelijke arbeidsrecht van toepassing en het Gerecht is dan ook niet bevoegd om het aan [verweerder] verleende ontslag te beoordelen. In de omstandigheid dat het voor [verweerder] onduidelijk was welke rechter bevoegd was en de UoC daarover geen duidelijkheid heeft geschapen, heeft het Gerecht aanleiding gezien de UoC te veroordelen in de proceskosten van [verweerder] en te bepalen dat de UoC het griffierecht aan [verweerder] dient te vergoeden.
Hoger beroep
4. De UoC heeft zich in hoger beroep, kort gezegd, op het (nadere) standpunt gesteld dat de rector voor benoeming, schorsing en ontslag van personeel uitsluitend de publiekrechtelijke weg kan volgen. Omdat het om een publiekrechtelijke aanstelling gaat, zijn alle rechtshandelingen die verband houden met die aanstelling beschikkingen in de zin van de Lar. Het Gerecht heeft zich daarom ten onrechte onbevoegd verklaard.
4.1.
Het Hof onderschrijft dit door de UoC in hoger beroep ingenomen standpunt met verwijzing naar zijn uitspraak van heden in zaak nr. CUR2022H00073 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:55).
4.2.
De brief van 27 mei 2021 waarbij de rector aan [verweerder] ontslag heeft verleend, strekt tot beëindiging van de publiekrechtelijke aanstelling van [verweerder]. Die brief is daarom een schriftelijk besluit inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (die niet van algemene strekking is) en dus een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar waartegen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. In de brief van 28 juni 2021 heeft [verweerder] de rector verzocht het verleende ontslag in heroverweging te nemen. Die brief moet worden beschouwd als een bezwaarschrift in de zin van artikel 55 van de Lar. Bij de brief van 1 juli 2021 heeft de rector op het bezwaar beslist en besloten het verleende ontslag te handhaven. Tegen deze beschikking op bezwaar kan op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar beroep worden ingesteld.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het beroep van [verweerder] kennis te nemen. Het betoog van de de UoC slaagt.
5. De UoC betoogt verder dat het Gerecht ten onrechte heeft bepaald dat de UoC aan [verweerder] het griffierecht moet vergoeden. Daarover overweegt het Hof dat artikel 17, zesde en zevende lid, van de Lar daarvoor in geval van onbevoegdverklaring door het Gerecht geen grondslag biedt, ook niet als het voor de indiener van een beroepschrift onduidelijk is welke de bevoegde rechter is. Ook dit betoog slaagt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof zal, met toepassing van artikel 78, tweede lid, van de Lar, het beroep ter verdere behandeling terugwijzen naar het Gerecht. De UoC hoeft de proceskosten in hoger beroep van Nieuw niet te vergoeden. Over de proceskosten in beroep zal het Gerecht (opnieuw) moeten oordelen. Het Hof zal verder, met toepassing van artikel 78e van de Lar, bepalen dat het door de UoC in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van het Hof wordt terugbetaald.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 2 maart 2022 in zaak nr. CUR202102085;
II.
wijsthet beroep
terugnaar het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
III.
bepaaltdat het door University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez in hoger beroep gestorte griffierecht door de griffier van het Hof wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.

BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak
[…]
Artikel 3
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
[…]
Artikel 7
1. Natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, kunnen daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belagen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
[…]
Artikel 17
[…]
6. Aan de indiener van het beroepschrift wordt, bij intrekking ervan om redenen dat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen, het door hem gestorte griffierecht vergoed door dat orgaan. In de overige gevallen heeft het bestuursorgaan bij intrekking van het beroepschrift de bevoegdheid het gestorte recht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
7. Bij gegrondverklaring van het beroepschrift houdt de uitspraak van het Gerecht tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed ten laste van het bij de uitspraak aangewezen overheidslichaam.
[…]
Artikel 78
[…]
2. Indien het Gerecht zich onbevoegd of het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en het Hof deze uitspraak vernietigt, kan het Hof het beroep ter verdere behandeling terugwijzen naar het Gerecht, dan wel de zaak zelf afdoen.
[…]
Artikel 78e
Indien het Hof de uitspraak van het Gerecht geheel of gedeeltelijk vernietigt, bepaalt het dat het door de indiener van het beroepschrift gestorte griffierecht aan hem wordt terugbetaald door het door het Hof aangewezen overheidslichaam, dan wel door de griffier van het Hof.
[…]